U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in de bezwaarfase tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag afgewezen. De rechtbank stelt vast dat dit geen belastingzaak in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria betreft. De uitleg die de raad voor rechtsbijstand met zijn interne werkinstructie aan deze wettelijke bepaling geeft, is dan ook in zoverre onjuist.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 10/2585

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 30 september 2010.

inzake

[eiseres], eiseres,

wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.A. Wellen, advocaat te Nijmegen,

tegen

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 23 juni 2010, uitgereikt door regiokantoor Arnhem.

2. Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2010 heeft verweerder een aanvraag van eiseres om de afgifte van een toevoeging afgewezen.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd, alsmede het verzoek om peiljaarverlegging afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.

Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 september 2010. Eiseres en haar gemachtigde zijn daar – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.E. van Schooten, werkzaam bij verweerder.

3. Overwegingen

3.1 Bij Koninklijk Besluit van 14 juni 2010 (Stb. 2010, 234) is op 1 juli 2010 de Wet van 17 december 2009 tot aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in verband met de bestuurlijke centralisatie van de raden voor rechtsbijstand (Stb. 2010, 2) in werking getreden.

Op grond van artikel VIII, eerste lid, van de ze wet treedt in rechtsgedingen als de onderhavige waarbij de Raad voor rechtsbijstand Arnhem is betrokken, het bestuur van de Raad voor rechtsbijstand in de plaats.

In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Raad voor rechtsbijstand Arnhem.

3.2 Op 16 februari heeft eiseres een aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in de bezwaarfase tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 januari 2010 ingediend. Blijkens het bij de aanvraag gevoegde besluit betreft dit een herziening en terugvordering van de door eiseres over het jaar 2006 toegekende huurtoeslag.

Standpunten van partijen

3.3 Verweerder heeft aan het bestreden besluit het standpunt ten grondslag gelegd dat sprake is van een belastingzaak en dat uit het ingediende bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar feitelijk van aard is, zodat op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) geen toevoeging wordt verleend. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de interne werkinstructie wordt gehanteerd dat een zaak over huurtoeslag een belastingzaak betreft.

Het verzoek om peiljaarverlegging heeft verweerder bij het bestreden besluit buiten beschouwing gelaten, nu reeds op grond van de inhoud van de zaak geen toevoeging wordt verleend.

3.4 Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op de door haar aangevoerde gronden zal de rechtbank, waar nodig, in het navolgende ingaan.

Wettelijk kader

3.5 De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wrb en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde van belang.

3.6 Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij de in artikel 12, derde lid, van de Wrb bedoelde algemene maatregel van bestuur omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.

3.7 Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Brt.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.

Beoordeling

3.8 De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de aanvraag van eiseres betrekking heeft op rechtsbijstand in een belastingzaak in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

3.9 De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat een besluit afkomstig is van de Belastingdienst/Toeslagen niet van doorslaggevende betekenis is bij beantwoording van de vraag of sprake is van een belastingzaak als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt. Beoordeeld zal moeten worden of het onderwerp van het besluit een belastingzaak betreft.

De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op een geschil over de door haar ontvangen huurtoeslag, zijnde een tegemoetkoming op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).

Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Awir worden onder inkomensafhankelijke regelingen verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.

In de memorie van toelichting bij deze bepaling is daarover het volgende opgemerkt: “In het derde lid wordt het begrip inkomensafhankelijke regeling gedefinieerd. Deze definitie omvat financiële bijdragen van het Rijk die aan burgers worden betaald als tegemoetkoming in kosten of bijdrageverplichtingen, zoals de kosten voor huur of bijdrageverplichtingen in het kader van de zorgverzekering . Zoals in het algemene deel van deze toelichting al is aangegeven, wordt het begrip financiële bijdrage letterlijk opgevat, en wordt daaronder bijvoorbeeld niet verstaan een draagkrachtafhankelijke reductie van belastingen of premie.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 764, p. 33-34). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit citaat dat de financiële bijdragen op grond van de Awir, waaronder de huurtoeslag, geen belastingen zijn.

Voorts overweegt de rechtbank dat aan de keuze van de wetgever om de uitvoering van een groot aantal inkomensafhankelijke regelingen – zoals huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget – op te dragen aan de Belastingdienst/Toeslagen, blijkens de parlementaire behandeling vooral praktische redenen ten grondslag liggen.

3.10 Anders dan verweerder meent, is van een belastingzaak in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt in dit geval dan ook geen sprake. Dit betekent dat de uitleg die verweerder met zijn interne werkinstructie aan deze wettelijke bepaling geeft, in zoverre onjuist is.

Conclusie

3.11 Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb , niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

Nieuw te nemen besluit op bezwaar

3.12 Met oog op het nieuw te nemen besluit op bezwaar overweegt de rechtbank het volgende. Uit het door eiseres overgelegde bezwaarschrift blijkt dat het geschil met de Belastingdienst/Toeslagen gaat over de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen eiseres al dan niet terecht niet heeft aangemerkt als huurder in de zin van de Wet op de huurtoeslag. Op grond daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden staande gehouden dat de aanvraag om toevoeging een rechtsprobleem betreft dat eenvoudig afgehandeld kan worden.

3.13 Zoals uit het primaire besluit van 2 maart 2010 blijkt heeft verweerder eiseres voorts tegengeworpen dat, gezien de hoogte van haar vermogen in het peiljaar, zij niet in aanmerking komt voor de gevraagde toevoeging. Eiseres heeft in verband daarmee op 24 april 2010 een verzoek om peiljaarverlegging ingediend.

Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, waarbij tevens dient te worden beslist op het verzoek om peiljaarverlegging.

Proceskosten

3.14 De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb .

De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 437,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

De genoemde kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb , tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het bestreden besluit;

III. draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

IV. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 437,-;

V. bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;

VI. bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 30 september 2010.

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: 30 september 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature