Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Navorderingsaanslag over het jaar 2000 ten onrechte opelegd. Gelet op de feiten en omstandigheden is de onderneming van eiser gestaakt in 1999. Onroerende zaak gaat vanaf dan tot het privé-vermogen behoren. Verweerder maakt niet aannemelijk dat hier zich een uitzondering voordoet waardoor de onroerende zaak tot het ondernemingsvermogen blijft behoren.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/350

Uitspraakdatum: 9 augustus 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z],

gemachtigde [A],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst[P],

gemachtigde drs. [B],

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft over het jaar 2000 aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 472.461 (€ 214.393) [aanslagnummer].

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 12 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 15 december 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2006 te Arnhem.

Namens eiser is daar verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen

drs. [B].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser dreef tot 1 maart 1999 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een asielzoekerscentrum (hierna: azc). Hiervoor werd gebruik gemaakt van een gedeelte van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te [Q].

Het gedeelte waarin de onderneming werd gedreven behoorde tot het ondernemings-vermogen. Het overige deel werd door eiser zelf bewoond en behoorde tot zijn privé-vermogen.

Als gevolg van de omstandigheid dat aan eiser niet langer een vergunning werd verleend voor de exploitatie van een azc, zijn de ondernemingsactiviteiten met ingang van 1 maart 1999 beëindigd.

Eiser was na staking van zijn onderneming voornemens een gedeelte van de onroerende zaak aan zijn zoon te verkopen. Met het oog op deze voorgenomen verkoop heeft op 23 september 1999 een minnelijke taxatie van de onroerende zaak plaatsgevonden door makelaar o.g. [C] te [R] en de heer [D], rijkstaxateur van de Belastingdienst/ Registratie en Successie, vestiging [P]. Hierbij is de totale waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaak vastgesteld op ƒ 640.000 (€ 290.419), te splitsen in

ƒ 565.000 (€ 256.385) voor het bedrijfsgedeelte en ƒ 75.000 (€ 34.033) voor het privé-gedeelte. Uiteindelijk heeft de beoogde verkoop geen doorgang gevonden.

Blijkens de jaarrekening van het azc over het jaar 2000 heeft eiser het bedrijfsgedeelte voor de waarde in het economisch verkeer van ƒ 565.000 (€ 256.385) overgebracht naar zijn privé-vermogen.

Nadat eiser in april 2000 opdracht had gegeven aan zijn makelaar tot verkoop van de onroerende zaak is deze op 3 augustus 2000 is zijn geheel verkocht aan een derde voor

ƒ 1.700.000 (€ 771.426). Aanleiding voor deze verkoop was de omstandigheid dat eiser geen inkomen genoot en dringend verlegen zat om financiële middelen.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de onroerende zaak ten tijde van het voornemen tot de verkoop in april 2000 tot eisers privé-vermogen dan wel nog tot het ondernemings-vermogen behoorde. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of eiser nadat de verkoop aan zijn zoon niet doorging het pand aanhield voor eigen gebruik dan wel een geschikt moment afwachtte om het alsnog te verkopen.

Eiser stelt zich op het standpunt dat het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak na het mislukken van de verkoop aan de zoon in september 1999 naar zijn privé-vermogen is overgegaan voor een bedrag van ƒ 565.000 (€ 256.385), zijnde de waarde in het economisch verkeer zoals vastgesteld bij de minnelijke waardering.

Verweerder is daarentegen van mening dat sprake is van een langlopende liquidatie en dat het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak derhalve tot het moment van verkoop op 3 augustus 2000 tot het verplichte ondernemingsvermogen behoort. Voor de bepaling van de stakingswinst dient volgens verweerder de verkoopprijs van ƒ 1.700.000 (€ 771.426) als uitgangspunt te worden genomen.

Partijen doen hun standpunten voorts steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank is van oordeel dat – gelet op alle relevante feiten en omstandigheden – niet anders kan worden geconcludeerd dan dat eiser zijn onderneming heeft gestaakt met ingang van 1 maart 1999. Op dat moment was immers duidelijk dat aan eiser geen nieuwe vergunning zou worden verleend voor de voortzetting van het azc, werden de activiteiten beëindigd en verlieten de asielzoekers het azc. Vervolgens dient de fiscale kwalificatie van de onroerende zaak op het moment van staking te worden beoordeeld.

Bij de staking van een onderneming heeft in het algemeen te gelden dat een tot het ondernemingsvermogen behorend activum naar het privé-vermogen wordt overgebracht. Deze regel leidt uitzondering indien sprake is van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van dat activum. In dat geval blijft het behoren tot het ondernemingsvermogen (vergelijk Hoge Raad 14 maart 2003, nr. 37.885, BNB 2003/195).

Het activum blijft ook tot het bedrijfsvermogen behoren indien het wordt aangehouden in afwachting van een geschikt moment om te verkopen (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 1978, nr. 18.747, BNB 1979/56).

De bewijslast dat deze uitzondering zich in het onderhavige geval voordoet, rust op verweerder.

Met zijn stelling dat na het niet doorgaan van de verkoop aan de zoon een nieuwe situatie is ontstaan waarin het aanhouden van het gehele pand voor eigen gebruik of belegging – gelet op eisers persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn aanzienlijke schuldpositie – geen reële optie was en dat eiser ook na september 1999 nog het voornemen heeft gehad de onroerende zaak te verkopen, maakt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de uitzondering zich voordoet. Hierbij oordeelt de rechtbank dat de vraag of gelet op zijn financiële situatie het voor eiser haalbaar was om het pand aan te houden in deze niet relevant is. Nu niet gesteld of gebleken is van andere uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van dit pand, kan slechts worden geconcludeerd dat het pand in 1999 tot eisers privé-vermogen is gaan behoren. Hieruit volgt dat in het onderhavige jaar geen stakingswinst wordt gerealiseerd. Aan de praktische problemen verbonden aan de aanslagregeling inkomstenbelasting 1999 komt in deze geen betekenis toe en kan niet tot een ander oordeel leiden.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser niet buiten de grenzen van de redelijkheid treedt door de onroerende zaak bij de staking van de onderneming tegen de waarde in het economisch verkeer naar zijn privé-vermogen over te brengen en dat daarvoor aansluiting kan worden gezocht bij de uitkomst van de minnelijke waardering.

Het beroep van eiser is gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag en stelt het belastbaar inkomen vast op negatief

€ 420.288;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. M.M. Bijker-Veen en mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 9 augustus 2006.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature