Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Studiekostenbeding. Beroep van de werkgever op dat beding voor zover dat voorkomt in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd onder de gegeven omstandigheden in strijd is met goed werkgeverschap. Voor zover het beding in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is opgenomen is een beroep daarop door de werkgever niet in strijd met goed werkgeverschap en mag werkgever deze kosten verrekenen bij het einde van de arbeidsovereenkomst, welke op verzoek van de werknemer is geëindigd.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 5565279 KK EXPL 16-1548

vonnis van: 4 januari 2017

func.: 515

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

nader te noemen: [eiseres] ,

gemachtigde: mr. W.F. Wienen,

t e g e n

de besloten vennootschap [gedaagde] ,

gevestigd te [plaats] ,

gedaagde,

nader te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. E.V. Jongepier.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 9 december 2016 heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.

Ter terechtzitting van 28 december 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben op voorhand nog stukken in het geding gebracht, [gedaagde] vergezeld van een voorwaardelijke eis in reconventie. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

In conventie en (voorwaardelijke) reconventie

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, wordt in dit geding het volgende tot uitgangspunt genomen.

1.1.

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is in oktober 2014 bij [gedaagde] als trainee begonnen. In de vacaturetekst is door [gedaagde] een opleiding “on the job” voor maximaal zes maanden aangeboden tot junior (assistent/kandidaat) makelaar. Daarbij is een opleiding tot “Armt en/of Krmt” en diverse commerciële opleidingen aangeboden.

1.2.

Per 1 februari 2015 is [eiseres] op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] in dienst getreden voor zes maanden in de functie van medewerkster buitendienst tegen een bruto maandsalaris van € 1.501,80 op basis van een 40-urige werkweek. In de arbeidsovereenkomst is een studiekostenbeding opgenomen, waarin is bepaald, voor zover hier van belang:

“1/. Indien werknemer een studie wenst te volgen die naar het oordeel van werkgever past in het kader van de functie, kan werkgever desgevraagd besluiten tot vergoeding van de studiekosten.

2/. Tot de studiekosten worden gerekend les- en cursusgeld, examengeld, verplichte hercertificeringskosten en kosten van verplichte studieboeken. Werknemer dient een verzoek voor vergoeding van studiekosten zo tijdig in, dat werkgever op het verzoek tijdig kan beslissen alvorens werknemer met de studie aanvangt.

3/. Werknemer is verplicht de genoten vergoeding terug te betalen bij het einde van het dienstverband, indien de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd voordat de studie is beëindigd, dan wel binnen 12 maanden nadat de studie is voltooid, c.q. is afgesloten.

(..)

5/. Voor ieder opvolgend jaar geldt een terugbetalingsverplichting betreffende de genoten vergoeding voor werknemer conform de volgende regeling (..)”

1.3.

Per 1 augustus 2015 heeft [eiseres] met [gedaagde] een arbeidsovereenkomst voor één jaar gesloten tegen een gelijkblijvend salaris. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is een gelijkluidend studiekostenbeding opgenomen.

1.4.

Met ingang van 1 november 2015 is het salaris van [eiseres] verhoogd naar € 1.850,00 bruto per maand.

1.5.

Met ingang van 1 augustus 2016 is [eiseres] met [gedaagde] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan in de functie van assistent makelaar (ARMT). Het salaris bedraagt € 1.850,00 bruto per maand. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is een gelijkluidend studiekostenbeding opgenomen. De arbeidsovereenkomst is gedateerd op 14 juni 2016.

1.6.

[eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst tegen 1 december 2016 opgezegd.

1.7.

[gedaagde] heeft het salaris over de maand november 2016 verrekend met de door haar ten laste van [eiseres] gemaakte studiekosten.

1.8.

Bij brief van 15 november 2016 is namens [eiseres] door haar gemachtigde aanspraak gemaakt op betaling van haar salaris over november 2016 en een deugdelijke afrekening en heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de verrekening van de studiekosten.

Vordering en verweer in conventie en (voorwaardelijke) reconventie

2. [eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om aan [eiseres] € 3.197,93 bruto te betalen, bestaande uit het salaris over de maand november 2016, opgebouwde vakantierechten en uit te betalen vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%. Verder vordert [eiseres] om het studiekostenbeding zoals is opgenomen in de arbeidsovereenkomst te schorsen totdat in een bodemprocedure ten aanzien van het studiekostenbeding een uitspraak is gegeven, alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding. [eiseres] stelt hiertoe dat zij op grond van het studiekostenbeding niet verplicht is de studiekosten die ten behoeve van haar zijn betaald terug te betalen. Allereerst niet omdat de studies die zij heeft gevolgd en waarmee zij is aangevangen op initiatief van [gedaagde] zijn gestart en niet op haar initiatief. De opleidingen waren noodzakelijk voor het kunnen verrichten van haar werkzaamheden. Ook is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] de studiekosten moet terugbetalen. [eiseres] verdiende bij [gedaagde] geen marktconform salaris. Gelet op het feit dat [eiseres] alle werkzaamheden verrichtte die behoren bij het werk van makelaar had ze meer moeten verdienen. Doordat [eiseres] alle werkzaamheden van makelaar heeft verricht heeft [gedaagde] daardoor een aanzienlijke omzet verdiend, een veelvoud van het salaris van [eiseres] . De studiekosten bedragen meer dan twee maandsalarissen, terwijl de kosten voorafgaand niet aan haar bekend zijn gemaakt. Er is sprake van een wanverhouding tussen de kosten, het salaris en de gerealiseerde omzet.

Verweer

3. [gedaagde] voert aan dat het studiekostenbeding rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat [eiseres] gehouden is de door haar gemaakte studiekosten terug te betalen. Ter toelichting heeft [gedaagde] aangevoerd dat het de eigen keuze van [eiseres] is geweest om de opleidingen te volgen en dat zij zelf te kennen heeft gegeven door te willen groeien. In het functioneringsgesprek heeft ze ook aangegeven dat ze zelf de studie KRMT wil volgen. Het studiekostenbeding ziet in evenredige terugbetaling van de studiekosten en is in lijn met de jurisprudentie daarover. [gedaagde] heeft ook nooit gepretendeerd dat de cursussen gratis waren. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om vragen te stellen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst over het studiekostenbeding als zij in de veronderstelling zou zijn geweest dat de opleiding zonder enige daaraan te stellen voorwaarde door [gedaagde] zou worden bekostigd. Het beding is immers zeer duidelijk beschreven, aldus [gedaagde] . Daarbij heeft [eiseres] bij de opzegging duidelijk verklaard zich goed te realiseren dat zij deze kosten diende terug te betalen. [gedaagde] betwist dat de kosten in verhouding tot haar bruto loon erg hoog zijn. Daarbij komt dat het de eigen keuze van [eiseres] is geweest om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [gedaagde] is er nog in geslaagd om een deel van de opleiding voor de KRMT gecrediteerd te krijgen, zodat de totale studiekosten € 2.389,83 bedragen, een niet onevenredig hoog bedrag, aldus [gedaagde] . Zij vordert in (voorwaardelijke) reconventie betaling van € 2.389,83 althans, voor zover het beroep op verrekening in conventie wel opgaat € 348,84.

Beoordeling

4. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.

5. De uitleg van [eiseres] , dat onder het studiekostenbeding alleen opleidingen vallen die uitsluitend op haar eigen initiatief worden gevolgd en gewenst worden, wordt niet gevolgd. Een dergelijke beperkte uitleg valt in het beding niet te lezen, het woord initiatief komt in de bepaling niet voor en dat partijen een dergelijke uitleg hebben bedoeld, dan wel dat [eiseres] dat heeft mogen begrijpen, is door haar in dit geding niet aannemelijk gemaakt. Daarmee is niet te verwachten dat de bodemrechter deze beperkte lezing van het beding als door [eiseres] wordt voorgestaan, zal volgen.

6. Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vraag of [gedaagde] een beroep toekomt op het studiekostenbeding beoordeeld worden op basis van het begrip van het goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek . Bij die beoordeling dient naar het oordeel van de kantonrechter een onderscheid te worden gemaakt naar het in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voorkomende studiekostenbeding en het beding dat in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt opgenomen. De last die een studiekostenbeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd meebrengt, is in beginsel immers een stuk zwaarder en de kans dat een werknemer met de nadelige effecten daarvan wordt geconfronteerd is aanmerkelijk groter, omdat de kans dat het beding effect zal krijgen groter is. Dat betekent dat van een goed werkgever verwacht mag worden dat deze, indien een dergelijk beding is opgenomen, voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst de werknemer daarop nadrukkelijk wijst, maar ook dat deze bij het aangaan van studiekosten de werknemer er nogmaals expliciet op wijst dat het volgen van die opleiding op korte termijn een terugbetalingsverplichting met zich mee kan brengen. Bij die verplichting van de werkgever in de omstandigheid van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd past ook dat de werkgever voorafgaand aan de opgave voor de cursus met werkneemster de precieze kosten van de opleiding bespreekt, zodat het de werknemer duidelijk is welk financieel risico wordt genomen. Dat daarbij ook de kansen op voortzetting van de arbeidsovereenkomst aan de orde zullen komen ligt voor de hand. Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd reiken de verplichtingen van de werkgever minder ver, nu de kans dat in die situatie een terugbetalingsverplichting ontstaat minder prominent is.

7. Bij de beoordeling in de onderhavige zaak is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] [eiseres] bij de cursussen die door haar zijn gevolgd ten tijde van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op de consequenties van het volgen daarvan heeft gewezen en de kosten specifiek met [eiseres] heeft besproken. De enkele omstandigheid dat [eiseres] de kosten van die opleidingen had kunnen weten en dat [gedaagde] in algemene zin over het studiekostenbeding heeft gesproken, hetgeen door [eiseres] overigens wordt weersproken, brengt niet de conclusie mee dat [gedaagde] aan de op haar rustende verplichtingen als goed werkgeefster heeft voldaan. Gesteld noch anderszins is aannemelijk geworden dat [gedaagde] per individuele opleiding met [eiseres] het gesprek is aangegaan en met haar de financiële consequenties van het volgen van die opleiding heeft besproken. Dat brengt mee dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter reeds op deze grond tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst deze studiekosten niet bij [eiseres] in rekening kan brengen. In zoverre zijn de vorderingen van [eiseres] toewijsbaar.

8. Bij de kosten van de opleiding KRMT heeft te gelden dat blijkens de stukken deze opleiding is aangevraagd op een moment dat [eiseres] en [gedaagde] de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd inmiddels getekend hadden. Dat brengt mee dat de verplichtingen van [gedaagde] in het kader van het goed werkgeverschap bij de kosten van deze opleiding in een ander licht bezien en beoordeeld moeten worden. Uit de stukken is verder voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] en [eiseres] voorafgaand aan het volgen van de KRMT-opleiding over het volgen van die opleiding hebben gesproken. Blijkens het functioneringsformulier van 21 april 2016 is ook voldoende aannemelijk geworden dat het betoog van [eiseres] dat zij deze opleiding van [gedaagde] moest volgen en het niet (ook) een wens van haar was, geen stand houdt. In dat verslag wordt immers nadrukkelijk door [eiseres] verklaard dat het haar ambitie is dat zij de opleiding KRMT liefst bij [gedaagde] zal behalen.

9. Bij de vraag of [gedaagde] terecht de kosten van KRMT-opleiding in rekening heeft gebracht bij [eiseres] speelt ook een belangrijke rol dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [eiseres] is beëindigd op een moment dat de opleiding, een tweejarige makelaarsopleiding, feitelijk nog nauwelijks door [eiseres] was aangevangen en [gedaagde] derhalve niet heeft kunnen “genieten” van de door [eiseres] daarbij opgedane vaardigheden. Dat [gedaagde] door de werkzaamheden van [eiseres] extra omzet heeft genoten is in de belangenafweging geen element dat een doorslaggevende rol kan spelen, alleen al niet nu dit onvoldoende relatie heeft met de KRMT-opleiding, omdat deze nog nauwelijks was gevolgd door [eiseres] . Ook de hoogte van het door [eiseres] verdiende salaris vanaf het moment dat zij in vaste dienst was biedt geen aanleiding om het oordeel te rechtvaardigen dat [gedaagde] niet als goed werkgeefster handelt door de studiekosten terug te vragen. Daarbij verdient nog aantekening dat [gedaagde] [eiseres] in het minnelijke traject heeft aangeboden om, in weerwil van haar wettelijke mogelijkheden op dit punt, rekening te houden met de beslagvrije voet bij de terugvordering.

10. Hetgeen overigens door [eiseres] is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat [gedaagde] in strijd met het goed werkgeverschap handelt door de (verminderde) kosten die verband houden met de KRMT-opleiding op basis van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst van 14 juni 2016 bij haar in rekening te brengen.

11. Dat brengt mee dat [gedaagde] gehouden is aan [eiseres] te voldoen € 1.850,00 bruto, vermeerderd met € 921,13 bruto aan vakantiegeld. Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] de vakantie-uren volledig heeft opgenomen, zodat in verband daarmee geen vordering meer bestaat. Hierop dienen de kosten van de KRMT-opleiding in mindering te worden gebracht (€ 2.575,00 – € 1.613,16). Dat er andere kosten in mindering dienen te komen is bij gebreke van een afdoende toelichting, niet aannemelijk geworden. De wettelijke verhoging wordt gemaximeerd tot 25%.

12. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de navolgende beslissing.

13. [gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

Reconventie

14. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, wordt de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.

BESLISSING

De kantonrechter:

In conventie

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 2.771,13 bruto, verminderd met € 961,84 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke verhoging over deze hoofdsom als bedoeld in artikel 7:625 BW met een maximum van 25 %;

schorst het studiekostenbeding in de tijdelijke arbeidsovereenkomsten van 27 januari 2015 en 30 juni 2015 totdat in een bodemprocedure ten aanzien van het studiekostenbeding bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis uitspraak is gedaan;

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:exploot € 96,57salaris € 400,00griffierecht € 79,00 -----------------totaal € 575,57voor zover van toepassing, inclusief btw;

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde;

In reconventie

wijst de vordering af;

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiseres] begroot op nihil.

Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature