Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

EAB Portugal, detentieomstandigheden, beslissing uitgesteld.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751054-16

RK-nummer: 16/6578

Datum uitspraak: 9 mei 2017

TUSSENUITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 september 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2015 door de Comarca de Lisboa – Inst. Central – la Secção Criminal (Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[naam opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1961,

adres: [adres] te [woonplaats] ,

hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1 Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.

De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Portugese taal.

De rechtbank heeft het onderzoek op 24 november 2016 geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Portugese justitiële autoriteit

vragen te stellen over, kort samengevat, de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Portugal.

De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 25 april 2017 – met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon – hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing op 24 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel.

De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Portugese taal.

De rechtbank heeft ter zitting van 25 april 2017 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen – met terugwerkende kracht – eerst met dertig dagen verlengd en vervolgens de verlengde termijn voor onbepaalde tijd verlengd op grond van respectievelijk het derde en vierde lid van voormeld artikel van de OLW. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in was geslaagd binnen de in de wet bepaalde (verlengde) termijn uitspraak te doen.

Op de zitting van 25 april 2017 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 9 mei 2017.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 12 september 2005, uitgevaardigd door – zo begrijpt de rechtbank uit ‘Form A – Supplementary information relating to an extradition’, onder 240. – ‘Processo Comum Colectivo’ (referentienummer: [referentienummer] ). In het EAB in de Portugese taal, is in onderdeel i) achter ‘Processo Comum’ tussen haakjes vermeld: Tribunal Coletivo. Hieruit maakt de rechtbank op dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een rechterlijke instantie.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Portugal strafbaar feit.

Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4 Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Portugal een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, vermeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW .

Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.

De Lisbon District Court heeft bij brief van 25 november 2016 de volgende garantie gegeven:

“If the Netherlands are willing to accept it, the court will make the necessary arrangements so that the defendant, [naam opgeëiste persoon] , may serve a possible prison sentence that he may be sentenced to, if he does not object, in the Netherlands.”

Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.

De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:

de drugs werden ingevoerd in Portugal;

de rechtsorde van Portugal is hierdoor geschokt;

de drugs zijn op Portugees grondgebied in beslag genomen;

Portugal heeft door het uitvaardigen van het EAB aangegeven [naam opgeëiste persoon] te willen vervolgen;

er is een terugkeergarantie verstrekt door de Portugese autoriteiten.

Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Portugese autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.

De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Portugese autoriteiten en de verdere vervolging in Portugal de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. De officier van justitie heeft volgens de verdediging niet in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daartoe is het volgende aangevoerd:

de officier van justitie heeft de vorige twee keer dat deze overleveringszaak aan de orde was, in 2005 en 2006, geweigerd de vordering ex artikel 13, tweede lid van de OLW te doen, waarop de rechtbank de overlevering – bij uitspraken van respectievelijk 18 november 2005 en 6 januari 2006 – heeft geweigerd op grond van artikel 13, eerste lid van de OLW ;

de rechtsorde in Nederland is evenzeer geschokt door de feiten;

er zijn geen medeverdachten in Portugal;

het dossier ligt al 11 jaar op de plank in Portugal en het enige bewijs dat er was, is vernietigd;

er zijn geen getuigen in Portugal;

de opgeëiste persoon ging met zijn koffer naar Nederland; hij had niet de intentie drugs in Portugal in te voeren.

De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.

Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.

Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Dat eerder overlevering tot twee keer toe is geweigerd en dat het daarna tot 2015 heeft geduurd voordat een nieuw EAB is uitgevaardigd, doet niet af aan het feit dat de officier van justitie in redelijkheid tot de vordering, die thans, anders dan voorheen, wel is ingediend, heeft kunnen komen. De eerdere weigeringen zijn tot stand gekomen in een situatie waarin de officier van justitie van oordeel was dat geen sprake was van een feit dat geacht werd geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn begaan. Door voortschrijdend inzicht is het oordeel van de officier van justitie daarover thans anders. Uit de uitvaardiging van het EAB in 2015 blijkt dat de Portugese autoriteiten nog steeds vervolging wensen. Het enkele tijdsverloop maakt niet dat de vordering om af te zien van de weigeringsgrond thans niet meer in redelijkheid kan worden gedaan.

Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7 Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

Beslissing van de rechtbank ter zitting van 24 november 2016

De rechtbank heeft ter zitting van 24 november 2016 overwogen dat zij bij vonnis van

6 oktober 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:6316) op grond van informatie van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) uit 2013 en een verslag van de Portugese Ombudsman dat ziet op een bezoek aan de Penitentiaire Inrichting in Lissabon van 19 januari 2016 heeft geconcludeerd dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat in de penitentiaire inrichting in Lissabon zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat er op dat moment geen bewijzen zijn dat een dergelijk reëel gevaar – in het algemeen – bestaat voor personen die in andere penitentiaire inrichtingen dan die in Lissabon zijn gedetineerd.

De rechtbank heeft op 24 november 2016, met de officier van justitie en de raadsman, geoordeeld dat op dat moment niet geheel duidelijk was waar de opgeëiste persoon in het geval van zijn overlevering zou worden gedetineerd.

De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien de volgende vragen te laten stellen aan de Portugese justitiële autoriteit, om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (Aranyosi en Căldăraru, punt 92):

1. Zal de opgeëiste persoon na feitelijke overlevering worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Lissabon?

2. Zo ja, dan verzoekt de rechtbank om alle noodzakelijke aanvullende gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal worden gedetineerd, teneinde te kunnen beoordelen of er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de Portugese justitiële autoriteit bij de beantwoording van de vragen rekening diende te houden met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), waarin de vraag aan de orde is wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.

Het standpunt van de verdediging ter zitting van 25 april 2017

De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de verzochte overlevering moet worden geweigerd vanwege de gebleken slechte detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Lissabon, waar de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering zal komen te verblijven.

Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om het rapport van het CPT naar aanleiding van het bezoeken van onder meer de penitentiaire inrichting in Lissabon af te wachten.

Het standpunt van de officier van justitie ter zitting van 25 april 2017

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden gelet op de omstandigheid dat wordt gewerkt aan verbetering van de situatie en de garantie dat de periode in quarantaine in de penitentiaire inrichting in Lissabon niet langer dan 21 (en waarschijnlijk niet langer dan 8 tot 15) dagen zal duren, niet in de weg staan aan toelaatbaarverklaring van de verzochte overlevering.

Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht het OM in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan de Portugese autoriteiten te vragen over de detentieomstandigheden. Het afwachten van het rapport van het CPT, zoals geopperd door de raadsman, zou volgens de officier van justitie te lang duren.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank leidt uit de door de Portugese justitiële autoriteiten verstrekte informatie af dat de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering in de penitentiaire inrichting in Lissabon gedetineerd zal worden. In de e-mail van 3 november 2016 van [naam persoon 1] , Hoofd Dienst Uitvoering Vrijheidsbenemende Maatregelen – verstrekt in de overleveringszaak tegen [naam persoon 2] , maar door de officier van justitie ook overgelegd in deze zaak – is het volgende vermeld:

“Veroordeelde personen afkomstig uit het buitenland worden altijd aanvankelijk geïnterneerd in de EP Lisboa. Na hier te zijn ondergebracht zal worden bekeken wat voor hen de meeste geëigende penitentiaire instelling is. Hierbij wordt in aanmerking genomen: juridische situatie, leeftijd, geslacht, soort delict, duur van de gevangenisstraf, afstand tot familie en sociaal netwerk, noodzaak tot speciale bescherming of specifieke behoeften van gedetineerde. Verder schrijft de (Portugese) Wet Uitvoering Straffen en Vrijheidsbenemende Maatregelen voor dat een veroordeeld persoon altijd moet worden gehoord, alvorens over te gaan tot

plaatsing in een bepaalde penitentiaire inrichting.

Het proces waarbij wordt bepaald welke penitentiaire instelling het meest geëigend is, neemt tussen 8 en 15 dagen in beslag.”

De rechtbank begrijpt uit de hiervoor vermelde verklaring dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in ieder geval een periode van 8 tot 15 dagen in de penitentiaire inrichting te Lissabon zal verblijven tijdens de hiervoor omschreven plaatsingsprocedure.

Uit de verklaring van 27 januari 2017 van ‘Direção-Geral de Reinserção e Serviços Prisonais’ (DGRSP) volgt dat de opgeëiste persoon niet langer dan 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven. Die garantie is met zoveel woorden gegeven door voormelde instantie.

De rechtbank stelt verder vast dat de Portugese justitiële autoriteit niet de door de rechtbank gevraagde noodzakelijke aanvullende gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal worden gedetineerd, teneinde te kunnen beoordelen of er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. De verklaring bij het e-mail bericht van 25 november 2016 van [naam medewerker Eurojust] (Eurojust) dat

“procedures are already underway to improve the accomodation conditions, which have support in the budget approved fort his DGRSP”,

levert in dit verband onvoldoende concrete informatie op.

Gelet op het al vastgestelde algemene reële gevaar in de penitentiaire inrichting te Lissabon, de omstandigheid dat uit de nadien verschafte gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering minimaal 8 tot 15 dagen en maximaal 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven en het ontbreken van vorenbedoelde noodzakelijke aanvullende gegevens, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke en vernederende behandeling.

Anders dan gewenst door de officier van justitie, kan de rechtbank thans niet slechts op basis van de door de Portugese justitiële autoriteiten gegeven garantie over de maximale duur van het verblijf in de penitentiaire inrichting in Lissabon een andere conclusie trekken. Door het ontbreken van de noodzakelijke aanvullende gegevens kan de rechtbank immers niet beoordelen of het reële gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling, dat aanwezig is doordat de opgeëiste persoon na overlevering in de penitentiaire in Lissabon zal verblijven, door het beperken van de maximale duur van dat verblijf, wordt uitgesloten.

Als de Portugese justitiële autoriteiten de door de rechtbank ter zitting van 24 november 2016 gevraagde aanvullende gegevens alsnog verstrekken, kan de rechtbank de duur van het verblijf opnieuw bezien in samenhang met die gegevens.

De rechtbank verzoekt de Portugese justitiële autoriteit bij de verstrekking van aanvullende gegevens rekening te houden met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), waarin de vraag aan de orde is wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.

De rechtbank zal gezien het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon na overlevering, de beslissing over de overlevering uitstellen.

Het voorgaande brengt dus niet mee dat de overlevering moet worden geweigerd, zoals verzocht door de raadsman (zie Rb. Amsterdam 28 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).

8 Beslissingen

HEROPENT en SCHORST het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd.

STELT UIT de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.

BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.

BEVEELT de oproeping van een tolk voor de Portugese taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.

Aldus gedaan door

mr. M. van Mourik, voorzitter,

mrs. A.A. Spoel en B. Poelert, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2017.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature