U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Instantie:
Vindplaats:

Uitspraak



450 / Arrondissementsrechtbank te Arnhem

Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht

Reg.nr.: 1998/1341

UITSPRAAK

in het geding tussen:

de heer A, wonende te B, eiser,

en

de Minister van Justitie, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 10 juni 1998.

2. Feiten en procesverloop

Bij ongedateerd schrijven heeft verweerder in juli 1996 aan eiser laten weten dat bij een interne controle in de maand september1995 is geconstateerd dat eiser over de periode 1 april 1994 tot 1 november 1995 een te hoog bedrag aan reiskosten heeft gedeclareerd en dat door eiser een bedrag van fl. 3.534,95 diende te worden terugbetaald.

Eiser heeft hiertegen bij schrijven van 21 augustus 1996 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft op 20 maart 1997 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden.

Naar aanleiding van genoemd gesprek heeft verweerder bij besluit

van 23 mei 1997 vastgesteld dat aan eiser over het tijdvak van 1

april 1994 tot 1 november 1995 een bedrag van fl. 3.534,95 bruto

teveel aan reiskostenvergoeding woon-/werkverkeer is uitbetaald

en dat over de wijze van terugbetaling van dat bedrag contact met

eiser zal worden opgenomen.

Door eiser is op 27 juni 1997 tegen dat besluit bezwaar gemaakt.

Op 9 december 1997 heeft in het kader van de behandeling van dit

bezwaar een hoorzitting plaatsgevon-den ten overstaan van de

Adviescommissie ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser is daarbij in persoon verschenen en heeft de redenen van zijn

bezwaar nader toegelicht. De Adviescommissie heeft op 23 april

1998 advies aan verweerder uitgebracht.

Bij het hierboven aangeduide besluit van 10 juni 1998 heeft

verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Voor de

motivering van het besluit heeft verweerder verwezen naar het

advies van voormelde commissie.

Eiser heeft op 17 juli 1998 tegen dit besluit beroep ingesteld,

waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in aanvullende

beroepschriften van 17 augustus 1998 en 22 augustus 1998.

Verweerder heeft op 2 oktober 1998 een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13

augustus 1999, waar eiser in persoon is verschenen en waar

verweerder zich heeft doen vertegen-woor-digen door mr L.M.

Burger, werkzaam bij de afdeling Personeel en Organisatie van het

Korps Landelijke Politiediensten.

3. Overwegingen

In 1991 heeft er een reorganisatie plaatsgevonden bij de Dienst

Rijkspolitie te Water. Naar aanleiding daarvan hebben diverse

standplaatswijzigingen plaatsgevonden. Eiser, die op dat moment

werkzaam was als medewerker financiële en materiële

zaken/plaatsvervangend hoofd afdelingsadministratie, is als gevolg

van de reorganisatie per 1 februari 1991 overgeplaatst van

V naar W. De Dienst Rijkspolitie te Water is

vervolgens per 1 april 1994 opgegaan in het Korps Landelijke

Politiediensten.

Voor de meerreiskosten van de overgeplaatste ambtenaren is een

overgangsregeling getroffen, de zogenaamde "Afbouwregeling

Reiskosten Rijkspolitie te Water 1991" (de Afbouwregeling). De

Afbouwregeling voorziet in een tijdelijke, hoge reiskosten-

vergoeding op basis van de kosten van openbaar vervoer. De duur

van de Afbouwregeling bedraagt maximaal zes jaar:

-jaar 1 t/m 3:

100% vergoeding (1 april 1991 tot 1 april 1994)

-jaar 4:

75% vergoeding (1 april 1994 tot 1 april 1995)

-jaar 5:

50% vergoeding (1 april 1995 tot 1 april 1996)

-jaar 6:

25% vergoeding (1 april 1996 tot 1 april 1997)

Eiser heeft -ondanks de in de Afbouwregeling genoemde

afbouwpercentages- ook in de periode van 1 april 1994 tot 1

november 1995 zijn meerreiskosten volledig vergoed gekregen. In

het primaire besluit van 23 mei 1997 heeft verweerder de teveel

betaalde reiskostenvergoeding als onverschuldigd betaald

teruggevorderd.

In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit,

waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 23 mei 1997

ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser over het tijdvak van 1

april 1994 tot 1 november 1995 een bedrag van fl. 3.534,95 bruto

teveel aan reiskostenvergoeding ter zake van woon-/werkverkeer

heeft ontvangen, zulks als gevolg van onjuiste toepassing door

verweerder van de Afbouwregeling. Evenmin is in geschil dat eiser

sedert de invoering van de Afbouwregeling in 1991 op de hoogte

was van de inhoud daarvan en derhalve wist dat hij sedert 1 april

1994 een te hoog bedrag aan reiskostenvergoeding ontving.

Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het onverschuldigd

betaalde bedrag aan reiskostenvergoeding in het onderhavige

geval tot vijf jaar na de uitbetaling door verweerder mag worden

teruggevorderd, omdat eiser wist dat hij teveel

reiskostenvergoeding ontving en er bewust van heeft afgezien om

deze fout aan verweerder te melden, als gevolg waarvan deze fout

heeft kunnen voortduren.

Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en stelt zich op het

standpunt dat hij niet verantwoordelijk mag worden geacht voor de

onjuiste toepassing van de Afbouwregeling. Hij voert daartoe aan

dat op de mutatieformulieren geen ruimte was voor het invullen van

afbouwpercentages en dat het uitvoeren van de Afbouwregeling de

verantwoordelijkheid was van de afdeling P&O en/of de dienst

PISA/SAFIR. Voorts is eiser van mening dat verweerder ten

onrechte bijzondere betekenis heeft toegekend aan de door eiser

uitgeoefende functie, omdat hij op het moment dat de

afbouwpercentages feitelijk aan de orde kwamen, niet meer

werkzaam was als medewerker financiële en materiële

zaken/plaatsvervangend hoofd afdelingsadministratie, zodat hij niet

langer verantwoordelijk was voor de declaratie van reiskosten.

Toen hij nog wel in die functie werkzaam was, zo geeft eiser aan,

heeft hij de afdeling P&O gewezen op het ontbreken van de

afbouwpercentages op de mutatieformulieren, doch daar heeft men

niet op gereageerd. Tenslotte heeft eiser bezwaren van meer

formele aard tegen de gang van zaken voorafgaande aan het

primaire besluit van 23 mei 1997.

De rechtbank overweegt als volgt.

In de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep,

oorspronkelijk ontwikkeld voor het sociale zekerheidsrecht maar

later ook -naar analogie- toegepast in de sfeer van het

ambtenarenrecht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 1990,

AB 1991/157), zijn toetsingscriteria neergelegd aan de hand

waarvan kan worden vastgesteld in welke gevallen een

bestuursorgaan teveel betaalde bedragen, zoals in het onderhavige

geval een te hoge tegemoetkoming in de reiskosten, kan

terugvorderen. Daarbij dient een afweging te worden gemaakt,

aldus de Centrale Raad van Beroep, tussen enerzijds het beginsel

der rechtszekerheid en anderzijds het beginsel dat hetgeen

onverschuldigd betaald is kan worden teruggevorderd. Deze

afweging dient te geschieden aan de hand van de vraag of de

betrokken ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij

teveel ontving casu quo dat er ten aanzien van hetgeen hij ontving

iets niet klopte.

Volgens genoemde jurisprudentie kan een bestuursorgaan, indien

de ambtenaar wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat hij

teveel ontving, in beginsel gedurende twee jaren na de dag van

uitbetaling terugvorderen of verrekenen hetgeen aan een

ambtenaar onverschuldigd is betaald. Deze termijn kan vervolgens

worden verlengd tot vijf jaren indien de ambtenaar van de

gemaakte fout niet alleen kennis droeg of kon dragen, maar die fout

bovendien door zijn toedoen is ontstaan.

In het onderhavige geval is de eerste duidelijke mededeling omtrent

de terugvordering gedaan in juli 1996. Eiser heeft, onder meer ter

terechtzitting, uitdrukkelijk erkend dat hij wist dat hij maandelijks

een te hoog bedrag aan reiskostenvergoeding ontving. Naar het

oordeel van de rechtbank mocht verweerder derhalve in

redelijkheid besluiten tot terugvordering van hetgeen hij in de twee

jaren voorafgaande aan bedoelde mededeling onverschuldigd had

uitbetaald.

Voor een gedeelte van de teveel betaalde reiskostenvergoeding –

namelijk het gedeelte dat aan eiser is uitbetaald in de periode van 1

april 1994 tot juli 1994- geldt echter dat de terugvorderingstermijn

van twee jaren is verstreken. Ter zitting heeft verweerder betoogd

dat ook dit gedeelte van het teveel betaalde bedrag door hem kan

worden teruggevorderd, omdat het gedrag van eiser -bestaande uit

het bewust niet melden aan verweerder dat er een te hoge

tegemoetkoming in de reiskosten werd uitbetaald- in zijn opvatting

geacht moet worden te zijn begrepen onder het in eerdergenoemde

jurisprudentie ontwikkelde begrip "toedoen", zodat de

terugvorderingstermijn moet worden verlengd van twee tot vijf jaar.

De rechtbank zal in het midden laten of eisers houding in casu kan

worden gerangschikt onder "toedoen" in vorenbedoelde zin, omdat

zij van oordeel is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen

besluiten om ook de in de periode van 1 april 1994 tot juli 1994

teveel betaalde bedragen van eiser terug te vorderen. De

rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.

Zoals in het vorenstaande reeds is aangegeven, zijn de

toetsingscriteria die in het ambtenarenrecht worden gehanteerd bij

de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen ontleend

aan de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep met

betrekking tot het sociale zekerheidsrecht.

Ten tijde van het bestreden besluit waren genoemde

jurisprudentiële toetsingscriteria al enige tijd niet meer gangbaar

voor terugvorderingen op het gebied van het sociale

zekerheidsrecht, zulks als gevolg van de inwerkingtreding per 1

augustus 1996 van de Wet boeten, maatregelen en terug- en

invordering sociale zekerheid van 25 april 1996, Stb. 1996, 248

(hierna: Wet BMT).

Sedert de inwerkingtreding van de Wet BMT geldt voor de

terugvordering van onverschuldigd betaalde sociale uitkeringen een

nieuw (wettelijk) criterium. Uitkeringen die onverschuldigd zijn

uitbetaald worden door het Landelijk instituut sociale verzekering

van de betrokkene teruggevorderd (zie bijvoorbeeld artikel 3 3,

eerste lid, van de Ziektewet, artikel 57, eerste lid, van de Wet op de

arbeidsongeschikt-heidsverzekering en artikel 36, eerste lid, van de

Werkloosheidswet), tenzij zulks in strijd moet worden geacht met de

algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank is van oordeel dat voldoende aanleiding bestaat dit

nieuwe criterium, nu de Centrale Raad van Beroep ook in het

verleden aansluiting heeft gezocht bij de terugvorderings-criteria uit

het sociale zekerheidsrecht op ambtenarenzaken, ook toe te

passen ingeval van terugvordering van onverschuldigd betaalde

bedragen in de sfeer van het ambtenarenrecht.

Derhalve dient thans de vraag te worden beantwoord of

terugvordering door verweerder van (ook) de in de periode van 1

april 1994 tot juli 1994 teveel betaalde reiskosten-vergoeding zich

verhoudt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dit

verband acht de rechtbank van belang dat eiser zich van meet af

aan bewust is geweest van het feit dat hij teveel

reiskostenvergoeding ontving en dat het voortduren van de

eenmaal ontstane fout nadrukkelijk (mede) te wijten is aan het

bewust stilzitten van eiser. Uit de gedingstukken en het

verhandelde ter zitting kan immers worden afgeleid dat eiser er

willens en wetens voor heeft gekozen om na 1 april 1994 niet aan

verweerder te melden dat de afbouwpercentages uit de

Afbouwregeling te zijnen aanzien ten onrechte niet werden

toegepast. In deze omstandigheden heeft verweerder naar het

oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten tot

terugvordering van de bedragen die zijn uitbetaald in de periode

van 1 april 1994 tot juli 1994.

Eiser heeft zich tenslotte op het standpunt gesteld dat verweerder

in de procedure voorafgaande aan het bestreden besluit heeft

gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids-beginsel. In dat verband

heeft eiser met name gewezen op de gang van zaken rond de

hoorzitting van 20 maart 1997.

De rechtbank is van oordeel dat eisers brief van 21 augustus 1996

door verweerder terecht is aangemerkt als een bezwaarschrift

tegen zijn (ongedateerde) besluit van juli 1996. Derhalve had

verweerder in de uitnodiging van 27 februari 1997 aan eiser

kenbaar moeten maken dat het gesprek van 20 maart 1997 een

hoorzitting als bedoeld in de Awb betrof. Door dit niet te doen heeft

verweerder inderdaad onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank is

echter van oordeel dat dit zorgvuldigheidsgebrek is geheeld

doordat eiser na het besluit van 23 mei 1997 -dat door verweerder

kennelijk als het primaire besluit is aangemerkt- wederom de

gelegenheid heeft gekregen om bezwaar te maken, waarna op 9

december 1997 een nieuwe hoorzitting heeft plaatsgevonden.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat

de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel

treffen. Van strijd met enige geschreven of ongeschreven

rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is de rechtbank niet

gebleken. Nu er evenmin een andere reden is om het bestreden

besluit voor onjuist te houden, dient het beroep ongegrond te

worden verklaard.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen termen

aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb . Het

hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr F.H. de Vries, rechter, en in het openbaar

uitgesproken op 28 september 1999, in tegenwoordigheid van mr

I.L.P. Crombeen als griffier.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:2 4

juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van

verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij

de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Verzonden op: 28 september 1999

Coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature