U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Wrakingsverzoek van meervoudige strafkamer afgewezen. Verzoeker stelt dat uit de bejegening ter terechtzitting, het afkappen van een discussie omtrent ontlastend bewijsmateriaal, het ter zijde schuiven van ontlastend bewijs en de uitspraak in een klaagschrift door dezelfde rechters hem het gevoel is bekropen dat de rechters bevooroordeeld zijn. Volgens wrakingskamer behoren in een onderzoek ter terechtzitting kritische vragen te worden gesteld. Ook is het onderzoek ter terechtzitting nog niet gesloten, zodat nog aanvullingen op het proces-verbaal kunnen worden gemaakt, terwijl nog geen oordeel is gegeven over het ontlastend bewijsmateriaal. De uitspraak in het klaagschrift is op basis van een marginale toetsing en kan derhalve geen indicatie zijn voor de uitkomst van het strafproces.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer

zaaknummer / parketnummer: 11-1166 / 05/502499-09

Beschikking van 9 januari 2012

inzake

[verzoeker],

wonende te Budapest (Hongarije),

verzoeker tot wraking,

en

mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep, in hun hoedanigheid van rechter.

1. De procedure

1.1. Bij schrijven van 19 december 2011 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen

mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep.

1.2. Bij schrijven van 22 december 2011 hebben mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep verklaard niet in de wraking te berusten en hebben zij hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.

1.3. Op 28 december 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is daar verschenen en heeft zijn verzoek, middels een door hem overgelegde pleitnotitie nader toegelicht. Mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep zijn niet ter zitting verschenen.

2. De feiten

2.1. Ter terechtzitting van 13 oktober 2011 is de strafzaak tegen verzoeker behandeld door de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep. Nadat het onderzoek ter terechtzitting is geschorst tot de terechtzitting van 12 januari 2012, hebben deze rechters in raadkamer ook het door verzoeker ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) behandeld.

2.2. In de week van 24 tot 28 oktober 2011 is het proces-verbaal terechtzitting opgesteld en ondertekend door de griffier, mr. S.P.H. Brinkman, en de voorzitter, mr. P.C. Quak. Vervolgens is het proces-verbaal verzonden naar de bij de strafzaak betrokken partijen.

2.3. Op 27 oktober 2011 is de beschikking naar aanleiding van het klaagschrift ex artikel 552a Sv uitgesproken.

3. Het wrakingverzoek en het verweer

3.1. Verzoeker stelt dat hem het gevoel heeft bekropen dat de rechters bevooroordeeld zijn en dat hun oordeel in de strafzaak reeds vast staat. Verzoeker voert hiertoe de navolgende punten aan:

- Uit de vraagstellingen van de rechters – en dan met name de voorzitter – volgt dat de rechters naar aanleiding van het dossier persoonlijke gevolgtrekkingen en veronderstellingen maken;

- Na bestudering van het proces-verbaal terechtzitting heeft verzoeker geconstateerd dat een discussie tussen hem en de officier van justitie uit het proces-verbaal is gebleven, terwijl de discussie ging over het al dan niet inbrengen van ontlastend bewijsmateriaal. Die discussie is door de voorzitter afgekapt. Door het afkappen van de discussie en vervolgens het niet opnemen van de discussie in het proces-verbaal, is ogenschijnlijk sprake van vooringenomenheid en partijdigheid. In ieder geval is geen sprake van waarheidsvinding door deze rechters van de rechtbank;

- De voorzitter heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting woorden gebezigd als “uit maar bitter weinig blijkt dat het geld van u zou zijn”, hetgeen eveneens een voorbeeld is van vooringenomenheid. Hiermee heeft de voorzitter een voorschot genomen op de motivering van een voor verzoeker nadelig vonnis, zeker wanneer de beslissing van de raadkamer – die bestond uit dezelfde rechters als ter terechtzitting – nadien wordt beschouwd.

- Ontlastend bewijsmateriaal is door deze rechters terzijde geschoven zonder dat één vraag over het door de verdediging ingebrachte stuk, een notariële verklaring, is gesteld. Ook hieruit volgt dat deze rechters van de rechtbank niet aan waarheidsvinding doen.

3.2. Mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep voeren verweer. Zij stellen het volgende.

Primair dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard nu het wrakingverzoek is ingediend buiten de korte periode van bezinning, nadat de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Immers, de zitting was op 13 oktober 2011 en vermoedelijk heeft verzoeker medio november 2011 de beschikking gekregen over het proces-verbaal terechtzitting. Om dan eerst 19 december 2011 het wrakingverzoek in te dienen is te laat.

Subsidiair heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden aangevoerd, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Immers, verzoeker lijkt vooral zijn standpunt ten aanzien van de strafzaak nogmaals naar voren te willen brengen of het proces-verbaal te willen aanvullen, doch een wrakingverzoek is daartoe niet het geëigende middel. Voorts dienen bij een onderzoek ter terechtzitting stukken te worden voorgehouden en hieromtrent vragen te worden gesteld in het kader van de waarheidsvinding. Ten slotte staat het verzoeker vrij om, ten gunste van zijn verdediging, zelfstandig verzoeken voor het horen van getuigen en/of deskundigen in te dienen.

4. De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1. Ter beoordeling is primair de vraag of verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingverzoek.

Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij eerst op 14 december 2011 de beschikking heeft gekregen over het proces-verbaal van de terechtzitting via mr. M.W.G. IJsseldijk. Volgens verzoeker is het meermalen verkeerd gegaan in de communicatie vanuit de rechtbank met hem, aangezien correspondentie telkens werd verzonden naar mr. IJsseldijk. Echter, mr. IJsseldijk was slechts een door de rechtbank toegewezen raadsman ten behoeve van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en niet bij de verdere strafzaak. Verzoeker heeft namelijk aangegeven dat hij zijn eigen verdediging wenst te voeren en heeft dit herhaaldelijk doorgegeven aan de rechtbank en daarbij verzocht de correspondentie rechtstreeks aan hem te verzenden, maar hier is blijkbaar niets mee gedaan.

4.2. De wraking van een rechter kan worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking dient te worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de wrakingkamer is de rechtbank gebleken dat de gevoelens van verzoeker dat de rechters van de rechtbank in zijn strafzaak vooringenomen en partijdig zijn, ter zitting van 13 oktober 2011 zijn ontstaan en vervolgens verder zijn gevoed toen hij de beschikking van de raadkamer en nadien het proces-verbaal terechtzitting kreeg. Gelet op de verklaring van verzoeker ter zitting, ondersteund door een door hem overgelegd e-mailbericht van 14 december 2011, waarbij mr. IJsseldijk klaarblijkelijk hem het proces-verbaal heeft toegezonden, acht de rechtbank aannemelijk dat hij eerst op 14 december 2011 de beschikking heeft gekregen over het proces-verbaal. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het verzoek tot wraking van 19 december 2011 tijdig gedaan en in zoverre ontvankelijk.

Verdere beoordeling

4.3. Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.4. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR ) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.

4.5. Als objectieve omstandigheid die ten grondslag ligt aan het wrakingverzoek, kan worden aangemerkt het feit dat de leden van de raadkamer dezelfde personen waren die als rechter in de strafzaak over verdachte dienen te oordelen. Deze leden van de raadkamer hebben besloten dat het strafrechtelijk beslag op het geld, waarvan verdachte stelt dat dit aan hem toebehoort, dient voort te duren. Nu de door de raadkamer genomen beslissing berust op dezelfde door de verdediging ingebrachte stukken als in de strafzaak, kan niet anders worden geconcludeerd dat voor deze rechtbank reeds vaststaat wat het vonnis in de strafzaak tegen hem wordt. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker gesteld dat het hem niet zozeer te doen was om het gegeven dat het dezelfde rechters waren die de strafzaak en vervolgens het beklag behandelden, maar dat het hem ging om de houding van de betreffende rechters in beide procedures.

Hoewel het processueel efficiënt is, kan het als verwarrend worden ervaren dat de rechters in de strafzaak dezelfde leden waren van de raadkamer die beslisten over het klaagschrift met betrekking tot het in beslag genomen geld. Deze enkele omstandigheid brengt als zodanig echter niet mee dat sprake is geweest van partijdigheid en dat is gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM . De rechtbank deelt voorts niet de conclusie van verzoeker dat, nu de door de raadkamer genomen beslissing berust op dezelfde door de verdediging ingebrachte stukken als in de strafzaak, niet anders kan worden geconcludeerd dat voor deze rechtbank reeds vaststaat wat het vonnis in de strafzaak tegen hem wordt. De raadkamer beoordeelt immers in de raadkamerprocedure na een summier onderzoek slechts marginaal of het beslag rechtmatig is geweest en in het belang is van een zorgvuldige strafvordering. Een dergelijk oordeel is als zodanig geenszins indicatief voor de uitkomst van een strafproces, waarbij immers een uitgebreid onderzoek en behandeling ter terechtzitting plaatsvindt en verdachte allerlei rechten en mogelijkheden heeft om zijn verdediging te voeren. Dit klemt temeer, nu er in het strafproces van verzoeker nog een vervolgzitting komt. Daarbij komt dat verzoeker niet zozeer deze objectieve omstandigheid als (schijn van) partijdigheid heeft aangemerkt, maar dat het hem meer te doen was om de subjectieve omstandigheid, gelegen in de bejegening van de rechters ter zitting.

4.6. Wat betreft de bejegening van verzoeker ter zitting in de strafzaak overweegt de rechtbank als volgt. Inherent aan de behandeling van een onderzoek ter terechtzitting in een strafzaak is dat rechters het strafdossier voorhouden en daarbij kritische vragen stellen. Dat daarbij opmerkingen worden gemaakt die bijvoorbeeld inhouden dat het de rechter vreemd voorkomt hoe de verdachte in een bepaalde situatie heeft gehandeld, is in zoverre niet ongebruikelijk. Verdachte wordt op die wijze in de gelegenheid gesteld zijn verdediging aan te vullen of toe te spitsen zodat hij aannemelijk kan maken dat de gang van zaken allesbehalve vreemd was. Dat ter zitting de voorzitter voorts heeft gezegd dat “uit maar bitter weinig blijkt dat het geld van u zou zijn”, is naar het oordeel van de rechtbank een constatering van de voorzitter geweest op basis van het strafdossier (namelijk dat uit het strafdossier klaarblijkelijk slechts weinig feiten en omstandigheden naar voren komen die steun bieden aan de stelling van verzoeker), waarbij de bewoordingen van de voorzitter wellicht als confronterend kunnen worden gezien. Ook de omstandigheid dat een vraag of opmerking van de zijde van de rechters wordt ingeleid met de woorden "het vermoeden bestaat" en "men vermoedt", kan worden gezien in het licht van het voorhouden van de stukken en van vermoedens die daaruit zouden kunnen worden afgeleid, opdat de verdachte in de positie is hiertegen stelling te nemen en argumenten aan te dragen waarom die vermoedens wellicht niet juist zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bejegening en de daarbij gekozen bewoordingen niet zodanig geweest dat op grond daarvan objectief gevreesd kan worden voor vooringenomen- en partijdigheid van de betrokken rechters in de strafzaak.

4.7. Voorts zou de vooringenomenheid en partijdigheid volgen uit het feit dat een bepaalde discussie tussen verzoeker en de officier van justitie uit het proces-verbaal terechtzitting zou zijn weggelaten. Deze discussie, zo begrijpt de rechtbank, had betrekking op een notariële akte waarin de herkomst van gelden zou worden verantwoord, die verzoeker heeft gestort of heeft laten storten op de rekening van AC Invest. Ten aanzien van die notariële akte zou zijn opgemerkt dat deze niet verifieerbaar zou zijn en de officier van justitie zou hebben gezegd dat de notaris dan maar een aanvullende verklaring moet opstellen. Op dat moment werd de discussie door de voorzitter onderbroken.

Vooropgesteld dient te worden dat het onderzoek ter terechtzitting niet gesloten is, maar voor bepaalde tijd geschorst. Dat brengt met zich dat bij de voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting verzoeker in de gelegenheid is en wordt gesteld om gewenste aanvullingen op het proces-verbaal naar voren te brengen. Voorts stelt de rechtbank vast dat aan de genoemde discussie niet een formeel verzoek met betrekking tot nadere onderzoekswensen ter opheldering van eventuele vragen omtrent de notariële verklaring ten grondslag lag. In zoverre kan de interventie van de voorzitter worden gezien als een ordemaatregel, strekkende tot het reguleren en stroomlijnen van het debat ter zitting. Dat de discussie tussen verzoeker en de officier van justitie niet in het proces-verbaal is terechtgekomen, is dan ook geen omstandigheid die leidt tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

Datzelfde geldt voor het feit dat de rechters in de strafzaak geen vragen hebben gesteld omtrent het door verzoeker ingebrachte ontlastende bewijs, waarbij er nogmaals op wordt gewezen dat het onderzoek ter zitting nog niet is gesloten.

4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5. De beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J.H. Hovens, J.C.E. Ackermans-Wijn en L. van Gijn in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2012.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature