U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting. Belastingplichtige met AOW-uitkering voor gehuwden heeft geen recht op de aanvullende alleenstaande-ouderenkorting.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 07/3238

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 20 juni 2008

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Winterswijk, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [00].H.56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.682.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2007 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 31 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op

2 augustus 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2008 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Eiser is woonachtig op het adres [a-straat 1] te [Z]. Op dit adres staat tevens mevrouw [A] ingeschreven.

Eiser ontvangt sinds 1 maart 2002, zijnde de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, een AOW-uitkering voor gehuwden.

Eiser heeft bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) diverse malen verzocht om herziening van zijn AOW-uitkering. Deze verzoeken zijn na bezwaar (door de SVB) of hoger beroep (door de Centrale Raad van Beroep) afgewezen.

Het laatste verzoek om herziening van zijn AOW-uitkering heeft eiser in januari 2005 gedaan. Eiser heeft daarbij verzocht om in aanmerking te komen voor een AOW-uitkering voor ongehuwden. Dit verzoek is op 7 maart 2005 door de SVB afgewezen. Het tegen deze afwijzing gerichte bezwaar is op 3 mei 2005 door de SVB afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 januari 2006 ongegrond verklaard. Het hiertegen gerichte hoger beroep is op 23 januari 2007 door de Centrale Raad van Beroep afgewezen.

Eiser heeft over het jaar 2005 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.682. Daarbij heeft eiser aangegeven in aanmerking te komen voor de aanvullende ouderenkorting ten bedrage van € 287.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2005 is verweerder afgeweken van de ingediende aangifte. Verweerder heeft de aanvullende ouderenkorting niet toegekend aan eiser.

3. Geschil

In geschil is of eiser recht heeft op de aanvullende ouderenkorting.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 8.18, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB 2001) luidt als volgt:

“1. De aanvullende ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige indien:

a. voor hem de ouderenkorting geldt, en

b. hij in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet , of daarvoor in aanmerking zou komen indien hij zou voldoen aan de voorwaarde van artikel 7, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet .

Artikel 9, eerste lid van de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW), luidt als volgt:

“1. Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:

a. de ongehuwde pensioengerechtigde;

b. de gehuwde pensioengerechtigde;

c. de ongehuwde pensioengerechtigde die een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt of zal ontvangen.

Artikel 1, tweede lid, van de AOW luidt als volgt:

“2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

a. echtgenoot: geregistreerde partner;

b. echtgenoten: geregistreerde partners;

c. gehuwd: als partner geregistreerd;

d. gehuwde: als partner geregistreerde.

3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van

de een door de ander;

c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een

geldend samenlevingscontract; of

d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding

die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in

het vierde lid.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser recht heeft op de ouderenkorting. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiser over het jaar 2005 een AOW-uitkering voor gehuwden heeft genoten.

De rechtbank stelt voorop dat voor het verlenen van de aanvullende ouderenkorting als bedoeld in artikel 8.18 van de Wet IB 2001 , voldoende is dat eiser recht kon doen gelden op een AOW-uitkering voor ongehuwden. Niet relevant is of een dergelijke uitkering daadwerkelijk is aangevraagd en verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank moet onder “in aanmerking komen” als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van de Wet IB 2001 ook worden begrepen de situatie dat een belastingplichtige in werkelijkheid niet een AOW-uitkering voor ongehuwden heeft genoten, terwijl die belastingplichtige daarop wel recht had en deze uitkering zou hebben verkregen indien hij deze (tijdig) zou hebben aangevraagd (in dezelfde zin Hof ‘s-Hertogenbosch 21 juli 2005, nr. 03/2668, LJN:AU2476,

VN 2005/59.15).

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen recht op de aanvullende ouderenkorting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank stelt vast dat de SVB aan eiser, op het moment dat deze de leeftijd van

65 jaar bereikte, een AOW-uitkering voor gehuwden heeft toegekend. Eiser heeft vervolgens diverse malen, laatstelijk in het jaar 2005, verzocht om een herziening van zijn AOW-uitkering. Deze verzoeken om een AOW-uitkering voor ongehuwden toe te kennen zijn in bezwaar, beroep en hoger beroep afgewezen.

Eiser heeft geen (nieuwe) feiten en omstandigheden gesteld die de rechtbank tot het oordeel brengen dat de uitspraken van de SVB, de rechtbank of de Centrale Raad van Beroep berusten op onjuiste feiten of omstandigheden. Ook is niet aannemelijk geworden dat deze feiten en omstandigheden in de tussentijd zodanig zijn gewijzigd, dat eiser in het jaar 2005 aangemerkt moet worden als een ongehuwde pensioengerechtigde in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de AOW .

Dit betekent dat eiser voor de AOW moet worden aangemerkt als een gehuwde pensioengerechtigde. Dit heeft tot gevolg dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering voor een ongehuwd pensioengerechtigde in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel a van de AOW .

Aangezien op grond van artikel 8.18 van de Wet IB 2001 de alleenstaande ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de AOW (de uitkering voor ongehuwden), heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen recht op de aanvullende ouderenkorting.

De vraag of eiser en mevrouw Bentsink al dan niet een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten kan daarmee buiten beschouwing worden gelaten.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature