U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

WOB-verzoek, verweerder heeft in beroep nog meer documenten openbaar gemaakt, verzoek om openbaarmaking voor het overige terecht geweigerd

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 16/3413

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [de persoon 1] ),

en

de Korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Verstoep).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van negen (identieke) verzoeken van eiser om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan eiser een aantal documenten verstrekt, een aantal documenten deels verstrekt en een aantal documenten geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het analyserapport “Midden- en Oost-Europese inbrekers op pad: inzicht in de aard en omvang van mobiel banditisme in Nederland” deels alsnog openbaar wordt gemaakt en dat het barrièremodel alsnog openbaar wordt gemaakt. Voor het overige worden de overwegingen uit het primaire besluit en de daarbij verstrekte documenten gehandhaafd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft de stukken waarvan openbaarmaking is geweigerd overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser heeft de rechtbank op 18 juli 2016 toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb .

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en daarbij bepaalde informatie uit twee documenten alsnog openbaar gemaakt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting namens verweerder aanwezig V.J. Jeuring-Balke en [de persoon 2] , beide werkzaam bij de Nationale Politie.

Overwegingen

Feiten

1.1.

Eiser heeft bij schrijven van 17 september 2015 een negental Wob-verzoeken ingediend bij de Politie Nederland. Hij heeft verzocht om documenten te ontvangen die – kort gezegd – zien op (de aanpak van) mobiel banditisme in Nederland en de (project)teams die zich daarmee bezig houden. Verweerder heeft eiser op 30 november 2015 een voornemen gezonden, waarbij hij de Wob-verzoeken als één verzoek in behandeling heeft genomen en eiser heeft meegedeeld voornemens te zijn een aantal documenten (deels) openbaar te maken. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Op 17 december 2015 heeft verweerder het primaire besluit genomen. Het daartegen gemaakte bezwaar is op 28 april 2016 (deels) gegrond verklaard.

1.2.

De rechtbank heeft, na daartoe van eiser toestemming te hebben verkregen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van de door verweerder als vertrouwelijk overgelegde stukken en deze mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak.

Standpunt verweerder

2.1.

Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De aanpak van Mobiel Banditisme is een onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden van de politie. Omdat er ook al veel informatie over dit onderwerp op het internet is te vinden, is eiser op een aantal websites en een zoekmachine gewezen. Vastgesteld is dat eiser soortgelijke Wob-verzoeken heeft verzonden naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) en naar het Openbaar Ministerie (OM). Documenten ten aanzien van mobiel banditisme die mogelijk bij voormelde organen berusten, zijn daarom niet meegenomen in de beoordeling. Evenmin is het Wob-verzoek aan hen doorgezonden, nu eiser hen zelf al soortgelijke Wob-verzoeken heeft gezonden. Documenten ten aanzien van mobiel banditisme die bij verweerder zelf berusten, betreffen de volgende veertien:

Quickscan verschijningsvorm Mobiel Banditisme ;

Oplegnota versie 1.1 d.d. 12 dec 2012 korpsmanagmentoverleg (KMO), onderwerp: Projectplan Aanpak Mobiel Banditisme;

Projectplan ‘Aanpak Mobiel Banditisme nationale politie 2014’;

‘Totaal aantallen vermogensdelicten’ over 2012 t/m 2015

‘Alle verdachten’ over de jaren 2009 t/m 2013, inclusief het onderscheid naar de leeftijd van 12 t/m 17 jaar;

[document 1] , overzicht 1 jan. 2014 - 1 augustus 2015’;

Plan van aanpak ‘ZSM & Mobiel Banditisme – proeftuin Noord-Holland’;

Tussenevaluatie ‘ZSM & Mobiel Banditisme – proeftuin Noord-Holland’;

[document 2] ’;

[document 3] (tussenevaluatie);

[document 4] (meerdere versies) waarin het gedrag en modus operandi van dadergroepen wordt weergegeven;

Analyse ‘Midden- en Oost-Europeanen: inbrekers op pad: inzicht in de aard en omvang van mobiel banditisme in Nederland’;

Het barrièremodel;

[document 5] .

Uiteindelijk zijn de documenten 4, 5 en 13 volledig openbaar gemaakt, de documenten 1, 2, 3, 7, 8 en 12 deels openbaar gemaakt en de documenten 6, 9, 10, 11 en 14 niet openbaar gemaakt. Van de niet (geheel) openbaar gemaakte documenten is per document gemotiveerd aangegeven waarom het document, of een deel ervan, niet openbaar wordt gemaakt. Kort samengevat betreffen de weigeringsgronden het belang van opsporing en vervolging (artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob), de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de stellers van sommige documenten (artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob), en de grond dat geen informatie wordt verstrekt over persoonlijke beleidsopvattingen die zijn opgenomen in documenten voor intern beraad (onder artikel 11, eerste lid, van de Wob).

2.2.

Bij het verweerschrift van 15 september 2016 is alsnog bepaalde informatie uit de documenten 1 en 12 openbaar gemaakt. Daarnaast is bij verweerschrift de motivering zoals weergegeven in het bestreden besluit op bepaalde punten aangevuld. Omdat eiser hierdoor volgens verweerder geen nadeel heeft ondervonden, wordt de rechtbank verzocht om deze gebreken op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Tot slot is ter zitting verzocht om eiser te veroordelen in de proceskosten.

Juridisch kader

3. De bij de beoordeling toegepaste regelgeving wordt weergegeven in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.

Bespreking beroepsgronden

4.1.

Eiser voert ten eerste aan dat verweerder actief onderzoek moet doen naar de aanwezigheid van stukken ten aanzien van mobiel banditisme bij het ministerie van V&J en het OM. Gelet op het woord ‘mogelijk’ in het primaire besluit, weet verweerder kennelijk niet zeker of er stukken onder één van de andere bestuursorganen berusten. Nu verweerder niet met zekerheid kan stellen dat stukken in het kader van de Wob door andere bestuursorganen zijn beoordeeld, zal hij dit zelf moeten doen. Verweerder kan zich volgens eiser niet verschuilen achter het feit dat andere bestuursorganen naar aanleiding van een soortgelijk verzoek mogelijk stukken al openbaar hebben gemaakt om daarom zelf niet tot openbaarmaking over te gaan.

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond faalt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bevat de Wob geen verplichting om documenten, waarvan de openbaarmaking is gevraagd, van elders te vergaren. Verweerder was dan ook niet gehouden om te onderzoeken welke documenten zich bij de minister van V&J en het OM bevinden en deze in het kader van de Wob te beoordelen. Ook was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om – zoals door eiser ter zitting gesteld – het Wob-verzoek naar deze bestuursorganen door te zenden, nu vaststaat dat eiser zelf al soortgelijke Wob-verzoeken aan deze bestuursorganen had gericht.

5.1.

Eiser voert daarnaast aan dat verweerder in strijd met zijn informatie- en motiveringsplicht heeft gehandeld door algemeen te verwijzen naar websites en een zoekmachine. Indien verweerder meent dat er informatie waar de verzoeken op zien op internet is gepubliceerd, zal verweerder de specifieke URL moeten opgeven, aldus eiser.

5.2.

De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog faalt. Verweerder heeft in de besluitvorming toegelicht dat hij eiser door de verwijzing naar de voor publiek toegankelijke websites van dienst heeft willen zijn om zo tegemoet te komen aan eisers behoefte meer over dit onderwerp te weten te komen. Het betreffen voor het publiek toegankelijke documenten en geen documenten die onder verweerder berusten. De rechtbank is van oordeel dat, nu het geen informatie betreft die als zodanig onder verweerder berust en het bovendien informatie betreft die reeds openbaar is, deze informatie niet valt onder de reikwijdte van de Wob. Gelet op het voorgaande had verweerder geen websites hoeven noemen en was hij derhalve ook niet gehouden specifieke(re) URL’s op te geven.

6.1.

Eiser voert verder aan dat verweerder op geen enkele wijze zijn belangenafweging inzichtelijk en toetsbaar maakt daar waar het betreft de weigeringsgrond opsporings- en vervolgingsbelang. Niet elke werkwijze van de politie betreft immers een politiestrategie die geheim dient te blijven. Eiser verwijst verder naar door verweerder niet openbaar gemaakte passages uit document 12, die eiser – zo werd ter zitting duidelijk – buiten verweerder om toch bekend zijn geworden en meent dat in die voorbeelden het opsporingsbelang niet wordt gefrustreerd door openbaarmaking van deze informatie.

6.2.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de weigering van (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 14, omdat het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zich daartegen verzet, voldoende heeft gemotiveerd. Na kennisneming van de vertrouwelijke informatie stelt de rechtbank vast dat die informatie inzicht geeft in methodieken en werkwijzen van de politie, zoals bijvoorbeeld wanneer acties door de politie in gang worden gezet en op welk type dadergroepen en delicten de politie zich concentreert bij de aanpak van mobiel banditisme. Onder het belang van opsporing en vervolging valt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling ook de bescherming van de opsporingsstrategie van de politie in het algemeen, waaronder mede begrepen de middelen waarmee of de functionarissen (of afdelingen) door wie de strategie wordt uitgevoerd. De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat openbaarmaking van de informatie kan leiden tot calculerend gedrag bij criminelen. Ook is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de informatie in document 6 ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten moet kunnen worden opgesteld, zonder dat dergelijke informatie op straat komt te liggen. Verweerder heeft zich, gelet op de aard en inhoud van de informatie, derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Dit betekent dat verweerder heeft mogen beslissen de met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob geweigerde informatie in de documenten 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 14 niet openbaar te maken. De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.

7.1.

Eiser voert verder aan dat de weigering van een aantal namen op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob) evenmin stand kan houden. Hij verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling.

7.2.

De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog faalt. De rechtbank overweegt daartoe ten eerste dat de naam van de steller van document 2 wel openbaar is gemaakt en dat in document 3 geen namen van personen worden genoemd. Ten aanzien van deze twee documenten behoeft deze beroepsgrond dus geen bespreking. Ten aanzien van documenten 7 en 12 overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (waar zowel eiser als verweerder naar hebben verwezen) geldt dat, hoewel het in geval van beroepshalve functioneren van ambtenaren slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op deze weigeringsgrond, dit anders kan liggen als het betreft het openbaar maken van namen, omdat namen persoonsgegevens zijn. Dit betekent echter niet dat namen nooit openbaar hoeven te worden gemaakt. Bij beantwoording van de vraag of eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aan openbaarmaking van de namen van ambtenaren in de weg staat, dienen de verschillende belangen tegen elkaar te worden afgewogen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tegenover het algemeen belang dat openbaarheid in beginsel de regel is, in het onderhavige geval staat dat het ambtenaren betreft die zich niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid presenteren, dat er voor eiser mogelijkheden bestaan om op een andere manier in contact te treden met de eenheden of diensten die de documenten hebben opgesteld dan wel het beschreven project gaan organiseren en dat de openbaarmaking van de namen veiligheidsrisico’s voor de betrokken ambtenaren met zich mee kan brengen. Er is volgens verweerder namelijk sprake van goed geïnformeerde, georganiseerde bendes, die hun criminele activiteiten nauwgezet uitstippelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met voorgaande belangenafweging voldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van de in documenten 7 en 12 genoemde namen niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren. Verweerder heeft derhalve met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mogen beslissen deze namen niet openbaar te maken.

8.1.

Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de weigering van verweerder om openbaarmaking van bepaalde passages omdat het persoonlijke beleidsopvattingen betreft, ook geen stand kan houden. Gelet op de wel erg ruime interpretaties die verweerder aan de ingeroepen weigeringsgronden geeft, blijft eiser bestrijden dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad.

8.2.

De rechtbank stelt vast dat deze weigeringsgrond enkel bepaalde passages betreft op pagina 10 van document 8. Dit document betreft de ‘Tussenevaluatie [document 2] – proeftuin Noord-Holland’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van voormelde passages in redelijkheid heeft kunnen weigeren op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob , omdat daarin persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren zijn opgenomen. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.

9. De rechtbank overweegt tot slot dat het bestreden besluit een gebrek bevat, nu verweerder in de fase van het beroep bepaalde informatie uit documenten 1 en 12 alsnog openbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door dit gebrek echter niet benadeeld. Het bestreden besluit is door de openbaarmaking immers ten voordele van eiser gewijzigd. De aanvullende motivering van verweerder in het verweerschrift ten aanzien van een aantal niet (geheel) openbaar gemaakte documenten heeft evenmin tot nadeel voor eiser geleid. Het wel opnemen van die motivering zou immers niet hebben geleid tot een ander besluit. Eiser heeft overigens ook geen nadeel naar voren gebracht. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

10.1.

De rechtbank ziet evenwel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, nu verweerder pas bij verweerschrift in beroep alle stukken die openbaar gemaakt konden worden, openbaar heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door verweerder verzocht – eiser in de proceskosten te veroordelen, nu verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Dat eiser zeer veel Wob-verzoeken bij verweerder heeft ingediend en eiser niet altijd duidelijk heeft gemaakt waarom hij deze informatie openbaar wenst te zien, is daartoe onvoldoende.

10.2.

De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

10.3.

De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, voorzitter, en mr. M.C.P. de Ridder en mr. J.C. Boeree, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Kreb, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Juridisch kader

1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Op grond van het vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

2. Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[..]

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

[..]

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

4. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1061

bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD8907


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature