U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft niet alle relevante belangen betrokken bij de beoordeling of een vreemdeling recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van haar gezinsleven (artikel 8 van het EVRM). De IND had enkel mee laten wegen dat de vrouw niet met haar vriend samenwoont.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/24205 (beroep)

AWB 16/24206 (voorlopige voorziening)

V-nummer: 276.847.4962

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 21 april 2017 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1997, van Chileense nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. de Klerk),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal - De Groot).

Procesverloop

In het besluit van 2 februari 2016 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 januari 2016 om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in verband met haar familieleven met haar tante, [naam 1] , afgewezen. Verweerder heeft eiseres daarbij aangezegd om de Europese Unie binnen vier weken te verlaten. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Ook heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening die ertoe strekt haar niet uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 29 juni 2016 de voorlopige voorziening toegewezen (AWB 16/2929). Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder in het besluit van 11 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 24 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen. In een brief van dezelfde datum heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening, die verweerder verbiedt haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [naam 1] , de tante van eiseres, en [naam 2] , de partner van eiseres. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Inleiding

1.1

Eiseres heeft de Chileense nationaliteit en verblijft sinds 2002 met haar ouders en zusje in Nederland. Eiseres is in Nederland naar de basisschool gegaan en heeft ook op de middelbare school gezeten. Ook de tante van eiseres, [naam 1] , woont in Nederland samen met haar gezin (echtgenoot, twee dochters en twee zoons). De tante en haar gezin hebben legaal verblijf in Nederland. Eiseres heeft sinds haar komst in Nederland veel contact met haar tante en het gezin van haar tante. Vanaf 2012 heeft eiseres verschillende aanvragen ingediend om en verblijfsvergunning te krijgen. Op 21 augustus 2012 heeft zij verzocht om een verblijfsvergunning met als doel ‘conform beschikking Minister’. Verweerder heeft deze aanvraag definitief afgewezen op 1 februari 2013. Die afwijzing is bevestigd door de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2013 (AWB 13/3182). Daarna heeft eiseres op 12 april 2013 gevraagd om een verblijfsvergunning met als doel ‘overgangsregeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen’. Verweerder heeft deze aanvraag definitief afgewezen op 22 oktober 2013. Deze afwijzing is bevestigd door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 17 december 2014 (AWB 13/28800). Beide afwijzingen zijn in rechte komen vast te staan door de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 januari 2014 (201309858) en 23 juni 2015 (201500023).

1.2

Eiseres kreeg vervolgens te maken met stemmingsklachten. Hiervoor is zij in behandeling gegaan bij een psycholoog. Ook heeft zij veel steun gekregen van haar partner, [naam 2] ( [naam 2] ), die zij al sinds 2011 kent van de middelbare school, en met wie zij in 2013 een relatie heeft gekregen. Gelet op haar medische situatie zag eiseres zich niet in staat Nederland na de afwijzende besluiten te verlaten. Op 22 september 2015 heeft eiseres daarom een aanvraag ingediend om haar op medische gronden uitstel van vertrek te verlenen (artikel 64 van de Vw 2000). Verweerder heeft hierover advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Op 13 november 2015 heeft het BMA een advies uitgebracht. Het BMA stelt vast dat eiseres dysthyme-stoornis heeft, waarbij in het verleden sprake was van psychotische klachten dan wel gedwongen opname. Het voorval waarbij eiseres op het punt stond om van een brug te springen, maar daarvoor is behoed door [naam 2] , was het gevolg van dronkenschap op dat moment. Gelet op de aard en de ernst van de klachten van eiseres concludeert het BMA dat de medische situatie van eiseres niet zodanig is dat op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan als zij geen behandeling meer krijgt. Verweerder heeft daarom – onder verwijzing naar dit BMA-advies – op 22 februari 2016 definitief geweigerd eiseres uitstel van vertrek te verlenen. Eiseres heeft hier geen rechtsmiddelen tegen ingediend, zodat ook deze afwijzing in rechte is komen vast te staan.

1.3

Op 28 januari 2016 heeft eiseres de hier voorliggende aanvraag voor verblijf wegens familieleven met haar tante ingediend.

1.4

Verweerder heeft die aanvraag afgewezen omdat eiseres geen aanspraak kan maken op de bescherming van artikel 8 van het EVRM . Volgens verweerder is geen sprake van beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en haar tante, oom en nichtjes. Ook heeft verweerder geen gezinsleven aangenomen met [naam 2] . Hoewel verweerder wel privéleven aanwezig acht, overstijgen de in Nederland opgebouwde banden niet de gebruikelijke banden. Ook dit biedt daarom geen grond om een vergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM .

1.5

Eiseres is het hier niet mee eens. Zij vindt dat de banden die zij met haar tante en het gezin van haar tante heeft wel beschemenswaardig zijn. Ook vindt zij dat verweerder gezinsleven met [naam 2] had moeten aannemen gelet op onder andere de aard en duur van hun relatie. Tot slot vindt eiseres dat haar banden met Nederland na een verblijf van 14 jaar zo sterk zijn dat zij op basis van haar privéleven voor verblijf in aanmerking moet komen.

De rechtbank zal – na beoordeling van het verzoek om vrijstelling van de griffierechten – deze aspecten achtereenvolgens behandelen.

Beoordeling

Verzoek vrijstelling van het griffierecht

2. Uit de stukken blijkt dat eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht in de voorlopige voorziening, maar geen ‘Verklaring afwezigheid van inkomen en vermogen’ of enige andere onderbouwing aan de rechtbank heeft toegestuurd naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 7 januari 2017. Eiseres heeft bovendien niet om vrijstelling van het griffierecht verzocht voor het beroep. Het vrijstellingsverzoek wordt daarom afgewezen.

Artikel 8 van het EVRM

3.1

De rechter moet wat betreft artikel 8 van het EVRM toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van haar gezins- en familieleven en privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit houdt in dat de rechtbank enigszins terughoudend moet toetsen.

3.2

Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat om familieleven tussen meerderjarige familieleden aan te nemen sprake moet zijn van ‘elements of dependency involving more than the normal emtional ties’. Verder is volgens het EHRM familieleven niet beperkt tot “families based on marriage” maar “may encompass other de facto relationships”.

Ten aanzien van deze relaties overweegt het EHRM: “When deciding whether a relationship can be said to amount to “family life”, a number of factors may be relevant, including whether the couple live together, the length of their relationship and whether they have demonstrated their commitment to each other by having children together or by any other means.”

4.1

Eiseres stelt allereerst dat zij gelet op haar medische situatie in het verleden wel degelijk een meer dan normale band heeft met haar tante en haar gezin en dat al daarom aan haar een verblijfsvergunning moet worden verleend. Haar tante was voor haar een vertrouwenspersoon en ging met haar mee naar therapie. Haar tante bood haar stabiliteit. Nu woont eiseres doordeweeks bij haar tante. Daarvoor woonde zij bij haar ouders.

4.2

In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de eerdere procedures waarin door de rechtbank is vastgesteld dat geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres en haar tante. Volgens verweerder hebben zich geen nieuwe en/of gewijzigde feiten en/of omstandigheden voorgedaan die tot een ander oordeel moeten leiden. Hoewel de tante eiseres een langere tijd heeft ondersteund en een stabiele factor heeft gevormd, mede gelet op de medische situatie van eiseres, en als tolk heeft gefungeerd door de taalbarrière van de ouders van eiseres, is geen sprake van ‘more than the normal emotional ties’. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij niet zelfstandig zonder haar tante zou kunnen functioneren. Ook hebben de ouders van eiseres het ouderlijke gezag en hebben voor een veilige thuisbasis gezorgd, zoals blijkt uit het rapport van Kalverboer & Zijlstra van 28 juni 2012. Eiseres is weliswaar gehecht aan haar tante en haar gezin, maar zij heeft op 28 januari 2016 verklaard afwisselend bij haar tante en haar ouders te wonen.

4.3.1

De rechtbank stelt vast dat in overweging 5.6.1 van de hiervoor al genoemde uitspraak van 2 oktober 2013 is geoordeeld dat niet is gebleken van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres en haar tante en haar gezin. Dit oordeel is overgenomen in overweging 12 van de uitspraak van 17 december 2014. Deze uitspraken zijn bevestigd door de Afdeling. Gelet hierop hebben deze overwegingen over het familieleven tussen eiseres en haar tante (met haar gezin) formele rechtskracht gekregen.

4.3.2

De rechtbank ziet geen aanleiding daar nu anders over te oordelen. Weliswaar is sprake van tijdsverloop en is er medisch gezien sprake geweest van een crisissituatie, waarin eiseres door haar tante is bijgestaan. Maar dat is zoals door verweerder niet ten onrechte gesteld, gelet ook op het feit dat eiseres tevens is ondersteund door haar ouders en [naam 2] , onvoldoende om nu wel tot de conclusie te komen dat sprake is van ‘more than normal emotional ties’.

5.1

Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen gezinsleven heeft aangenomen met [naam 2] en dat dit en haar opgebouwde banden met Nederland gedurende de inmiddels 14 jaar dat zij hier is, had moeten leiden tot een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM .

5.2

Verweerder heeft in het bestreden besluit geen gezinsleven met [naam 2] aangenomen, omdat de relatie niet op één lijn is te stellen met een huwelijk. Eiseres woont niet met hem samen, terwijl niet is gebleken dat dit niet kan. Dat [naam 2] haar in moeilijke tijden heeft bijgestaan, maakt dat niet anders. Om die reden hecht verweerder dan ook geen waarde aan de stelling van eiseres dat van [naam 2] niet kan worden gevergd dat hij met haar naar Chili gaat omdat hij de taal niet spreekt en een arbeidsovereenkomst met leertraject heeft. Overigens is niet van een objectieve belemmering voor [naam 2] gebleken.

Verder heeft verweerder in het kader van het beroep op bescherming van het privéleven verwezen naar het feit dat het de keuze van de ouders van eiseres is geweest om naar Nederland te komen, dat zij 10 jaar lang hier illegaal hebben verbleven en pas daarna hebben geprobeerd het verblijf te legaliseren. Dat eiseres een sterkere band met Nederland heeft dan met Chili is geen bijzondere omstandigheid en is inherent aan het langdurig verblijf waarin eiseres hier naar school is geweest, stage heeft gelopen en een sociaal netwerk en vriendenkring heeft opgebouwd. Weliswaar kan worden erkend dat eiseres maatschappelijk betrokken is geweest maar dit is onvoldoende om de situatie als zodanig bijzonder aan te merken dat in het verblijf moet worden berust. Bovendien heeft eiseres enige bekendheid met de Chileense cultuur, kan zij een beetje Spaans en zal zij bovendien worden begeleid door het kerngezin (vader, moeder en oudere zus). Het onthouden van een verblijfstitel levert daarom geen schending van het privéleven op.

5.3.1

De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hiervoor weergegeven motivering niet alle relevante omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en overweegt daartoe als volgt.

5.3.2

Allereerst volgt uit de onder 3.2 genoemde jurisprudentie dat samenwonen niet de enige factor is die een rol speelt bij de beoordeling of een relatie als gezinsleven kan worden aangemerkt. Ook de duur van de relatie en of de partners ‘commitment’ tegenover elkaar hebben getoond zijn van belang. Zoals ter zitting ook is benadrukt, hebben eiseres en [naam 2] inmiddels vier jaar een relatie. [naam 2] heeft haar gesteund gedurende haar medische situatie. Verder hebben [naam 2] en eiseres verklaard op zoek te zijn naar een woning waar zij kunnen samenwonen en verblijft eiseres in de weekends bij [naam 2] , die nog bij zijn ouders woont. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerders conclusie op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. Nu verweerder zich volledigheidshalve in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor [naam 2] om zich in Chili te vestigen, acht de rechtbank nog het volgende van belang. In het kader van een te maken belangenafweging dient verweerder niet alleen te onderzoeken of sprake is van een objectieve belemmering, maar het EHRM betrekt daarbij ook of sprake is van (niet objectieve) belemmeringen en van een ‘certain degree of hardship’ voor alle gezinsleden om het gezins- en familieleven buiten Nederland voort te zetten. Uit de in beroep overgelegde stukken blijkt dat [naam 2] als NOC Support Engineer werkt bij Crosslynx, een ICT-bedrijf, waarbij hij ook een opleiding volgt. De opleiding wordt niet in Chili gegeven. Verweerder zal dit bij een te maken afweging dienen te betrekken.

5.3.3

Mocht verweerder tot de conclusie komen dat ondanks deze omstandigheden niet van beschermenswaardig gezinsleven met [naam 2] kan worden gesproken dat aan uitzetting in de weg staat, dan heeft verweerder de relatie van eiseres met [naam 2] ten onrechte niet meegewogen in de belangenafweging of bij uitzetting van eiseres sprake is van schending van het privéleven. Door deze relatie aan te gaan heeft eiseres immers meer dan een normaal sociaal netwerk opgebouwd. Dat klemt temeer nu is onderkend dat [naam 2] een grote steun is geweest in de crisissituatie en nog steeds een stabiele factor vormt waardoor eiseres in rustiger vaarwater is gekomen. Dat geldt eveneens voor de steun die eiseres heeft van haar tante en haar gezin. Ook dat zijn bijzondere banden die eiseres met Nederland heeft en niet in Chili. Verweerder heeft in de besluitvorming in dat verband verwezen naar het feit dat eiseres zal worden begeleid door het kerngezin, maar heeft daarbij niet onderkend dat eiseres inmiddels geen deel meer uitmaakt van dat kerngezin en niet meer bij haar ouders woont, maar bij haar tante en [naam 2] . Verweerder zal dan ook opnieuw moeten beoordelen of gezien dit samenstel van bijzondere sociale banden, de medische situatie van eiseres, de zeer lange verblijfsduur en daaraan gekoppelde sterke banden met Nederland (gezien de jeugdige leeftijd van eiseres – 4 jaar – toen zij hier kwam) en het gebrek aan banden met Chili, nog wel gewicht toekomt aan het door verweerder in het nadeel van eiseres meegewogen gevaar dat haar ouders gebruik zouden kunnen maken van de verblijfsstatus van eiseres. In dat verband is van belang dat, zoals hiervoor overwogen, eiseres, die inmiddels meerderjarig is, geen deel meer uitmaakt van het gezin van haar ouders.

Conclusie

6. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht . Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten nu verweerder een nieuwe belangenafweging moet maken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

7. Eiseres heeft verzocht om verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat is beslist op het beroep. Nu de rechtbank zojuist op het beroep heeft beslist, bestaat geen aanleiding om het verzoek van eiseres toe te wijzen.

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt.

9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1). Voor zover aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/24205,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/24206,

- wijst het verzoek af.

De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,- (driehonderdzesendertig euro) aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,- (duizendvierhonderdvijfentachtig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.B.M. Steeghs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Conc.: CSt

D: C

VK

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6: 6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Vreemdelingenwet.

Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3650.

Dit volgt onder andere uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling (respectievelijk het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 en de uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1543).

Zie onder andere het arrest van 3 juli 2001 inzake Javeed tegen Nederland (47390/99).

Zie onder andere het arrest van 27 oktober 1994 inzake Kroon e.a. tegen Nederland (18535/91), waarin het EHRM verwijst naar de arresten Marckx tegen België, 13 juni 1979, § 31; Keegan tegen Ierland, 26 mei 1994, § 44; X, Y en Z tegen het Verenigd Koninkrijk, 22 april 1997, § 36; en Emonet e.a. tegen Zwitserland (39051/03).

Het arrest van het EHRM van 4 december 2012 inzake Butt tegen Noorwegen (47017/09).

Het arrest van het EHRM inzake Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014 (12738/10) en de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1044.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3150.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature