U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Arbeidsconflict kan een oorzaak zijn in de betekenis van art. 7:628 BW die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen, niet wegnemend de verplichting van de werknemer om adequaat te reageren en te streven naar een oplossing van het conflict.

Uitspraak



Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector kanton

Locatie Arnhem

zaakgegevens 472254 \VV EXPL\06-20119\ WHvE51/MG

uitspraak van 29 januari 2007

Vonnis in het kort geding

in de zaak van

[eiser]

wonende te Giesbeek

eisende partij

gemachtigde: mw. mr. I. Tijsterman, advocaat en procureur te Baarn

tegen

[gedaagde]

gevestigd te Velp

gedaagde partij

gemachtigde: mr. A. Robustella

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1. De procedure

1.1. Na daartoe verlof te hebben verkregen heeft [eiser] de besloten vennootschap

[gedaagde], hierna te noemen [gedaagde], in kort geding gedagvaard. Op de dienende dag zijn beide partijen voor de kantonrechter verschenen, [eiser] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde

mr. I. Tijsterman, advocaat te Baarn, [gedaagde], vertegenwoordigd door haar directeur, de heer [naam directeur], bijgestaan door mr. H. Robustella, advocaat te Ede. Beide partijen hebben onder overlegging van pleitnotities hun standpunten nader toegelicht. Bij brief d.d. 12 januari 2007 heeft de gemachtigde van [eiser] nog een tweetal producties in het geding gebracht.

1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. Het geschil en de beoordeling daarvan.

2.1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten:

a. [eiser] is op 1 maart 1999 bij [gedaagde] in dienst getreden in de

functie van technisch medewerker; sinds 2 september 1999 geldt er een

arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het salaris van [eiser]

bedraagt € 1853,92 bruto per maand, te vermeerderen met 8%

vakantietoeslag.

b. [eiser] heeft zich in de loop van de ochtend van 7 november 2006 ziek gemeld bij [gedaagde].

c. [gedaagde] (vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur]) heeft [eiser] verzocht om naar het kantoor te komen. Er werden vragen gesteld over de ziekmelding van [eiser]. Na een woordenwisseling is [eiser] naar huis gegaan.

d. [eiser] ging ervan uit dat hij op staande voet was ontslagen. In de brief d.d. 15 november 2006 van zijn gemachtigde wordt ook gesproken over een ontslag op staande voet. [gedaagde] heeft via haar gemachtigde op deze brief gereageerd en kenbaar gemaakt dat er van ontslag op staande voet geen sprake was. [gedaagde] nodigde [eiser] uit tot overleg.

e. Op 6 december 2006 vindt er overleg plaats tussen partijen in aanwezigheid van hun gemachtigden. Partijen bereikten geen overeenstemming.

2.2. [eiser] vordert op de in de dagvaarding vermelde gronden dat de kantonrechter bij vonnis bij wege van voorziening, uitvoerbaar verklaart bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis het achterstallige salaris over de maand november 2006 ten bedrage van € 1435,32 bruto exclusief vakantiegeld te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging

ex artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente van af 1 december 2006. Daarnaast wordt de veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van het overeengekomen salaris vanaf 1 december 2006 voor het einde van iedere maand, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] weigert aan dit gedeelte van het vonnis te voldoen. Tot slot wordt de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten gevorderd.

2.3. [gedaagde] heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd betwist en concludeert tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] tot betaling van de proceskosten.

[gedaagde] heeft ook tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd niet uit te zijn op beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser]. Zij wil [eiser] graag voor het bedrijf behouden.

(Na afsluiting van de mondelinge behandeling zijn partijen op initiatief van de kantonrechter overeengekomen dat [eiser] weer op woensdag 17 januari 2007 aan de slag zal gaan. [gedaagde] heeft daarbij toegezegd dat, mocht [eiser] zich in toekomst weer ziek melden, zij met de ziekmelding conform de geldende regels en voorschriften zal handelen).

2.4. Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen is evident en verder niet betwist. Hij kan dan ook in zijn vorderingen ontvangen worden.

2.5. Beoordeeld moet worden door de kantonrechter als voorzieningenrechter of met een aanzekerheid grenzende waarschijnlijkheid de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de vorderingen van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komen. In dit kort geding is de kantonrechter (voorlopig) van oordeel dat dit slechts het geval is voor een deel van de vordering van [eiser], voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf 6 december 2006 tot 17 januari 2007. Er is aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10% van het toe te wijzen loon.

De wettelijke rente wordt wel toegewezen zoals gevorderd. De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Motivering.

Niet aannemelijk is geworden dat er voor [eiser] een redelijke grond aanwezig was om te veronderstellen dat hij op 7 november 2006 op staande voet was ontslagen door [gedaagde]; [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat er van een ontslag op staande voet sprake is geweest. In ieder geval was het voor [eiser] duidelijk, na de ontvangst van de reactie van de gemachtigde van [gedaagde] op de brief

d.d. 15 november 2006 van de gemachtigde van [eiser], dat er van een ontslag op staande voet geen sprake was en had [eiser] er verstandig aan gedaan zijn aanbod om de bedongen arbeid te verrichten, althans, andere passende arbeid te verrichten zo daar hij daartoe in staat zou zijn jegens [gedaagde] te herhalen.

Een dergelijk herhaald aanbod is kennelijk door [eiser] niet gedaan.

Dat [eiser] wegens ziekte vanaf 7 november 2006 niet meer in staat was de overeengekomen arbeid, dan wel andere passende arbeid te verrichten, is weliswaar gesteld door [eiser], maar niet aannemelijk gemaakt door hem. Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat [eiser] klachten had, zoals door hem in de dagvaarding nader toegelicht, maar uit deze stukken blijkt vooralsnog niet dat [eiser] in de periode waarop zijn vordering betrekking heeft

(vanaf 7 november 2006) geheel of ten dele arbeidsongeschikt was en niet in staat zou zijn geweest de overeengekomen arbeid, dan wel andere passende arbeid te verrichten.

Voor de kantonrechter geldt als wettelijk uitgangspunt dat, zoals in artikel 7:627 BW is bepaald, er geen aanspraak op loon bestaat wanneer er geen arbeid is verricht.

De daarop geformuleerde uitzondering in artikel 7:629 BW is niet van toepassing, gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen. Een andere uitzondering is geformuleerd in artikel 7:628 BW ; de werknemer behoudt aanspraken op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort de komen. Onder omstandigheden kan een arbeidsconflict tussen de werkgever en de werknemer daartoe gerekend worden, niet wegnemend de verplichting van de werknemer om snel en adequaat te reageren en ernaar te streven dat het conflict wordt opgelost. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] aan die verplichting heeft voldaan.

Een opschortingrecht (om de bedongen arbeid te verrichten), waarop [eiser] zich eveneens beroept, komt [eiser] niet toe, daar, gelet op hetgeen hiervoor is

overwogen er vooralsnog van uitgegaan dient te worden dat [eiser] tot

6 december 2006 geen opeisbare vordering had op [gedaagde] B.V., nog daargelaten dat niet is gesteld of ten processe is gebleken dat [eiser] eerder

een beroep heeft gedaan op het opschortingrecht en het mede op die grond thans niet bij wege van verweer dit middel kan opwerpen.

Vanaf 6 december 2006 tot 17 januari 2007 kan [eiser] wel een beroep doen op het bepaalde in artikel 7:628 BW. Van af die datum is er sprake van een arbeidsconflict dat in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] als werkgever behoort te komen. Op 6 december 2006 hebben partijen in aanwezigheid van hun gemachtigden overleg gevoerd. Tijdens dat overleg is door [eiser] aangegeven dat er in zijn visie sprake is van een arbeidsconflict. Deze visie werd niet gedeeld door [gedaagde]. [gedaagde] weigerde mede daarom de ziekmelding aan de Arboarts door te geven, daar zij vreesde dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] een langdurige kwestie zou kunnen worden. Deze weigering getuigt naar het oordeel van de kantonrechter niet van goed werkgeversschap. [gedaagde] B.V. miskent daarbij de rol als werkgeefster om als ‘poortwachter’ op te treden; aldus werd de weg voor [eiser] om een oordeel te verkrijgen omtrent zijn arbeidsgeschiktheid/arbeidsongeschiktheid geblokkeerd. Voldoende aannemelijk is geworden in deze procedure dat die omstandigheid bij [eiser] de mening heeft doen postvatten dat er sprake is van een zodanig arbeidsconflict dat op die grond op redelijke gronden niet van hem gevergd kan worden de overeengekomen arbeid te verrichten. Terecht was [eiser] bevreesd dat, wanneer hij weer last zou krijgen van darmklachten en zich ziek zou willen melden, van [gedaagde] te horen zou krijgen dat zijn ziekmelding niet wordt geaccepteerd en dat de ziekmelding evenmin naar de Arboarts zou worden doorgeleid.

De loonvordering betrekking hebbend op de periode tot 6 december 2006 wordt dan ook afgewezen; de loonvordering betrekking hebbend op de periode vanaf

6 december 2006 wordt toegewezen. De wettelijke verhoging zal de kantonrechter ambtshalve matigen tot 10% van het toe te wijzen bedrag. De wettelijke rente wordt wel toegewezen zoals gevorderd. Daar de vordering betrekkelijk is tot een geldsom is er geen aanleiding [gedaagde] een dwangsom op te leggen zoals gevorderd.

Beide partijen zijn over en weer in het gelijk/ongelijk gesteld. Dat is voor de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

3. De beslissing

de kantonrechter,

oordelend bijwege van voorziening.

3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan M. [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het overeengekomen salaris op basis van € 1853,92 bruto per maand over de periode 6 december 2006 tot 17 januari 2007, vermeerderd met de wettelijke verhoging daarover tot een maximum van 10%, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan die der algehele voldoening;

3.2. verklaart tot zover dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.3. compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;

3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature