Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Een man van 59 heeft een gevangenisstraf opgelegd gekregen van 36 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk voor deelname aan een criminele organisatie die handelde in harddrugs (ook bekend als de ‘Krokodillenbende’) en witwassen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/698970-15 (Promis)

Datum uitspraak: 16 mei 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,

[woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 20, 21, 23, 24, 27 en 28 maart 2017 en 2 mei 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.B.C.R. Heemskerk, naar voren hebben gebracht.

2 De tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij

1. in de periode van 10 december 2015 tot en met 18 februari 2016 samen met anderen verschillende soorten harddrugs heeft uitgevoerd naar het buitenland

(artikel 2, onder A, van de Opiumwet);

2. in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 samen met anderen verschillende soorten harddrugs aanwezig heeft gehad en daarin heeft gehandeld

(artikel 2, onder B en C, van de Opiumwet);

3. op 23 februari 2016 samen met anderen harddrugs aanwezig heeft gehad

(artikel 2, onder C, van de Opiumwet);

4. in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsdelicten en daarbij een leidende rol heeft gespeeld

(artikel 11B van de Opiumwet);

5. in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 samen met anderen geldbedragen en een personenauto heeft (schuld)witgewassen

(artikel 420bis/quater, lid 1 aanhef onder a/b van het Wetboek van Strafrecht).

De tenlastelegging is op de zitting van 20 maart 2017 gewijzigd. De tekst van de volledige tenlastelegging na wijziging ter terechtzitting is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Inleiding

Het strafrechtelijk onderzoek ‘Oedang’ is op 25 november 2015 gestart, naar aanleiding van door het Team Criminele Inlichtingen in april 2015 verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie zouden op het adres [adres 2] te Amsterdam een Hindoestaanse man en vrouw wonen, [naam man] en [naam vrouw] . Zij zouden zich vanuit de woning bezig houden met de handel in verdovende middelen, die zij in de woning bewaarden. Een Hindoestaanse man die gebruik maakt van een oude rode Opel zou er dagelijks drugs halen. [naam man] zou de verdovende middelen kopen van een Nederlandse man die op de negende verdieping van de flat [adres 2] woonde.

Uit politieonderzoek is vervolgens gebleken dat met ‘ [naam man] ’ kennelijk werd bedoeld: [naam man] , (hierna te noemen: [naam man] .) en dat met ‘ [naam vrouw] ’ kennelijk werd bedoeld: [naam vrouw] , (hierna te noemen: [naam vrouw] ), beiden toen wonende op het adres [adres 2] te Amsterdam.

Met ‘ de Nederlandse man’ werd kennelijk bedoeld: [verdachte] , toen wonende op het adres [adres 2] te Amsterdam, gebruik makende van het e-mailadres: [e-mailadres] , verdachte.

Vanaf 26 november 2015 zijn er technische acties gestart op de telefoonnummers waarvan vermoed werd dat ze in gebruik waren bij verdachte (TA02, TA03 en TA07), [naam vrouw] (TA04 en TA05) en [naam man] . (TA05 en TA06).

Uit de getapte gesprekken ontstond de verdenking dat [naam vrouw] en [naam man] . gebruik maakten van een ‘werktelefoon’ met telefoonnummer [telefoonnummer] (TA05). Dit nummer wordt door een groot aantal afnemers gebeld/ge-sms’t om bestellingen te plaatsen. De telefoon werd vermoedelijk door zowel [naam man] . als [naam vrouw] opgenomen. In de meeste gevallen worden de afnemers doorverwezen naar de koeriers ‘ [naam koerier 1] ’ of ‘ [naam koerier 2] ’ om daar de bestelling te plaatsen. Uit onderzoek is gebleken dat de afnemers de man die de telefoon opnam kenden als ‘ [bijnaam] ’ en dat [naam man] . zo genoemd wordt.

Met ‘ [naam koerier 1] ’ werd blijkens onderzoek kennelijk bedoeld: [naam] , wonende op het adres [adres 2] (hierna te noemen: [naam] ). ‘ [naam koerier 2] ’ werd vermoed te zijn: [naam 1] , wonende op het adres [adres 3] (hierna te noemen: [naam 1] .).

Ook de telefoons van vermoedelijk [naam 1] . (TA08 en TA15) en [naam] (TA09 en TA17) werden getapt.

Na getapte telefoongesprekken van verdachte op 6 december 2015 en 6 januari 2016 (TA03) kwamen in dit onderzoek tevens in beeld: [naam 2] , (hierna te noemen: [naam 2] ) en [naam 3] , (hierna te noemen: [naam 3] ), beiden wonende op het adres [adres 4] .

Naast de technische acties zijn er ook observaties verricht, die er uiteindelijk toe hebben geleid dat op 23 februari 2016 doorzoekingen hebben plaatsgevonden.

Daarbij zijn, behalve de hierboven genoemde personen, als verdachten in dit onderzoek aangehouden: [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ), [naam 5] (hierna te noemen: [naam 5] ) en [naam 6] (hierna te noemen: [naam 6] ).

5 Waardering van het bewijs

5.1

Het standpunt van de officier van justitie

Volgens de officier van justitie kunnen alle ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard. Van het in feit 3 ten laste gelegde onderdeel ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’ heeft zij vrijspraak gevorderd, omdat verdachte dit feit niet in vereniging maar alleen heeft gepleegd. De officier van justitie heeft haar standpunt ten aanzien van de feiten als volgt onderbouwd.

5.1.1

Ten aanzien van feit 1

Uit de verklaring van [naam 1] . blijkt dat hij en [naam] drugs leverden in Antwerpen en Brussel. Deze verklaring wordt ondersteund door sms’jes en tapgesprekken uit het proces-verbaal ‘Leveringen drugs België' en de peilbakengegevens van de auto van [naam 1] . uit datzelfde proces-verbaal.

Verdachte zorgde voor het op peil houden van de drugsvoorraad, voorzag de koeriers samen met [naam man] . en [naam vrouw] van de drugs, behield het overzicht van wat er aan drugs uitging en binnenkwam, zorgde voor nieuwe afnemers en onderhield het contact met veel kopers.

Gelet ook op het nauwe contact dat verdachte onderhield met [naam man] ., die in zijn tweede politieverhoor heeft verklaard dat hij er weet van had dat de koeriers weleens in België leverden, kan aangenomen worden dat verdachte ook wist van die leveringen of dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans op deze leveringen heeft aanvaard, zodat bewezen kan worden dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van harddrugs.

5.1.2

Ten aanzien van feit 2 en feit 4

Verdachte heeft verklaard dat hij vóór de tenlastegelegde periode al was gestopt met de handel in harddrugs, maar dat is zeer onwaarschijnlijk gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaringen van de medeverdachten, de vele tapgesprekken ná 26 november 2015, het proces-verbaal van observatie Daalwijk van 6 januari 2016 en het proces-verbaal levering Crystal Methamfetamine (hierna te noemen: Crystal Meth) op [adres 2] van 26 januari 2016, met het bijbehorend getapte telefoonverkeer. Ook blijkt uit onderzoek van de tablet en de telefoon van verdachte dat er in 2015 en 2016 bij hem nog een behoorlijke hoeveelheid bestellingen gedaan werd. De handel in en het bezit van harddrugs in deze periode, samen met anderen, kan bewezen worden verklaard.

Ook kan bewezen worden verklaard dat verdachte deelnam aan een criminele organisatie die de handel in harddrugs als oogmerk had. Uit het dossier kan worden afgeleid dat tussen verdachte, de (tussen)handelaren [naam man] . en [naam vrouw] , de koeriers [naam] en [naam 1] . en de inpakkers en beheerders van de voorraden verdovende middelen [naam 2] en [naam 3] een samenwerkingsverband bestond dat een duurzaam karakter had en gestructureerd van aard was. Uit de verklaringen van diverse kopers blijkt dat zij gedurende een langere periode harddrugs van deze organisatie kochten. Het Openbaar Ministerie gaat er van uit dat de organisatie in ieder geval heeft bestaan in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016.

Verdachte had een leidinggevende rol in deze criminele organisatie. Niet alleen wordt hij door [naam man] . als zodanig aangemerkt, ook komt dit beeld bijvoorbeeld naar voren uit de verklaring van de getuige [naam getuige 1] . Verdachte wordt door hem onder meer genoemd als degene die Crystal Meth heeft geïntroduceerd op de Nederlandse/Amsterdamse markt. Daarnaast beheerde en distribueerde verdachte de verdovende middelen en gaf hij, al dan niet via [naam man] ., werkinstructies aan de koeriers en inpakkers.

5.1.3

Ten aanzien van feit 5, eerste en tweede cumulatief/alternatief

Geldbedrag in krokodillenverblijf

Tijdens de doorzoeking van een loods van [naam 6] op 23 februari 2016 zijn onder meer twee koffers bevattende een geldbedrag van in totaal ruim € 200.000,-, aangetroffen. De koffers lagen in een bassin met daarin drie krokodillen. Verdachte heeft verklaard dat die koffers van hem zijn. Hij heeft ze daar in januari en oktober 2015 neergelegd. De sleutels van deze koffers zijn in zijn woning aangetroffen. Deze koffers konden alleen veilig bereikt worden door het bassin leeg te laten lopen. Het op dergelijke wijze bewaren van koffers met geld is een bewuste, versluierende constructie die geschikt is en tot doel heeft om de vindplaats, de werkelijke aard, de rechthebbende en de herkomst van dat geld te verhullen en te verbergen. Verdachte heeft zodoende, samen met [naam 6] , de werkelijke aard, de herkomst en met name de vindplaats verhuld van dit geld door (de koffers met) dat geld in het krokodillenverblijf te (laten) plaatsen.

Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 24 februari 2016 afstand gedaan van dit geld, omdat hij geen aannemelijke verklaring had voor hoe hij aan dat geld kwam. Het geldbedrag bestond onder meer uit coupures van 500 en 200 euro. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke coupures nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Daarom kan ook worden bewezen dat het geld van misdrijf afkomstig is.

De omstandigheid dat verdachte later op zijn verklaring over het bij [naam 6] gevonden geld is teruggekomen, maakt dit niet anders, aangezien zijn eerste verklaring betrouwbaarder is en zijn latere verklaring onaannemelijk is.

Verdachte heeft later verklaard dat een deel van het geld, ongeveer € 90.000,-, afkomstig is van een zakenrelatie, [naam zakenrelatie] , aan wie verdachte geld zou hebben geleend en die daarover een verklaring heeft afgelegd. Daartoe zijn ook stukken overgelegd, maar het gestelde verband tussen het gevonden geld en de in deze stukken beschreven transactie is uitgebleven. Waarschijnlijk is dat verdachte zijn latere verklaring heeft aangepast aan de verklaring van [naam zakenrelatie] .

Een ander deel van het geld, groot € 80.000,-, zou verdachte van zijn broer hebben gekregen en zou bestemd zijn voor diens kinderen. Verdere uitleg of onderbouwing van deze lezing blijft uit. Verdachte komt pas bij de tweede dag van de inhoudelijke behandeling met een

getuige die zijn verhaal zou moeten bevestigen. Er zijn echter in het geheel geen stukken overgelegd van de beweerde contante terbeschikkingstelling van geldbedragen door de broer van verdachte aan verdachte.

Ten aanzien van het derde deel van het geld is door de raadsman pas op de inhoudelijke zitting betoogd dat dit deel van het gevonden geld, ongeveer € 50.000,-, gepind is en van legale herkomst zou zijn. Verdachte heeft daar zelf niet over verklaard.

Uit gegevens van de Belastingdienst omtrent de inkomsten van verdachte is niet gebleken dat hij legaal over zulke grote geldbedragen beschikte of kon beschikken.

Bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 samen met [naam 6] een bedrag van € 211.100,- heeft witgewassen.

Geldbedrag in woning [adres 4]

Over de koffer met daarin € 55.000,- die bij de doorzoeking op [adres 4] is aangetroffen, heeft verdachte eveneens verklaard dat deze en de inhoud daarvan van hem zijn. [naam 2] en [naam 3] hebben dit bevestigd.

Ook van dit geld heeft verdachte afstand gedaan, omdat hij over de herkomst van dit bedrag geen goede verklaring kon afleggen. Bovendien betrof het ook hier coupures van 500 en 200 euro. Bewezen kan daarom worden dat dit geld afkomstig is van misdrijf.

Verdachte heeft aldus, samen met [naam 2] en [naam 3] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats en de rechthebbende verhuld door dit bedrag in een afgesloten koffer op te bergen in de woning van [naam 2] en [naam 3] .

Personenauto

Verdachte heeft op 19 december 2014 een Kia Sportage met kenteken [kenteken] gekocht en daarbij een oude Kia ingeruild. Het bedrag dat nog aanvullend betaald moest worden, ad

€ 21.218,65, heeft hij contant voldaan.

Blijkens de verklaring van de verkoper werd de auto niet op naam van verdachte gezet, maar op naam van zijn buurman [naam buurman] , en heeft verdachte bijna alle (onderhouds-)betalingen zelf contant voldaan. Uitsluitend verdachte heeft van deze auto gebruik gemaakt.

Gelet op het bovenstaande had verdachte deze auto verworven, voorhanden en er gebruik van gemaakt terwijl aannemelijk is dat hij deze auto heeft bekostigd van geld dat hij verworven heeft met de drugshandel.

Ook heeft hij verhuld en verborgen wie de rechthebbende was op de auto, door deze op naam van een katvanger te laten zetten.

5.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2, 4 en - voor een groot deel - 5.

Wat betreft de raadsman kan feit 3 bewezen worden verklaard, aangezien verdachte dit feit heeft bekend. Hij heeft zijn standpunt ten aanzien van de overige feiten als volgt onderbouwd.

5.2.1

Ten aanzien van feit 1

Het is niet vastgesteld dat er daadwerkelijk harddrugs naar België zijn vervoerd door de koeriers [naam 1] . en [naam] . In het geval dat wel zo zou zijn, heeft verdachte daar geen enkele rol in gespeeld dan wel geen enkele zeggenschap hierover gehad. Er is geen enkele vorm van een nauwe en bewuste samenwerking noch enig strafbaar verband met verdachte. Daarom dient hij vrijgesproken te worden van dit feit.

5.2.2

Ten aanzien van feit 2 en feit 4

Verdachte heeft weliswaar drugs verhandeld, maar dit gebeurde in een eerdere periode dan die nu aan hem is tenlastegelegd. Verdachte heeft duidelijk aangegeven dat hij gestopt is met de verkoop van drugs vanaf 21 juli 2014, het moment dat [naam man] . op grond van de Opiumwet werd aangehouden. Hij heeft er daarna voor gekozen om te stoppen en zijn handel aan [naam man] . over te dragen.

Dit wordt ondersteund door voormalige kopers en getuigen en door [naam 2] . Dat verdachte zich weleens heeft laten verleiden om in de tenlastegelegde periode op verzoek van [naam 2] en [naam 3] enerzijds of [naam man] . anderzijds incidenteel een telefoontje te plegen in verband met de voorraad of, nu hij toch bij [naam 2] en [naam 3] op de koffie ging, even wat (naar de rechtbank begrijpt: drugs) mee te nemen, maakt dit niet anders.

Ook blijkt niet van concrete verkoophandelingen door verdachte in de tenlastegelegde periode. Er is geen bewijs dat verdachte via de koeriers verdovende middelen verkocht. Verdachte had geen enkele invloed op de koeriers en had ook geen enkele band met hen.

Uit de bestellingen van drugs die zijn aangetroffen op de tablet van verdachte blijkt niet dat er ook daadwerkelijk leveringen uit zijn voortgevloeid of dat deze leveringen aan verdachte zijn toe te schrijven. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient hij van dit feit te worden vrijgesproken.

Het is juist dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, maar dit was een organisatie met een geringe structuur, en zonder de koeriers “ [naam koerier 1] ” en “ [naam koerier 2] ”. Aan deze organisatie heeft verdachte deelgenomen tot de aanhouding van [naam man] . op 21 juli 2014. Hierna heeft hij zich teruggetrokken en de zaken overgedragen. Het enkele feit dat verdachte telefonisch zou hebben geïnformeerd naar de voorraad dan wel dat aan hem verzocht is of hij voor plastic zakjes wilde zorgdragen voordat hij op vakantie ging, levert geen deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband op, zeker nu blijkt dat zijn wil erop gericht was om juist geen deelname hieraan te hebben, hij had de zaken immers uitdrukkelijk overgedragen.

Nergens blijkt voorts uit dat verdachte de leider van de gestelde organisatie zou zijn. Hij gaf nimmer werkinstructies en had in de periode in de dagvaarding gesteld geen enkele invloed of participatie. Het was juist [naam man] . die de koeriers in dienst nam en aanstuurde en dat paste ook in de gewijzigde situatie sinds medio 2014.

5.2.3

Ten aanzien van feit 5, eerste en tweede cumulatief/alternatief

Geldbedrag in krokodillenverblijf

Verdachte heeft inderdaad twee koffers met geld opgeborgen bij [naam 6] in het bassin waar de krokodillen zich bevonden. Dit geld is echter niet uit misdrijf afkomstig.

Een deel van het geld in deze koffers is afkomstig van de door [naam zakenrelatie] uitbetaalde gelden conform de overgelegde overeenkomst en de bijbehorende bijlagen. [naam zakenrelatie] zou een bedrag van in totaal € 87.750,- aan verdachte hebben betaald in verband met een lening waarvoor verdachte een tweetal chalets als onderpand zou hebben ontvangen. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat een deel van het geld afkomstig is van zijn gokverslaafde en inmiddels

overleden broer die bij hem een contant bedrag gestald heeft, bedoeld voor diens kinderen. Een derde bron van de contanten in de koffers is het opgenomen geld dat eerst zich regulier op de bankrekening van verdachte bevond en door hem in 2012 is opgenomen. De raadsman verwijst hiervoor naar de belastinggegevens waaruit blijkt dat verdachte in 2011 nog rond de € 53.000,- op zijn bankrekening had. Dit bedrag is het daaropvolgende jaar contant door hem opgenomen.

Naast het feit dat de gelden in de koffers bij de krokodillen niet uit misdrijf afkomstig waren, is het enkele opbergen van het contante geld in het bassin niet aan te merken als een witwashandeling in de zin van ‘verhullen en verbergen’. Het geld is daar neergelegd uit veiligheidsoverwegingen, omdat in de flat van verdachte veel werd ingebroken. Er was dus geen enkel doel om iets te versluieren, te verhullen of te verbergen. Dat er ook sprake was van grotere coupures doet daar niet aan af.

Geldbedrag in woning [adres 4]

Het geldbedrag dat op [naam buurman] is gevonden, was van verdachte en uit misdrijf afkomstig. Hij heeft zelf verklaard dat hij dit geld met drugshandel heeft verdiend. Daarmee heeft hij het echter nog niet witgewassen. Er is immers niets verhuld, maar enkel veilig opgeborgen.

Personenauto

De Kia Sportage met kenteken [kenteken] is inderdaad door verdachte witgewassen, maar alleen in de zin van ‘verwerven en voorhanden hebben’. Van de handelingen ‘verhullen en verbergen’ dient verdachte vrijgesproken te worden.

5.3

Het oordeel van de rechtbank

5.3.1

Ten aanzien van feit 1

De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat om vast te stellen dat de koeriers [naam] en [naam 1] . harddrugs vanuit Nederland naar België hebben uitgevoerd. Daarbij is onder meer van belang hetgeen [naam 1] . hierover bij de politie heeft verklaard, de peilbakengegevens van de auto van [naam 1] . en de inhoud van verscheidene reeksen van telefoongesprekken en sms-berichten tussen enerzijds de koeriers [naam 1] . en [naam] en anderzijds de afnemers in België.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt echter niet dat verdachte zelf bij deze uitvoer naar België betrokken is geweest. Evenmin is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten komen vast te staan. Niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte wetenschap bestond van de leveringen naar België. Ook voor het overige biedt het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten om een relevante rol, laat staan een voldoende significante bijdrage, van verdachte bij de uitvoer van harddrugs naar België aan te kunnen nemen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 1.

5.3.2

Ten aanzien van feit 3

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 23 februari 2016 115 pillen MDMA en 1,93 en 2,15 gram amfetamine aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan en zal verdachte van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.

5.3.3

Ten aanzien van feit 2 en feit 4

[naam man] . heeft op 24 februari 2016 bij de politie verklaard dat hij enige jaren geleden bij verdachte een aantal pilletjes had gezien, dat verdachte hem over diens drugshandel vertelde en dat hij vervolgens in december 2013 is begonnen met bezorgen van verdovende middelen ten behoeve van verdachte. Blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting reed [naam man] ., toen hij op 21 juli 2014 werd aangehouden wegens het aanwezig hebben van harddrugs, waaronder Crystal Methamfetamine, als koerier voor verdachte. Na de aanhouding van [naam man] . wilden zij beiden geen risico meer lopen, zoals door verdachte ter terechtzitting is verklaard.

Verdachte heeft voorts verklaard dat hij vanaf dat moment zijn activiteiten in de drugshandel heeft beëindigd en dat hij alles aan [naam man] . heeft overgedragen. De rechtbank schuift deze verklaring terzijde als zijnde ongeloofwaardig, immers in strijd met het overige bewijs.

[naam man] . heeft verklaard over de voortzetting van de handel met verdachte en anderen. Die verklaring vindt steun in het dossier, onder meer in de verklaringen van medeverdachten [naam 2] en [naam 3] , de observaties en de inhoud van tapgesprekken en sms-berichten en de op de iPad en mobiele telefoon van verdachte aangetroffen berichten.

Daaruit volgt dat [naam man] . na ommekomst van zijn detentie in juli 2014 de handel in harddrugs in september 2014 heeft hervat. Verdachte heeft het organiseren van de lopende verkoop en distributie bij [naam man] . neergelegd en [naam man] . heeft ter beperking van zijn eigen directe risico op zijn beurt koeriers ingeschakeld: [naam 1] . en [naam] . De koeriers haalden de bij hen bestelde harddrugs op bij [naam man] . en [naam vrouw] thuis, waar deze drugs klaar lagen. Na enige tijd op deze wijze gewerkt te hebben, is [naam man] . door verdachte in juni/juli 2015 geïntroduceerd bij [naam 2] en [naam 3] , de inpakkers, beheerders van de voorraad verdovende middelen en bewoners van de ‘stash house’ [adres 4] .

[naam 2] en [naam 3] hebben elk een aantal verklaringen afgelegd. De rechtbank acht de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] geloofwaardig en betrouwbaar. Zij hebben vanaf het eerste moment van hun verhoren consistent, duidelijk en gedetailleerd verklaard en hebben, zonder zichzelf daarbij te sparen, openheid van zaken gegeven.

[naam 2] heeft op 25 oktober 2016 bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat zij thuis verdovende middelen bewaarden voor verdachte, dat verdachte deze vanaf eind december 2014/begin januari 2015 bij hen bracht, dat zij eind april/begin mei 2015 witte vlekken zagen op de kast waar de verdovende middelen in zaten en zo hadden ontdekt dat verdachte betrokken was bij drugshandel, dat hijzelf in mei/juni 2015 is begonnen met het inpakken van verdovende middelen en dat daarvoor verdachte dit deed. Verder heeft [naam 2] verklaard dat er in juni/juli 2015 is gesproken over het overnemen van de handel door ‘ [bijnaam] ’, maar dat in zijn beleving ‘ [bijnaam] ’ het niet heeft overgenomen maar dat zij, verdachte en ‘ [bijnaam] ’, samenwerkten in de drugshandel. Volgens [naam 2] runde verdachte alles nog en hij betaalde ook. Als [bijnaam] kwam, had hij een papiertje bij zich wat hij nodig had of het stond in zijn mobiel. Hij nam dan zakjes en flesjes mee met letters daarop. Hij moest afrekenen met [verdachte] . Hij wist dat omdat verdachte aan hen vroeg wat [naam man] . had gehaald. Verdachte gaf aan dat hij het niet kon lezen en dat het beter op papier moest komen. [naam 2] heeft toen een Excel bestandje ontwikkeld waar hij de administratie mee bijhield.

[naam 3] heeft op 25 oktober 2016 bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat verdachte op 15 februari 2015, de dag na zijn verjaardag, twee tassen in een oude tv-kast in hun voorkamer heeft gezet, dat zij vlak voor Koningsdag wisten dat er drugs in de tassen zat, dat verdachte hen toen vroeg om te helpen met envelopjes vullen met pillen/poeder en dat dit allemaal ongeveer een jaar heeft geduurd. [naam 3] heeft voorts verklaard dat ‘ [bijnaam] ’ in juni/juli 2015 in beeld kwam. [bijnaam] kwam één keer per week, soms één keer in de veertien dagen. Verdachte kwam vaker. [naam 3] en [naam 2] gaven aan [bijnaam] een lijstje mee dat was gedicteerd door verdachte als [bijnaam] wat kwam halen. [naam 2] had op verzoek van verdachte een Excel lijstje aangepast waarop werd genoteerd wat [bijnaam] meenam. Voorts verklaart [naam 3] dat zij meestal door verdachte werden betaald, dat verdachte ook bij hen thuis flessen vulde en dat hun zeil in de woonkamer daardoor ‘naar de Filistijnen is gegaan’.

Weliswaar hebben [naam 2] en [naam 3] verschillend verklaard over het exacte moment waarop verdachte de tassen heeft gebracht, maar de discrepantie tussen beide verklaringen is niet zodanig dat deze de geloofwaardigheid in relevante mate aantast. Zij verklaren op essentiële onderdelen nagenoeg gelijkluidend, [naam 3] wist het specifieker te benoemen, omdat zij nog wist dat dit een dag na de verjaardag van verdachte in 2015 - 14 februari - was.

De verklaringen van [naam 2] en [naam 3] worden overigens ondersteund door bijvoorbeeld het getapte telefoongesprek van 25 januari 2016 (TA02, gesprek 17143), waarin [naam 3] tegen verdachte zegt dat hij niet weg mag gaan (op (voorgenomen) vakantie naar Suriname) als niet alles aangevuld is, waarop verdachte zegt dat hij de volgende dag even komt.

Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte degene was die de te verhandelen harddrugs inkocht. Niet is gebleken dat [naam man] . daar de financiële middelen voor had. Op 25 en 26 januari 2016 hebben getapte gesprekken plaatsgevonden die hebben geleid tot de observatie op 26 januari 2016 bij de woning van verdachte. Ook uit deze onderzoeksbevindingen kan worden afgeleid dat verdachte degene is die de verdovende middelen inkocht en dat [naam man] . die afzette via de koeriers [naam 1] . en [naam] , terwijl het beheer van de drugsvoorraad en het gereedmaken van afnemershoeveelheden bij [naam 2] en [naam 3] was belegd.

Uit de getapte telefoongesprekken kan bovendien afgeleid worden dat [naam] , kennelijk in samenspraak met [naam man] ., aan een klant een sample heeft verstrekt van nieuwe ‘T’, om daarvan de kwaliteit te testen. De klant heeft de sample goed gevonden en [naam] geeft dit aan [naam man] . door. Verdachte en [naam man] . beslissen vervolgens samen om die nieuwe ‘T’ in te kopen, waarop verdachte vervolgens contact opneemt met [naam 4] en op 26 januari 2016 door [naam 4] al dan niet tezamen met een onbekende man aan verdachte nieuwe ‘T’ wordt geleverd. Het bezoek door [naam 4] aan verdachte wordt door de politie geobserveerd. Kort daarna rijdt verdachte naar [adres 4] , en zeer kort daarna krijgt [naam] bericht dat de nieuwe ‘T’ er is en opgehaald kan worden. [naam 2] heeft hierover verklaard dat verdachte eind januari fijne ‘T’ heeft gebracht in twee bakken van 500 gram en dat het bakje waar “Nieuw” op staat fijne ‘T’ bevat. Uit het dossier blijkt dat ‘T’ een afkorting is van ‘Tina’ en dat dit een benaming is voor Crystal Methamfetamine. Bij de doorzoeking op 23 februari 2016 op [adres 4] zijn twee bakjes met de opschrift ‘500’ inbeslaggenomen. Na onderzoek bleek de inhoud van deze dozen daadwerkelijk Crystal Methamfetamine te betreffen.

Verdachte heeft wisselend verklaard over 26 januari 2016. Zo heeft hij op 24 februari 2016 bij de politie verklaard dat [naam 4] inderdaad bij hem is geweest op 26 januari en iets heeft gebracht, maar dat hij in het midden wil laten wat zij heeft gebracht, en dat het klopt dat hij vervolgens iets naar [adres 4] heeft gebracht. Op 26 februari 2016 heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat het getapte gesprek met [naam 4] over ‘Miauw Miauw’ (de rechtbank begrijpt: een benaming voor het verdovend middel Mephedrone) ging. Op 27 oktober 2016 heeft verdachte zich vervolgens bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen over de mogelijke rol van [naam 4] . Ter terechtzitting heeft verdachte ten slotte aangegeven dat hij zijn verklaring bij de politie wil intrekken omdat hij onder invloed van medicijnen was toen hij die verklaring aflegde, zich daardoor niet goed voelde en wil terugkomen op zijn verklaring over [naam 4] en op zijn verklaring dat het geleverde materiaal ‘Miauw Miauw’ betrof.

De rechtbank acht de eerste door verdachte bij de politie afgelegde verklaring de meest betrouwbare. Deze verklaring is op basis van de meest verse herinneringen van verdachte afgelegd. Uit de inhoud van die verklaring blijkt bovendien op geen enkele wijze dat verdachte gedurende het verhoor zodanig onder invloed was dat hij niet in staat was een betrouwbare en met de waarheid overeenstemmende verklaring af te leggen. Hij heeft ogenschijnlijk coherent en gedetailleerd verklaard. Niet is aannemelijk geworden dat de verklaring vanwege de medische omstandigheden als een onlangs ontvangen narcose dan wel de door hem ondergane operatie als onbetrouwbaar niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Bovendien sluit de eerste verklaring van verdachte vrijwel naadloos aan bij de hierboven weergegeven tapgesprekken, observaties en overige onderzoeksbevindingen.

De handel in verdovende middelen ziet bij verdachte, [naam man] ., [naam vrouw] , [naam 1] ., [naam] , [naam 2] en [naam 3] op het in vereniging verkopen van harddrugs aan de kopers, waarbij de feitelijke levering op bestelling verzorgd werd door [naam 1] . en [naam] . [naam 1] . en [naam] haalden de drugs op bij [naam man] . thuis. [naam man] . ontving de drugs aanvankelijk van verdachte. Vanaf zijn introductie bij de bewoners van [adres 4] , [naam 2] en [naam 3] , haalde hij de drugs bij hen op. De verdovende middelen werden volgens [naam 2] en [naam 3] in de meeste gevallen door verdachte naar hun woning gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook in de tenlastegelegde periode weleens drugs meenam naar [adres 4] en zelf ook weleens drugs heeft verkocht, zoals ook blijkt uit de inbeslaggenomen en uitgelezen iPad en mobiele telefoon van verdachte. Ook gaf verdachte telefoonnummers door aan kopers. Verder had hij zijn eigen drugshandel via zijn website ‘ [naam website] ’.

Op grond van al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam man] ., [naam vrouw] , [naam 1] ., [naam] , [naam 2] en [naam 3] , welke samenwerking was gericht op zowel de handel in als het bezit van harddrugs en die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zoals hierboven is uiteengezet.

Vastgesteld kan worden dat verdachte vanaf het begin van de tenlastegelegde periode, te weten 1 januari 2015, tot aan zijn aanhouding op 23 februari 2016 samen met [naam man] ., [naam vrouw] , [naam 1] . en [naam] heeft gehandeld in harddrugs. [naam 2] en [naam 3] werden daar vanaf april 2015 medeplegers van, toen zij verdachte begonnen te helpen met het inpakken van drugs. Daarbij hebben zij ieder een eigen rol gehad terwijl die rol paste binnen de handel in verdovende middelen en het daarmee gepaard gaande vervoer en bezit van die middelen.

Verdachte was behalve medepleger van de handel in de harddrugs ook medepleger van het aanwezig hebben en vervoer daarvan, zowel van de door de koeriers verhandelde hoeveelheden harddrugs, als van de harddrugs die bij [naam 2] en [naam 3] werden opgeslagen tot en met 23 februari 2016.

Daarbij zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de in feit 2 ten laste gelegde handelingen voor zover die zien op het middel GBL nu dit als zodanig niet een middel is als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voorts is aan de orde of ook sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Onder organisatie, als bedoeld in artikel 11b Opiumwet , wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste drie personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een concreet misdrijf.

Gelet op de bewijsmiddelen die zijn gebruikt voor de overige bewezenverklaarde feiten, alsmede op wat hierna wordt overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet .

Duurzaamheid, structuur en oogmerk

De eerdergenoemde samenwerking had een duurzaam karakter en was gestructureerd van aard. Verdachte, [naam man] ., [naam vrouw] en [naam] woonden in dezelfde flat. [naam 1] . is de vader van [naam man] . en de schoonvader van [naam vrouw] . [naam 3] en [naam 2] waren al dertig jaar goede vrienden met verdachte. Zij hadden vanaf het begin ieder hun eigen taken, gericht op de handel in harddrugs, die zij in samenwerkingsverband gedurende ruim een jaar uitvoerden. Verdachte zorgde voor de inkoop en bevoorrading, [naam 3] en [naam 2] hielden met behulp van een boekhouding op de computer de voorraden bij en verpakten de drugs in voor verkoop geschikte eenheden, [naam man] . en [naam vrouw] zorgden voor de verkooporganisatie, waren aanspreekbaar voor klachten en bezorgperikelen, waarbij [naam man] . ook regelmatig drugs ophaalde op [adres 4] , en [naam 1] . en [naam] vervulden de koeriersrollen. [naam vrouw] noemde de koeriers ‘mijn jongens’. Tijdens vakantie werden de koeriers onderling vervangen. Verdachte had de telefoonnummers van de koeriers op een briefje in huis. [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat ze door middel van de boekhouding op de computer de hoeveelheden en geldwaarde van de verschillende drugs die binnengebracht en weggehaald werden, konden bijhouden. Dit deden ze naar eigen zeggen in opdracht van verdachte, kennelijk ten behoeve van de financiële afrekening tussen [naam man] . en verdachte. Zij kregen ook een weegschaal en instructies van verdachte, zodat ze hun taken konden uitvoeren. Er was hiermee sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en van een gestructureerde rolverdeling. De organisatie had voorts het oogmerk op het plegen van drugsdelicten, mede omvattend het buiten het grondgebied van Nederland brengen.

Dat verdachte van de hem onder feit 1 ten laste gelegde uitvoer naar België wordt vrijgesproken doet niet af aan het oogmerk van de organisatie tot uitvoer en de deelname van verdachte aan die organisatie.

Nu niet is gebleken van het oogmerk van de organisatie op misdrijven als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet , acht de rechtbank dat gedeelte van de tenlastelegging niet bewezen en zal verdachte van dat deel van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken worden.

De rol van verdachte

De rechtbank ziet de rol van verdachte in deze organisatie als volgt. Hij is de organisatie samen met [naam man] . begonnen, en beschikte daarbij kennelijk vanuit zijn eerdere activiteiten in de drugshandel over het nodige geld en zeker over de nodige contacten, zowel ten aanzien van inkoop van de verdovende middelen als ten aanzien van de afnemers. Hij bleef echter verantwoordelijk voor inkoop en bevoorrading en fungeerde daarnaast incidenteel als contact-/aanspreekpunt voor zijn oude klantenkring binnen de gay scene. Via de site [naam website] en door middel van online chats was hij de schakel naar [naam man] .. Verder gaf hij feedback van de klanten over kwaliteit van de drugs en over eventuele problemen met de bereikbaarheid door aan [naam man] . en [naam vrouw] . Hij lijkt veel geld te hebben verdiend, gelet op de aanzienlijke marges tussen in- en verkoopprijs van de drugs. Uit het dossier komt weliswaar een beeld van verdachte naar voren dat doet vermoeden dat hij een leidinggevende rol had, maar dit beeld vindt onvoldoende concrete steun in de bewijsmiddelen. De koeriers werden bijvoorbeeld niet rechtstreeks door verdachte maar door [naam man] . ingeschakeld en aangestuurd. De verklaringen van [naam man] . en [naam 1] . over de verdeling van de opbrengst van de drugshandel, waarvan verdachte 80 procent zou krijgen, komen niet overeen met hetgeen verdachte hier zelf over heeft verklaard en vinden verder geen steun in het dossier. Ook op een andere wijze is niet vast te stellen dat verdachte een leidinggevende rol had binnen de organisatie. Dat er wel degelijk sprake was van een wezenlijke rol binnen de organisatie maakt dat niet anders. Daarom wordt hij van dit onderdeel van feit 4 vrijgesproken.

Al het voorgaande brengt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten, waarbij verdachte partieel wordt vrijgesproken van de feiten 2 en 4, zoals hierboven is overwogen.

5.3.4

Ten aanzien van feit 5, eerste en tweede cumulatief/alternatief

Beoordelingskader witwassen

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, opgenomen in de delictsomschrijvingen van de artikelen 420bis en 420quater, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffend geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.

Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.

Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.

Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag.

Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

De rechtbank zal de onderhavige verwijten aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.

Geldbedragen in krokodillenverblijf

Vermoeden van witwassen

De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. Op 23 februari 2016 zijn bij de doorzoeking in de loods van [naam 6] in een krokodillenverblijf drie kluiskoffers aangetroffen en in beslag genomen.

De sleutels van twee van deze koffers zijn in de woning van verdachte aangetroffen. In één koffer zat een geldbedrag van in totaal € 101.050,-, bestaande uit 13 biljetten van € 500,-, 8 biljetten van € 200,-, 114 biljetten van € 100,- en 1631 biljetten van € 50,-. In de andere koffer zat een geldbedrag van in totaal € 100.050,-, bestaande uit 34 biljetten van € 500,-, 23 biljetten van € 200,-, 207 biljetten van € 100,- en 1155 biljetten van € 50,-. In de twee koffers zat een geldbedrag van in totaal € 201.100,- . Verdachte heeft op 24 februari 2016 bij de politie verklaard dat deze koffers met geld van hem zijn.

In de derde aangetroffen koffer zat een geldbedrag van € 10.000,-. Zowel verdachte als [naam 6] hebben verklaard dat deze koffer met geld van [naam 6] is.

Om bij de koffers met geld te kunnen komen, moest eerst het bassin van het (daadwerkelijk door krokodillen bewoond) krokodillenverblijf worden geleegd.

De rechtbank overweegt dat bankbiljetten van € 500,- in het gebruikelijke legale economisch handelsverkeer in Nederland nauwelijks worden gebruikt. Banken geven dergelijke bankbiljetten niet spontaan uit, wat onder meer blijkt uit het feit dat deze biljetten ook niet uit een geldautomaat gepind kunnen worden. Naar algemeen bekend is, bestaat de mogelijkheid dat bankbiljetten van € 500,- bij de bank worden opgenomen of worden omgewisseld op aanvraag en dan slechts nog bij het opnemen of omwisselen van grote bedragen in één keer. Veelal worden bankbiljetten van € 500,- gebruikt als crimineel handelsgeld en in die zin worden dergelijke biljetten veelvuldig gebruikt in het kader van witwassen van crimineel geld.

Voorts overweegt de rechtbank dat het totaal aangetroffen geldbedrag niet in verhouding staat tot het bij de Belastingdienst bekende legale inkomen en/of vermogen van verdachte over de periode 2013 tot en met 2015.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.

Verklaring herkomst geld

De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van verdachte en [naam 6] en gaat ervan uit dat de koffer met daarin € 10.000,- van [naam 6] is en dat de overige twee koffers met daarin in totaal € 201.100,- van verdachte zijn, temeer nu de sleutels van die twee koffers bij verdachte thuis lagen en die van de derde koffer bij [naam 6] .

Koffer van [naam 6] met daarin € 10.000,-

Verdachte zal worden vrijgesproken van het deel van het geldbedrag dat, naar de rechtbank aanneemt, toebehoort aan [naam 6] , te weten € 10.000,-, reeds omdat daarvan niet is gebleken dat dit uit enig misdrijf afkomstig is.

Koffers van verdachte met daarin in totaal € 201.100,-

Verdachte heeft over de herkomst van het geldbedrag in de twee koffers bij de politie op

24 februari 2016 gezegd dat hij daar geen verklaring voor heeft en heeft (kennelijk daarom) afstand gedaan van het geld. In een schriftelijke verklaring die verdachte op de pro formazitting van 26 mei 2016 heeft overgelegd, heeft verdachte meegedeeld dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie net geopereerd en zwak was en daarnaast in paniek. Over de herkomst van het geld heeft verdachte verklaard dat hij het geld zoals dat gevonden is niet helemaal kan verklaren, maar dat een deel daarvan, een kleine € 90.000,-, afkomstig is van een door [naam zakenrelatie] aan verdachte terugbetaalde lening en dat hij een bedrag van € 80.000,- heeft gekregen van zijn broer om te bewaren voor diens kinderen. Hij doet daarom geen afstand meer van deze geldbedragen. Op de zitting van 20 maart 2017 heeft verdachte deze verklaring herhaald. Voorts is bij die gelegenheid op verzoek van verdachte een getuige onder ede gehoord. De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi over het resterend deel van het geld in deze twee koffers aangevoerd dat dit legaal geld van verdachte betreft dat door hem in 2012 is gepind.

Tussenconclusie

Geld [naam zakenrelatie]

De verklaring van verdachte over het deel van het geldbedrag dat door [naam zakenrelatie] aan hem zou zijn terugbetaald in het kader van een lening, is niet zo hoogst onwaarschijnlijk dat deze op voorhand als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. Gezien de duidelijke en verifieerbare verklaring van verdachte ten aanzien van een alternatieve herkomst van dit deel van het geldbedrag, welke verklaring verdachte al in een tamelijk vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd en die door [naam zakenrelatie] zelf op 27 oktober 2016 bij de rechter-commissaris is bevestigd, had het Openbaar Ministerie nader onderzoek kunnen en mogelijk moeten doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van dit deel van het geldbedrag in de tenlastelegging met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten. Dergelijk onderzoek is achterwege gebleven.

De verklaring van verdachte wordt bovendien ondersteund door de op 23 februari 2016 tijdens de doorzoeking bij verdachte inbeslaggenomen koopovereenkomst van twee chalets die als onderpand zouden dienen voor de geldlening aan [naam zakenrelatie] . De rechtbank heeft onvoldoende reden te twijfelen aan de authenticiteit van deze overeenkomst aangezien die is aangetroffen zonder tussenkomst of toedoen van verdachte zelf, voordat er enige verdenking jegens hem ter zake witwassen is ontstaan.

Nu genoemd nader onderzoek achterwege is gebleven, zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat dit deel van het geldbedrag in de tenlastelegging, € 87.750,- om precies te zijn, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het onder 5, eerste cumulatief/alternatief en 5, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, voor zover dit betreft het bedrag van € 87.750,-, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Dit is anders voor wat betreft het resterende geldbedrag van in totaal € 113.350,-.

Geld broer

Nadat verdachte op 24 februari 2016 bij de politie een verklaring had afgelegd, is hij op 26 februari 2016 bij de rechter-commissaris gehoord. Ook in de raadkamer gevangenhouding is verdachte gehoord. Tijdens die gelegenheden is verdachte niet teruggekomen op zijn bij de politie afgelegde verklaring. Pas tijdens de pro forma zitting op 26 mei 2016 heeft verdachte zijn aanvankelijke verklaring ingetrokken, is hij met een andere verklaring gekomen en heeft een andere lezing gegeven over de herkomst van een deel van het geld, namelijk dat hij dat van zijn broer zou hebben gekregen om te bewaren voor diens kinderen. Deze latere verklaring van verdachte, waarin hij terugkomt op zijn bij de politie afgelegde verklaring, wordt verder op geen enkele wijze onderbouwd. De getuige - die pas op 21 maart 2017, de tweede dag van de inhoudelijke zitting door de verdediging werd meegebracht -, had zelf niet waargenomen dat er daadwerkelijk geld was overhandigd aan verdachte door zijn broer. Voorts kon deze getuige op een aantal relevante vragen geen antwoord geven. De verklaring van deze getuige kan daarom niet als ondersteunend aan de alternatieve verklaring van verdachte worden beschouwd.

Resterend bedrag

Ten aanzien van het resterend deel van het geldbedrag, dat volgens de raadsman zou bestaan uit legaal geld dat in 2012 door verdachte was gepind, constateert de rechtbank dat verdachte zelf hier op geen enkel moment - ook niet desgevraagd bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting - over heeft verklaard, anders dan dat hij geen verklaring heeft voor de herkomst van het geld.

Deze enkele stelling van de raadsman bij pleidooi, zonder substantiële onderbouwing, noopt gegeven het hiervoor geschetste toetsingskader niet tot nader onderzoek.

Verdachte heeft aldus geen aannemelijke verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld - ondanks het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst heeft.

Dat betekent dat - bij gebreke van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de legale herkomst van het geldbedrag van € 113.350,- dat is aangetroffen in de koffers in het krokodillenverblijf van

[naam 6] - het niet anders kan dan dat dit geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad.

‘Verhullen en verbergen’ in de zin van 420bis, lid 1, onder a

Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, hebben ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op - onder andere - de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. Van ‘verhullen’ zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236).

De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte in het krokodillenverblijf van [naam 6] (laten) plaatsen van koffers met geld dat afkomstig is uit misdrijf, aangemerkt dient te worden als een handeling die erop gericht is het zicht op de vindplaats te verbergen, zoals bedoeld in artikel 420bis, lid 1 onder a Sr, en dat de handeling daartoe ook geschikt is. Pas nadat het water uit het bassin werd gehaald, konden de koffers bereikt worden. Anders waren deze - door het gevaar van de aanwezige krokodillen in een vol bassin - onbereikbaar en aan het zicht onttrokken.

De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het verweer van de verdediging dat de koffers alleen uit veiligheidsoverweging in het bassin zijn gelegd en dat er dus geen enkel doel was om iets te versluieren, te verhullen of te verbergen. De feitelijke situatie en de keuze voor een dergelijke uiterst opmerkelijke en de niet voor de hand liggende ‘bergplaats’ wijzen zonder meer op het tegendeel en onderstrepen de kennelijke bedoeling tot verbergen.

Tussenconclusie

Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat verdachte in de periode van

1 januari 2015 tot en met 23 februari 2016 samen met [naam 6] een geldbedrag van

€ 113.350,- heeft witgewassen (artikel 420bis Sr), door dit geldbedrag voorhanden te hebben (lid 1 onder b) en de vindplaats daarvan te verbergen (lid 1 onder a).

Geldbedrag in woning [adres 4]

Op 23 februari 2016 is tijdens de doorzoeking in de woning [adres 4] , de woning van [naam 2] en [naam 3] , een afgesloten koffer met daarin een geldbedrag van € 55.000,- aangetroffen en inbeslaggenomen. Ook is op een andere plaats in die woning een geldbedrag van € 30.000,- inbeslaggenomen. [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat het bedrag van

€ 30.000,- van hen is en dat dit een legale herkomst heeft. Over het bedrag van € 55.000,-, hebben zij verklaard dat dit van verdachte is. Volgens [naam 3] heeft verdachte de koffer met geld in februari 2015 naar hun woning gebracht en wisten zij pas in april 2015 wat daarvan de inhoud was. Verdachte heeft bevestigd dat dit geldbedrag van hem is en heeft verklaard dat het geld afkomstig is uit de handel in verdovende middelen.

Volgens de rechtbank kan daarmee vastgesteld worden dat het bedrag van € 55.000,- afkomstig is uit misdrijf en dat verdachte daar wetenschap van had. Dat geldt niet voor het bedrag van € 30.000,- aangezien [naam 2] en [naam 3] een concrete, verifieerbare en aannemelijke verklaring omtrent de legale herkomst van dit geldbedrag hebben gegeven. De rechtbank gaat er, naar zij begrijpt: met de officier van justitie, van uit dat dit bedrag niet van misdrijf afkomstig is. In zoverre wordt de verdachte van het hem tenlastegelegde vrijgesproken, te weten van een bedrag van € 30.000,-.

De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van de afgesloten koffer met € 55.000,- in de woning van [naam 2] en [naam 3] aan [adres 4] als een witwashandeling gezien dient te worden in de zin van ‘verhullen en verbergen’, zoals bedoeld in artikel 420bis, lid 1 onder a Sr. Deze gedraging was er kennelijk op gericht om de vindplaats van het geld te verbergen en was daartoe ook geschikt. De koffer met het drugsgeld was afgesloten en opgeborgen in de woning van anderen, waar verdachte ook zijn drugs bewaarde. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank het aannemelijk acht dat het de bedoeling was om de vindplaats van het drugsgeld te verbergen. Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de verdediging dat de bedoeling slechts was het geld veilig op te bergen.

Tussenconclusie

Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat verdachte in de periode van

1 februari 2015 tot en met 23 februari 2016 een geldbedrag van € 55.000,- heeft witgewassen (artikel 420bis Sr), door dit geldbedrag voorhanden te hebben (lid 1 onder b) en de vindplaats daarvan te verbergen (lid 1 onder a), waarbij hij dit vanaf 1 april 2015 tezamen en in vereniging met [naam 2] en [naam 3] heeft gedaan.

Personenauto

Onder verdachte is op 23 februari 2015 een personenauto, merk Kia Sportage met kenteken [kenteken] , inbeslaggenomen. De koopovereenkomst van deze auto is op 13 december 2014 door verdachte ondertekend. Verdachte heeft de auto voor een groot deel contant betaald. Volgens verdachte was dit contante geld voor ongeveer tachtig procent drugsgeld. Hij heeft deze auto op naam gezet van zijn buurman, [naam buurman] . Niet de buurman, maar verdachte was echter de gebruiker van deze auto, zoals hij ook zelf heeft verklaard. Verdachte voldeed ook alle aan het gebruik van de auto verbonden kosten. Vastgesteld kan worden dat deze personenauto afkomstig is uit misdrijf en dat verdachte daar wetenschap van had.

Door met drugsgeld een auto te kopen en door deze auto op naam te zetten van een ander, heeft verdachte ten aanzien van de auto een witwashandeling gepleegd in de zin van ‘verhullen en verbergen’. Deze handeling was er immers op gericht om de eigenaar van de personenauto te verhullen en was daar tevens toe geschikt.

Tussenconclusie

Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 13 december 2014 tot en met 23 februari 2016 de Kia Sportage heeft witgewassen (artikel 420bis Sr), door deze voorhanden te hebben (lid 1 onder b) en de rechthebbende te verbergen en te verhullen (lid 1 onder a).

5.3.5

Conclusie

Verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 en partieel vrijgesproken van de feiten 2, 3, 4, 5, eerste cumulatief/alternatief en 5, tweede cumulatief/alternatief.

De feiten 2, 3, 4, 5, eerste cumulatief/alternatief en 5, tweede cumulatief/alternatief worden voor het overige bewezen verklaard.

6 De bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten bewezen zoals die in de bewezenverklaring zijn opgenomen.

De bewezenverklaring is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7 Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

8 De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank acht het onder 5, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde niet strafbaar en overweegt daartoe als volgt.

Met betrekking tot het witwassen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober 2010, LJN BM4440, NJ 2010/655 het volgende overwogen. Ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, kan de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.

Aan deze overwegingen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013, LJN BX6910, NJ 2013/266 het volgende toegevoegd.

Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat “indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd”. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. De Hoge Raad heeft deze overweging in zijn arrest van 13 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2842) herhaald.

De automatische verdubbeling van strafbaarheid - die als ratio van de kwalificatie-uitsluitingsgrond kan worden gezien (‘zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen’) - is in de onderhavige zaak aan de orde nu het gronddelict eveneens is ten laste gelegd, voldoende geduid en bewezen verklaard (onder 2 en 4) en het bij het onderhavige feit enkel om het verwerven en voorhanden hebben van een personenauto en geldbedragen gaat. Zodoende is er een grondslag voor toepassing van de kwalificatieuitsluitingsgrond.

Verdachte dient dan ook ter zake van het onder 5, tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het onder 2, 3, 4 en 5, eerste cumulatief/alternatief bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ten aanzien van deze feiten niet aannemelijk geworden.

9 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10 De strafmotivering

10.1

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Daarbij heeft de officier van justitie de ernst van de feiten benadrukt en het verdachte kwalijk genomen dat hij gedurende lange tijd samen met anderen in georganiseerd verband heeft bijgedragen aan de verkoop van harddrugs, dat hij zich daarbij heeft laten leiden door zijn eigen belangen en het eigen geldelijk gewin, en de gevaren die dat met zich meebracht voor de volksgezondheid volkomen heeft genegeerd.

10.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit om, in geval aan verdachte een straf wordt opgelegd, te volstaan met een straf conform het reeds door hem ondergane voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman bepleit daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een lange proeftijd. Een werkstraf is eveneens een mogelijkheid.

De raadsman heeft ten slotte verzocht om, indien de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt die de voorlopige hechtenis overschrijdt, de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren dan wel bij vonnis opnieuw te bevelen.

De raadsman heeft hierbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een slechte gezondheid en is een first offender. De reclassering heeft de kans op herhaling als zeer laag ingeschat. Verdachte ondervindt niet alleen zelf de zeer ingrijpende gevolgen van zijn handelen, maar voelt zich ook schuldig naar de medeverdachten toe. Hij is zijn woning en zijn geld kwijtgeraakt en zal nooit meer iets van bezit kunnen hebben. De consequenties van zijn handelen zijn hem duidelijk. Het is niet aannemelijk dat hij op zijn leeftijd nog voor een criminele carrière zal kiezen. Gelet op dit alles en op de belangen van de samenleving is verder afstraffen niet nodig.

10.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft samen met zes anderen gedurende een periode van ruim een jaar in georganiseerd verband gedeald in verschillende soorten harddrugs, zoals Crystal Methamfetamine, cocaïne, amfetamine, Mephedrone, MDMA, XTC en GHB.

Verdachte heeft zich gemanifesteerd als de initiatiefnemer binnen de organisatie en heeft ervoor gezorgd dat anderen daar deelnemer van werden. De deelnemers hadden ieder hun eigen rol volgens de taakverdeling binnen de criminele organisatie. Verdachte kocht de te verhandelen harddrugs in, zijn buurman was de afzetter waarbij hij werd geholpen door zijn partner, twee andere verdachten deden het inpakwerk en er waren twee koeriers om de afnemers/gebruikers te bedienen. De organisatie voorzag op deze wijze een klantenkring van ruim 200 klanten van vele soorten harddrugs, waaronder het uiterst verslavende en gevaarlijke Crystal Methamfetamine.

In de “stash house” werd een zeer aanzienlijke hoeveelheid harddrugs gevonden, die bedoeld was voor de verkoop aan gebruikers. Ook bij verdachte zijn harddrugs aangetroffen.

Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid van heel veel mensen gesteld.

De houding van verdachte omtrent zijn eigen rol was ontkennend en ten opzichte van het gevaarzettende handelen laconiek.

Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs genereert op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft hierdoor de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.

Criminele organisaties ondermijnen voorts de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij financieel nadeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De gebruiker kóst het alleen maar geld en zijn of haar gezondheid.

Daarnaast heeft verdachte grote geldbedragen en een personenauto witgewassen. Ook dit is een ernstig feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.

De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij (kwetsbare) anderen bij zijn criminele activiteiten heeft betrokken om zijn eigen risico’s in te perken en omdat hem dat goed uitkwam. Daarbij gaat het ook om mensen die hij al heel lang kende en die hij op berekenende wijze lijkt te hebben bewerkt om mee te doen met zijn activiteiten.

De rechtbank is van oordeel dat deze feiten zo ernstig zijn, zij een zodanige impact op de samenleving hebben en de rol van verdachte daarin zo bepalend is geweest, dat alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De door de raadsman voorgestelde straf zou geen recht doen aan de ernst, intensiteit en duur van de bewezen verklaarde feiten en de rol van verdachte daarbij.

In de matige gezondheid van verdachte en de omstandigheid dat hij zijn woning en geld is kwijtgeraakt, ziet de rechtbank geen reden om ten voordele van verdachte van de eis van de officier van justitie af te wijken. Zijn kennelijk al geruime tijd bestaande matige gezondheid heeft hem immers er niet van weerhouden de strafbare feiten te plegen en het kwijtraken van zijn woning en geld is het gevolg van het strafbare handelen van verdachte. Het geld lijkt ook met name afkomstig te zijn uit misdrijf.

Het vorenstaande geeft de rechtbank aanleiding om ten nadele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie, in die zin dat de rechtbank aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt dan de officier van justitie heeft gevorderd, terwijl minder feiten zijn bewezen verklaard. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden passend, met aftrek van voorarrest, maar de rechtbank zal daarvan een kortere duur, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen.

Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 12 april 2017 ook is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, terwijl voor beide veroordelingen één straf opgelegd had kunnen worden en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dus van toepassing is.

Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis was voor bepaalde tijd verleend, te weten tot aan de uitspraak door de rechtbank. De rechtbank acht geen termen aanwezig om tot een hernieuwde schorsing over te gaan gelet op de verdere inhoud van dit vonnis.

11 Het beslag

Onder verdachte is een groot aantal voorwerpen in beslag genomen. De rechtbank moet een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die staan vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze beslaglijst is als bijlage 4 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

11.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 genoemde personenauto (KIA Sportage) en de onder 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en deels 17 genoemde geldbedragen verbeurdverklaard dienen te worden en dat de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen terug kunnen naar de beslagene, te weten verdachte.

11.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 13, 14, 15 en 16 genoemde geldbedragen kunnen worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen geretourneerd dienen te worden aan verdachte.

11.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 genoemde personenauto (KIA Sportage) verbeurdverklaard dient te worden, aangezien deze - in ieder geval grotendeels - uit de baten van het onder 2 en 4 bewezen geachte is verkregen.

Het onder 9 genoemd geldbedrag dient voor een deel verbeurdverklaard te worden, namelijk voor € 13.250,-, nu dit deel door middel van het onder 2 en 4 bewezen geachte is verkregen. Het overige deel van het onder 9 genoemd geldbedrag, te weten € 87.750,-, kan teruggegeven worden aan verdachte, nu niet is vastgesteld dat dit bedrag een illegale herkomst heeft.

De onder 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 genoemde geldbedragen worden eveneens verbeurdverklaard, aangezien deze geldbedragen door middel van het onder 2 en 4 bewezen geachte zijn verkregen.

De voorwerpen genoemd onder 1, 5, 6, 8, 18, 19, 20, 23, 24, 26, 27, 28, 29 en 30 kunnen teruggegeven worden aan verdachte.

Deze beslissingen laten uiteraard onverlet dat op een aantal voorwerpen conservatoir beslag is gelegd.

12 De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet .

Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

13 De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2, 3, 4, 5 eerste cumulatief/alternatief en 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals in bijlage 2 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod;

Ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

Ten aanzien van het onder 4 bewezen geachte:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde en vijfde lid, van de Opiumwet ;

Ten aanzien van het onder 5, eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte:

witwassen, meermalen gepleegd

en

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Verklaart het onder 2, 3, 4 en 5, eerste cumulatief/alternatief bewezen geachte strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Verklaart het onder 5, tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

Verklaart verbeurd: de op de beslaglijst onder 2, 9 (deels, te weten voor een bedrag van

€ 13.250,-), 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 genoemde voorwerpen.

Gelast de teruggave aan veroordeelde van: de op de beslaglijst onder 1, 5, 6, 8, 9 (deels, te weten voor een bedrag van € 87.750,-), 18, 19, 20, 23, 24, 26, 27, 28, 29 en 30 genoemde voorwerpen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,

mrs. C. Klomp en M.E.B. Nyman, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature