Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewezenverklaring van vier bedrijfsinbraken en een fietsendiefstal.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS

Parketnummers: 13/701045-17 (A) + 13/703337-16 (B)

Datum uitspraak: 3 mei 2017

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[naam verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[adres 1] te [woonplaats] ,

gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [naam penitentiaire inrichting] ” te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

1.1

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2017.

1.2

De rechtbank heeft ter terechtzitting de voeging bevolen van de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

1.3

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.C. van Dijk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.M. Beg, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

2.1

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

Zaak A:

1. diefstal van een fiets door middel van braak en/of verbreking, toebehorende aan [slachtoffer A] , op 9 januari 2017 te Amsterdam;

2. diefstal door middel van braak en/of verbreking, in de periode van 15 maart 2016 tot en met 12 december 2016 te Amsterdam, van:

40 euro toebehorende aan [slachtoffer B] ;

130 euro toebehorende aan [slachtoffer C] ;

390 euro toebehorende aan winkelbedrijf [naam bedrijf 1] schoenen;

een hoeveelheid geld en/of meerdere goederen toebehorende aan stomerij [naam bedrijf 2] ;

3. poging tot diefstal van geld en/of goederen toebehorende aan [slachtoffer D] door middel van braak en/of verbreking op 10 december 2016 te Amsterdam;

4. vernieling van ruiten/toonbanken/vuilnisbakken/een kluis en een vensterbank, toebehorende aan [slachtoffer E] op 14 maart 2016 te Amsterdam;

Zaak B:

1. Primair: diefstal van geld en/of goederen toebehorende aan het bedrijf ‘ [naam bedrijf 3] ’ door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming op 16 december 2016 te Amsterdam; Subsidiair: poging tot diefstal van geld en/of goederen toebehorende aan het bedrijf ‘ [naam bedrijf 3] ’ door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming op 16 december 2016 te Amsterdam.

2.2

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Vrijspraken

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 sub d ten laste gelegde

De rechtbank stelt vast dat enkel het proces-verbaal van relaas melding maakt van een aangetroffen bloedspoor van verdachte dat hem zou kunnen plaatsen op het plaats delict. In het proces-verbaal van relaas staat dat de processen-verbaal en het NFI-rapport worden nagezonden. Dat is niet gebeurd. Nu de rechtbank niet beschikt over een proces-verbaal waarin de veiliggestelde sporen staan vermeld en evenmin over een NFI-rapport, kan niet worden vastgesteld of er een match is met het DNA-profiel van verdachte en het aangetroffen bloedspoor. Anders dan door de officier van justitie bepleit biedt het proces-verbaal van bevindingen (pagina 73) voor die vaststelling ook onvoldoende grondslag. Dit brengt mee dat, nu ander toereikend bewijs ontbreekt, niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde

Van de poging tot inbraak bij kapsalon [naam bedrijf 4] zijn camerabeelden gemaakt. Hiervan bevinden zich afdrukken (‘stills’) in het dossier. Verbalisant [naam verbalisant] heeft alleen de stills bekeken en heeft verklaard dat de man op de stills qua uiterlijke kenmerken zeer sterk overeenkomt met verdachte. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de stills van onvoldoende kwaliteit zijn om verdachte daarop te kunnen herkennen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.

Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde

De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.2

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde fietsendiefstal, omdat verdachte een aannemelijke verklaring heeft afgelegd voor hetgeen door de verbalisant is waargenomen. De fiets waarop verdachte wegreed, had hij een week of zes voor die tijd op straat gekocht. Die fiets had hij enkele dagen voor 9 januari 2017 zonder slot neergezet in de buurt van het Concertgebouw. Hij wist niet meer precies waar hij de fiets had neergezet. Dat was de reden om verschillende fietsen te bekijken. De breekgeluiden die door de verbalisant zijn waargenomen toen verdachte geknield bij de fiets zat, betrof het geluid van de ketting die er door verdachte weer werd opgelegd, aldus steeds verdachte. De rechtbank acht de door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig. Het is niet aannemelijk dat een fiets zonder slot dagenlang in Amsterdam staat zonder dat iemand anders deze meeneemt en dat het erop leggen van een fietsketting dezelfde geluiden maakt als het verbreken van een slot. Ook is het niet aannemelijk dat de eigen fiets van verdachte pas na uitgebreide bestudering door hem zou worden herkend. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina 11 e.v.) is door verbalisant duidelijk beschreven dat verdachte uitgebreid diverse fietsen in het fietsenrek bekeek, daarna op zijn hurken ging zitten bij de bewuste fiets, dat breekgeluiden van het slot te horen waren, dat verdachte op voornoemde fiets wegfietste en verderop een andere fiets bekeek en deze ook probeerde mee te nemen. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, dan ook bewezen dat verdachte de fiets heeft gestolen.

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 sub a ten laste gelegde

De raadsman heeft betwist dat de stills van de camerabeelden van de inbraak bij kapperswinkel [naam bedrijf 5] van voldoende kwaliteit zijn om verdachte daarop te kunnen herkennen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina 44) blijkt dat verbalisant niet alleen de stills, maar ook de camerabeelden heeft bekeken. De herkenning van verdachte op basis van bewegende beelden acht de rechtbank zeer goed mogelijk . Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte door verbalisant [naam verbalisant] , te meer nu hij verdachte op 9 januari 2017 ook in levenden lijve heeft gezien en heeft bevestigd dat verdachte bij zijn aanhouding dezelfde pet droeg als de persoon op de beelden. Zelfs verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij “zeer sterk lijkt” op de persoon op de stills. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan.

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 sub c ten laste gelegde

De verdediging heeft gesteld dat verdachte slechts één keer bij schoenenwinkel [naam bedrijf 1] heeft ingebroken. Dat was volgens verdachte op 17 november 2016 en niet in de nacht van 21 op 22 november 2016. Nu de aangifte alleen ziet op de inbraak van 17 november 2016 acht de rechtbank deze inbraak wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft het verweer gevoerd dat sprake is van een poging tot diefstal en niet van een voltooide diefstal. De rechtbank overweegt als volgt. Van een voltooide diefstal is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort en/of dat goed aan de feitelijke heerschappij van die ander heeft onttrokken. Uit het dossier blijkt dat verdachte (munt)geld uit de kassalade heeft gepakt en dit in zijn handschoen heeft gestopt. Door aldus te handelen heeft verdachte dit geldbedrag zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken en er zelf – weliswaar kortdurend – als heer en meester over beschikt dat sprake is van een voltooide wegneming. Dat verdachte deze handschoen daarna (klaarblijkelijk) in het museum heeft achtergelaten doet hier niet aan af. Het primair ten laste gelegde is dan ook bewezen.

4.3

Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:

op 9 januari 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan een ander dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:

in de periode van 15 maart 2016 tot en met 12 december 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:

a. een hoeveelheid contant geld, toebehorende aan [slachtoffer B] en

b. 130 euro, toebehorende aan [slachtoffer C] en

c. 390 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [naam bedrijf 1] schoenen;

waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot dat weg te nemen geld heeft verschaft door middel van braak;

Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:

op 16 december 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand aan [adres 2] heeft weggenomen geld, toebehorende aan het bedrijf ' [naam bedrijf 3] ', waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft gebracht door middel van braak, immers heeft verdachte de ruit van de toegangsdeur tot dat pand verbroken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 1, 2, 3 en ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft hierbij verzocht om aan de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij Inforsa, een behandelverplichting bij FAZ verslavingszorg met een kortdurende klinische opname, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het meewerken aan een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft in een relatief korte periode vier bedrijfsinbraken gepleegd, waarmee hij veel schade en overlast voor die bedrijven heeft veroorzaakt. Dat dergelijke feiten veel overlast en schade veroorzaken blijkt ook uit de vorderingen van de benadeelde partijen. Bovendien dragen feiten als de onderhavige bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte was bij het plegen van deze feiten enkel uit op eigen financieel gewin. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een fietsendiefstal.

Verder blijkt uit het strafblad van verdachte (zie de Justitiële Documentatie van 28 maart 2017) dat hij eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten, waaronder bedrijfsinbraken, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden zich wederom aan dergelijke feiten schuldig te maken.

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze wijzen, gelet op de veelvoud aan inbraken en de recidive (die grenst aan frequente recidive), op een gevangenisstraf tussen de negen en zeventien maanden.

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 10 april 2017, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker] . Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:

Verdachte is sinds 1981 veelvuldig veroordeeld en in aanraking geweest met justitie. In het verleden heeft hij de SOV-maatregel en ISD-maatregel doorlopen. Hij voldoet wederom aan de harde ISD-criteria. Hij heeft op dit moment geen dagbesteding en er is sprake van schuldenproblematiek. In het verleden was ook sprake van ernstige middelenproblematiek. Het ging een tijdje goed toen hij bij Exodus Nederland woonde en daar een dagbesteding had, maar sinds hij zijn werk heeft verloren is hij teruggevallen. De reclassering acht interventies op het gebied van dagbesteding, schuldhulpverlening en een behandeling gericht op het middelengebruik noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen. Een meldplicht bij Inforsa, een behandelverplichting bij FAZ verslavingszorg met een kortdurende klinische opname, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het meewerken aan een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.

Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden en dat hij bereid is om daaraan mee te werken.

Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar passend en geboden met oplegging van de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd. De proeftijd van drie jaren is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden gelet op de hoeveelheid en ernst van de bewezenverklaarde feiten.

9 Beslag

Onder verdachte zijn in zaak A de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1 1 STK Schroevendraaier

VANADIUM chrome

5318019

2 1 STK Schroevendraaier

VANNADIUM chrome

5318018

Voornoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het in zaak A onder 1 bewezen geachte is begaan.

Onder verdachte zijn in zaak B de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1. STK Gereedschap

beitel

5304639

2 1.00 STK Gereedschap, kleur: plastic

vierkant stuk plastic (fiets onderdeel)

5304648

3 1 STK Gereedschap, kleur: blauw/zwart

klauwhamer

53404640

4 2 STK Kleding, kleur: zwart

handschoen

56304641

5 2 STK Kleding, kleur: zwart grijs

handschoen

5304642

6 1 STK Gereedschap

hamer

5304643

7 1.00 STK Gereedschap, kleur: grijs oranje

schroevendraaier

5304644

8 2 STK Gereedschap, kleur: rood

plast.flip

stuk plastic om mee te flipperen 5304645

9 1 STK Gereedschap

priem

5304646

10 1 STK Gereedschap

zaag

5304647

Voornoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het in zaak B onder 1 primair bewezen geachte is begaan.

10 Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam bedrijf 5] (vertegenwoordigd door [slachtoffer B] ) vordert € 1.602,10 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. De vordering bestaat uit de volgende posten:

eigen risico per inbraak (2x €500,00) € 1.000,00

raamstickers € 484,00

kassalade € 118,10 +

€ 1.602,10

De vordering is door de verdediging betwist.

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 sub a bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan door de raadsman bepleit, levert de behandeling van de vordering niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is voldoende concreet omschreven en, behoudens met betrekking tot het gevorderde eigen risico, onderbouwd met facturen. Het gevorderde eigen risico heeft blijkens de bijgevoegde offerte van € 3.811,86 betrekking op glasherstel. De verdediging heeft niet betwist dat kosten voor glasherstel zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het niet onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij hiervoor verzekerd is en ter zake een eigen risico van € 500,00 geldt, zodat de schade op € 500,00 kan worden begroot. Nu slechts één inbraak (is tenlastegelegd en) bewezen is geacht, zal één keer het eigen risico van € 500,00 worden toegewezen. De vordering wordt daarom toegewezen voor het bedrag van € 1.102,10 (elfhonderd twee euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.

De vordering zal ten aanzien van de materiële schade voor het bedrag van € 500,00 (het eigen risico in verband met een andere inbraak) niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het in zaak A onder 2 sub a bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam bedrijf 5] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 2 sub a bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.102,10 (elfhonderd twee euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.

De benadeelde partij [naam bedrijf 6] (vertegenwoordigd door [slachtoffer C] ) vordert in totaal € 1.360,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. De vordering bestaat uit de volgende posten:

noodraam € 206,52

glasservice € 675,00

kasgeld € 130,00

schoonmaakwerkzaamheden € 150,00

raamstickers € 40,00

immateriële schadevergoeding € 500,00 +

€ 1.701,52

- vergoede schade € 341,00 –

€ 1.360,52

De vordering is door de verdediging betwist.

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 sub b bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering zal worden toegewezen voor het bedrag van € 710,52 (zevenhonderdtien euro en tweeënvijftig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. De vordering zal ten aanzien van de materiële schade voor het bedrag van € 150,00 (de door de benadeelde partij uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden) en ten aanzien van de immateriële schade voor het bedrag van € 500,00 niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering levert voor dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam bedrijf 6] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 2 sub b bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 710,52 (zevenhonderdtien euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.

De benadeelde partij [naam bedrijf 7] (vertegenwoordigd door [slachtoffer F] ) vordert € 3.589,80 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. De vordering bestaat uit de volgende posten:

herstel twee entreedeuren € 4.032,16

kasgeld € 390,00 +

€ 4.422,16

- vergoede schade € 832,36 –

€ 3.589,80

De vordering is door de verdediging betwist.

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 sub c bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat deze is gebaseerd op twee inbraken (op 16/17 november en 21/22 november 2016). Ook de vergoede schade ziet op twee inbraken. Nu slechts één inbraak (is tenlastegelegd en) bewezen is verklaard, zal de rechtbank de schade begroten op de helft van de herstelkosten exclusief btw (en ook de helft van de vergoede schade in mindering brengen). Dat de factuur voor de herstelkosten blijkens de dagtekening mogelijk betrekking heeft op een andere inbraak, is in het kader van de schadebegroting niet relevant. De vordering zal worden toegewezen voor het bedrag van € 1.631,32 (zestienhonderd eenendertig euro en tweeëndertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.

De vordering zal ten aanzien van de materiële schade voor overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het in zaak A onder 2 sub c bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen

De benadeelde partij [naam bedrijf 4] (vertegenwoordigd door [slachtoffer D] ) vordert € 1.058,99 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.

De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 33, 33a, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het in zaak A onder 2 sub d, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, het onder 2 sub a, b en c en het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:

Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 sub a, b en c en in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde:

Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 (veertien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde

1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Keizersgracht 572, 1017 EM te Amsterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;

- zich laat behandelen bij het Forensisch Ambulant Zorgteam (FAZ) (Forensische) verslavingszorg, of soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling/behandelaar aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verdovende middelengebruik – daaronder begrepen de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken – waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;

- zal verblijven in een door de reclassering geïndiceerde instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich moet houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;

zal meewerken aan dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

zal meewerken aan schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

Verklaart verbeurd:

Eén schroevendraaier, Vanadium chrome, vallende onder goednummer 5318019;

Eén schroevendraaier, Vanadium chrome, vallende onder goednummer 5318018;

Eén stuk gereedschap, beitel, vallende onder goednummer 5304639;

Eén stuk gereedschap, vallende onder goednummer 5304648;

Eén stuk gereedschap, klauwhamer, vallende onder goednummer 53404640;

Twee stuks kleding, handschoen, vallende onder goednummer 56304641;

Twee stuks kleding, handschoen, vallende onder goednummer 56304642;

Eén stuk gereedschap, hamer, vallende onder goednummer 5304643;

Eén stuk gereedschap, schroevendraaier, vallende onder goednummer 5304644;

Eén stuk gereedschap, plastic flip, vallende onder goednummer 5304645;

Eén stuk gereedschap, priem, vallende onder goednummer 5304646;

Eén stuk gereedschap, zaag, vallende onder goednummer 5304647.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 5], gevestigd te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 1.102,10 (elfhonderd twee euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 december 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam bedrijf 5] , te betalen de som van € 1.102,10 (elfhonderd twee euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 6] , gevestigd te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 710,52 (zevenhonderdtien euro en tweeënvijftig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam bedrijf 6] , te betalen de som van € 710,52 (zevenhonderdtien euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2016 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 (veertien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 7], gevestigd te Tilburg, toe tot een bedrag van € 1.631,32 (zestienhonderd eenendertig euro en tweeëndertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 4] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Dit vonnis is gewezen door

mr. K.A. Brunner, voorzitter,

mrs. O.P.M. Fruytier en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature