Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

verdachte wordt veroordeeld voor het tezamen en in vereniging met anderen mishandelen van twee slachtoffers tijdens een avondje uit in Amsterdam.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/659185-14 (Promis)

Datum uitspraak: 18 april 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens] 1982,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.M. Smits, en van wat de raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meermalen (met kracht) heeft/hebben geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam en/of kleding van die [slachtoffer 1] en/of (met de vuisten) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt (zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(artikel 302 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair:

hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1] , meermalen, althans éénmaal, (met kracht) heeft/hebben geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam en/of kleding van die [slachtoffer 1] en/of (met de vuisten) heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) heeft/hebben geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] (zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

(artikel 300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht )

2. hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] , van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meermalen (met kracht) met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt (zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(artikel 287 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair:

hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meermalen (met kracht) heeft/hebben geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam en/of kleding van die [slachtoffer 2] en/of (met de vuisten) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt (zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(artikel 302 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht )

meer subsidiair:

hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2] , meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) heeft/hebben geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] (zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

(artikel 300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht )

3. hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [politieagent 1] (aspirant van politie) en/of [politieagent 2] (agent van politie), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Lijnbaansgracht, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door (telkens) opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken en/of te verplaatsen in een richting tegengesteld als waarin voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, trachtte(n) te bewegen.

(artikel 180 Wetboek van Strafrecht )

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de camerabeelden. Tevens acht zij het feit onder 2 primair bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , de letselverklaring, het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2013 en het aanvullend proces-verbaal van 16 augustus 2013. Ook acht zij het onder 3 ten laste gelegde bewezen op grond van het proces-verbaal van aanhouding.

4.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1 subsidiair kan worden bewezen, maar dat geen sprake is geweest van medeplegen, omdat de handeling van verdachte niet in verband staat met de voorafgaande geweldshandelingen van anderen. Voorts heeft hij bepleit dat het onder 2 meer subsidiair kan worden bewezen, maar dat geen sprake is geweest van medeplegen. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat wederspannigheid niet kan worden bewezen aangezien verdachte zich pas verzet nadat bij hem pepperspray in het gezicht is gespoten.

4.3

Oordeel van de rechtbank

4.3.1

Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Verdachte zal dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.3.2

Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde

De rechtbank acht – met de raadsman – niet bewezen dat verdachte opzet heeft gehad [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Verdachte zal dan ook van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.3.3

Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde

De rechtbank acht – met de raadsman – niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Zij overweegt hiertoe als volgt. Artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist dat de verdachte zich met (bedreiging met) geweld verzet tegen een ambtenaar. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad houdt verzet in de zin van artikel 180 Sr in het weerstreven van de ondernomen ambtshandeling (HR 31 maart 1930, NJ 1930, p. 692). De camerabeelden zijn door de rechtbank ter terechtzitting afgespeeld en in raadkamer bekeken. De rechtbank heeft op deze camerabeelden waargenomen dat verdachte onder begeleiding van een agent loopt, waarna die agent de pet van het hoofd van verdachte pakt. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen die verdachte verricht na het moment waarop zijn pet door de agent is afgenomen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet zijn gericht op het weerstreven van de ondernomen aanhouding van verdachte, maar op het enkel terugpakken van zijn pet. Eerst nadat bij verdachte door een van de agenten pepperspray in het gezicht is gespoten, zijn de bewegingen van verdachte heftiger. Ook van deze bewegingen kan echter niet worden vastgesteld dat deze waren gericht om de aanhouding te voorkomen of tegen te werken. De rechtbank komt tot het oordeel dat het opzet op het verzet ontbreekt. Verdachte zal dan ook van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.3.4

Oordeel over het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

Mishandeling

De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] .

Medeplegen

Door de raadsman is aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, omdat de handelingen van verdachte geen blijk geven van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het verrichten van de voorafgaande geweldshandelingen.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat er een incident ontstaat tussen [slachtoffer 1] en een groep mannen, waarvan ook verdachte deel uitmaakt. De groep loopt gezamenlijk en als één geheel op agressieve wijze richting [slachtoffer 1] , omsingelt hem en sluit hem op die manier in, waardoor [slachtoffer 1] geen andere kant uit kan. In de vechtpartij die hierna ontstond, is [slachtoffer 1] naar de grond gewerkt, waarna er door mannen uit de groep op [slachtoffer 1] is ingeslagen en ingetrapt. Hierbij is verdachte niet slechts aanwezig als onderdeel van de groep, maar geeft hij [slachtoffer 1] bovendien een trap. Door als onderdeel van die groep [slachtoffer 1] te omsingelen en hem – nadat [slachtoffer 1] door de groep naar de grond was gewerkt en door diverse groepsleden was geslagen en getrapt – een trap te geven, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de mishandeling. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

4.3.5

Oordeel over het onder 2 subsidiair ten laste gelegde

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Op 11 augustus 2013 te Amsterdam hebben NN1, NN2 en NN3 gezamenlijk het slachtoffer [slachtoffer 2] meermalen met veel kracht met hun wreef en met de punt van hun schoen getrapt en geschopt tegen het hoofd en het gezicht, terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag. Hierdoor bewoog het hoofd van [slachtoffer 2] alle kanten op. Ook stompten NN1, NN2 en NN3 met gebalde vuisten en met kracht op het gezicht en lichaam van [slachtoffer 2] . NN1 droeg een groenkleurig shirt. Verdachte droeg op het moment van zijn aanhouding eveneens een groenkleurige shirt.

Poging zware mishandeling

De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hoofd is een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. Het meermalen schoppen tegen het hoofd kan leiden tot ernstig letsel in of aan het hoofd. Van dit risico moet verdachte zich bewust zijn geweest. Door meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] te schoppen en met zodanige kracht dat het hoofd van [slachtoffer 2] hierdoor alle kanten op bewoog heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit letsel zou intreden.

Medeplegen

Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij – nadat hij [slachtoffer 2] had geschopt – is weggelopen en geen deel meer uitmaakte van een groep, waardoor geen sprake kan zijn geweest van medeplegen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , volgt dat verdachte en zijn medeverdachten hebben ingetrapt en ingeslagen op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 2] . Hierbij hebben zij, zo volgt uit voornoemd proces-verbaal, een min of meer gelijkwaardige rol gehad in de gezamenlijke uitvoering van het delict. Op het moment van betrappen, rennen verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in dezelfde richting, kennelijk om aan een aanhouding te ontkomen. Anders dan door de raadsman is bepleit, blijkt uit het proces-verbaal niet dat een van de verdachten zich eerder van de uitvoering van het ten laste gelegde heeft teruggetrokken. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

4.3.6

Bewijs

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen en de hierboven vervatte overwegingen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 weergegeven.

5 Bewezenverklaringen

De rechtbank acht op grond van de bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:

op 11 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1] , meermalen met kracht heeft geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en met de vuisten heeft geslagen en met geschoeide voet heeft geschopt tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

ten aanzien van onder 2 subsidiair ten laste gelegde:

op 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededaders meermalen met kracht met de vuisten tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestompt en/of geslagen en/of met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of getrapt, zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straf

8.1.

Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest.

8.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Tevens verzoekt de raadsman rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is. Voor zover een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, verzoekt de raadsman de proeftijd te beperken, omdat verdachte vanaf het ten laste gelegde niet opnieuw in aanraking is geweest met justitie.

8.3.

Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling en het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Hij heeft tijdens het uitgaan tweemaal in groepsverband geweldshandelingen verricht tegen slachtoffers die weerloos op de grond lagen. Deze feiten hebben grote impact gehad op de slachtoffers. Niet alleen heeft verdachte met deze mishandelingen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hen pijn en letsel toegebracht, ook heeft dit uitgaansgeweld gevoelens van verontwaardiging en van onveiligheid in de samenleving opgeroepen. Dit wordt ondersteund door de verklaring ter terechtzitting van [slachtoffer 1] , die – kort weergegeven - heeft verklaard dat hij dagelijks met de gevolgen van de mishandeling wordt geconfronteerd door het litteken dat hij hieraan in zijn gezicht heeft overgehouden en dat hij sinds het ten laste gelegde niet meer uitgaat.

De rechtbank overweegt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden voor dergelijke feiten normaal gesproken niet misstaat. Toch zijn er redenen die leiden tot een andere strafoplegging.

Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn

De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.

Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 11 augustus 2013. In de onderhavige zaak wordt op 18 april 2017 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met ruim 19 maanden, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben, hoewel de overschrijding in zekere mate het gevolg is geweest van stilzitten van de verdediging.

De rechtbank acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, maar zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, overgaan tot de oplegging van een taakstraf van 200 uren. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden. Uit het strafblad van verdachte volgt immers dat hij niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Bovendien is hij na het ten laste gelegde niet meer in aanraking geweest met justitie.

9 Vorderingen benadeelde partijen

9.1

Ten aanzien van [slachtoffer 1]

De benadeelde partij, [slachtoffer 1], vordert € 1.625,48 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.

De vordering is tot een bedrag van € 1.257,- betwist. De officier van justitie vordert afwijzing van de vordering, voor zover dit ziet op de schade ten aanzien van de telefoon van [slachtoffer 1] , nu dit niet in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde. Zij vordert tevens afwijzing van de gevorderde gederfde inkomsten, nu werkgevers bij ziekteverlof het loon dienen door te betalen. Dat dit niet is gebeurd, kan verdachte niet worden toegerekend.

De rechtbank wijst de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 368,48 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening. De kosten van de verloren iPhone kunnen niet worden toegewezen omdat deze niet rechtstreeks voortkomen uit het bewezen verklaarde feit. De gederfde inkomsten kunnen niet worden toegewezen nu [slachtoffer 1] ten aanzien van deze kosten een vordering op zijn werkgever heeft.

De rechtbank wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 775,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.

De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.143,48 (duizendhonderddrieenveertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.2

Ten aanzien van [slachtoffer 2]

De benadeelde partij, [slachtoffer 2] , vordert € 802,65 aan materiële schadevergoeding en € 1.200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan, 11 augustus 2013, van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.

De vordering is tot een bedrag van € 398,67 betwist. De officier van justitie vordert afwijzing van de vordering, voor zover dit ziet op de gevorderde gederfde inkomsten, nu werkgevers bij ziekteverlof dienen uit te betalen. Dat dit niet is gebeurd, kan verdachte niet worden toegerekend. Voorts vordert zij afwijzing van de materiële schade voor zover dit ziet op de schoenen en het horloge, omdat de vordering op deze punten niet voldoende is onderbouwd.

De rechtbank wijst de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 409,95 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan, 11 augustus 2013, van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De kosten van de schoenen en het horloge kunnen niet worden toegewezen omdat de vordering op deze punten onvoldoende is onderbouwd en niet duidelijk is of deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit. De gederfde inkomsten kunnen niet worden toegewezen nu [slachtoffer 2] ten aanzien van deze kosten een vordering op zijn werkgever heeft.

De rechtbank wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 500,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 909,95 (negenhonderdnegen euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f 45, 47, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:

medeplegen van mishandeling;

ten aanzien van onder 2 subsidiair ten laste gelegde:

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.

Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende op het adres [adres] , toe tot € 1.143,48 (duizendhonderddrieenveertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 1.143,48 (duizendhonderddrieenveertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Wijst de vordering van [slachtoffer 2] , wonende op het adres [adres] , toe tot € 909,95 (negenhonderdnegen euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 909,95 (negenhonderdnegen euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 18 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,

mrs. M. van Mourik en G.D. Kleijne, rechters,

in tegenwoordigheid van K.P. Jit, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.

De jongste rechter is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature