Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

“Wet op het Consumentenkrediet. Ambtshalve toetsing.”

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 5357928 CV EXPL 16-26970

vonnis van: 26 januari 2017

fno.: 23707

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

nader te noemen: ABN AMRO Bank,

gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,

t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde,

nader te noemen: [gedaagde] ,

procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:

- dagvaarding van 26 augustus 2016, met producties;- antwoord;- instructievonnis;- dagbepaling comparitie.

De comparitie heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Voor ABN AMRO Bank is [naam 1] als gemachtigde verschenen (namens Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders). [gedaagde] is niet verschenen. ABN AMRO Bank is gehoord en heeft vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:

1.1.

ABN AMRO Bank en [gedaagde] hebben op 3 december 2004 een kredietovereenkomst “Flexibel krediet” gesloten met [nummer] , op grond waarvan ABN AMRO Bank aan [gedaagde] een kredietfaciliteit van € 14.000,00 ter beschikking heeft gesteld (hierna: “overeenkomst I”).

1.2.

ABN AMRO Bank en [gedaagde] hebben daarnaast een kredietovereenkomst “Privé limiet plus” gesloten met contractnummer 80.07.45.752, op grond waarvan ABN AMRO Bank eveneens een kredietfaciliteit aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld (hierna: “overeenkomst II”).

1.3.

In overeenkomst I staat, voor zover relevant:

“2. Kredietnemer zal over het opgenomen krediet aan de Bank maandelijks rente vergoeden. Het rentepercentage kan variëren en bedraagt thans 0,639% per maand, hetgeen overeenkomt met een effectief kredietvergoedingspercentage van 7,9% per jaar. Iedere wijziging van voorgenoemde percentages zal de Bank schriftelijk aan Kredietnemer meedelen. (…)

3. Kredietnemer is de Bank maandelijks een bedrag (het maandbedrag) van EUR 210,00 aan rente en aflossing verschuldigd. (…)

4. Het staat Kredietnemer vrij extra betalingen aan de Bank te doen door rechtstreekse betaling(en) op het contractnummer.

(…)

7. Alle op grond van deze overeenkomst nog aan de Bank verschuldigde bedragen van het FLEXIBEL KREDIET zullen ineens opeisbaar zijn indien:

a Kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een (1) vervallen maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen; (…)

9. Partijen zijn te allen tijde bevoegd om het FLEXIBEL KREDIET schriftelijk op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 2 weken. (…)”

1.4.

In de toepasselijke algemene voorwaarden van ABN AMRO Bank staat in artikel 2 1:

“Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, is de bank bevoegd haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. (…)”

1.5.

Op enig moment is ter zake van beide kredietovereenkomsten een achterstand van ten minste twee maandtermijnen ontstaan. ABN AMRO Bank heeft, na sommatie en ingebrekestelling van [gedaagde] , het volledige openstaande saldo opgeëist.

1.6.

ABN AMRO Bank heeft haar vorderingen op [gedaagde] ter incasso uit handen gegeven aan Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders, die [gedaagde] in 2016 hebben aangemaand en in gebreke hebben gesteld.

Vordering en verweer

2. ABN AMRO Bank vordert dat [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, wordt veroordeeld tot betaling van:

€ 12.843,96, ter zake van overeenkomst I, te vermeerderen met een contractuele rente van 10,57% per jaar over € 12.372,31 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening,

€ 1.437,63, ter zake van overeenkomst II, te vermeerderen met een contractuele rente van 9,76% per jaar over € 1.388,75 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening,

de proceskosten.

3. ABN AMRO Bank heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke was met het voldoen van haar maandtermijnen, als gevolg waarvan ABN AMRO Bank op grond van de kredietovereenkomst het volledige openstaande saldo heeft opgeëist. [gedaagde] blijft thans ook met de betaling daarvan in gebreke.

4. [gedaagde] heeft de vordering erkend. Zij heeft toegelicht dat zij gelet op haar financiële situatie niet in staat is het gevorderde te betalen.

Beoordeling

Overeenkomst I

5. Overeenkomst I is een consumentenkrediet. Daarop is de Wet op het consumentenkrediet van toepassing zoals deze tot 25 mei 2011 gold (hierna: WCK (oud)), omdat de kredietovereenkomst voor die datum tot stand is gekomen. De WCK (oud) diende mede ter omzetting van de bepalingen van de (inmiddels ingetrokken) Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake het consumentenkrediet (hierna: Richtlijn 87/102).

6. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat Richtlijn 87/102, om een afdoende beschermingsniveau te waarborgen, de (nationale) rechter in staat stelt de nationale bepalingen waarin de richtlijn is omgezet, ambtshalve toe te passen (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 met verwijzing naar HvJEU 4 oktober 2007, C-429/05, ECLI:EU:C:2007:575 en HvJEU 16 november 2010, C-76/10 ECLI:EU:C:2010:685). Dat wil zeggen dat een aantal bepalingen uit de WCK (oud) ook moet worden toegepast als de consument, in dit geval [gedaagde] , daar geen beroep op doet. Daarnaast geldt dat een aantal bepalingen uit de WCK (oud) van dwingend recht is, zodat de kantonrechter ook daar acht op zal slaan. Ook dient de kantonrechter te bezien of sprake is van oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13).

7. ABN AMRO Bank heeft blijkens de (inhoud van de) schriftelijke kredietovereenkomst uitvoering gegeven aan de contractuele informatieverplichting die volgt uit artikel 30 WCK (oud).

8. ABN AMRO Bank heeft in artikel 2 van de kredietovereenkomst een variabele rente bedongen, die zij eenzijdig kan wijzigen. Een dergelijk beding is volgens Richtlijn 93/13 niet oneerlijk, mits de kredietgever verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van wederpartij en deze vrij is onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen. Hoewel in de kredietovereenkomst niet is opgenomen dat ABN AMRO Bank gehouden is [gedaagde] zo spoedig mogelijk van wijzigingen op de hoogte te brengen, heeft ABN AMRO Bank zich wel verplicht [gedaagde] hiervan schriftelijk te berichten. De kantonrechter heeft geen aanknopingspunt om aan te nemen dat ABN AMRO Bank dit niet met gepaste spoed zal doen. Voorts kan [gedaagde] de overeenkomst volgens artikel 7 slechts met inachtneming van een opzegtermijn van twee weken opzeggen, maar ingevolge artikel 4 kan zij door middel van (extra) betaling van het totale saldo de kredietovereenkomst feitelijk direct beëindigen. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat het beding waarbij de variabele rente is bedongen, niet oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13.

9. [gedaagde] heeft niet voldaan aan de op haar als kredietnemer rustende betalingsverplichting en heeft een achterstand van meer dan twee maandtermijnen laten ontstaan. ABN AMRO Bank was daarom gelet op artikel 7 van de kredietovereenkomst en /of artikel 21 van de algemene voorwaarden gerechtigd om het openstaande krediet volledig op te eisen. De vordering van ABN AMRO Bank kan voor zover deze betrekking heeft op het openstaande krediet (met inbegrip van de tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst verschuldigde kredietvergoeding) worden toegewezen.

10. ABN AMRO Bank heeft ter comparitie toegelicht dat zij het openstaande krediet heeft opgeëist in 2014. De kantonrechter overweegt dat de kredietovereenkomst op dat moment feitelijk is beëindigd. Het opeisen van het openstaande krediet bracht immers in ieder geval met zich mee dat [gedaagde] geen gebruik meer kon maken van het kredietlimiet.

11. In de vordering van ABN AMRO Bank is ook een vergoeding begrepen van de contractuele rente over de periode na opeising van het gehele openstaande saldo. Uit de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden blijkt echter niet dat een daartoe strekkend beding met [gedaagde] is overeengekomen. Voor zover ABN AMRO Bank heeft bedoeld te stellen dat deze verplichting volgt uit artikel 2 van de kredietovereenkomst, wijst de kantonrechter dit van de hand omdat dit de (reguliere) kredietvergoeding betreft zoals bedoeld in artikel 34 onder a WCK (oud) die verschuldigd is bij afwikkeling van de overeenkomst conform de betalingsregeling. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

12. De door ABN AMRO Bank ter comparitie (subsidiair) gevorderde wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het verschuldigde van af het moment van opeising van het volledige openstaande krediet, wordt toegewezen.

13. Het voorgaande betekent dat de vordering van ABN AMRO Bank zal worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op het bedrag dat [gedaagde] verschuldigd was op het moment van opeising van het volledige openstaande krediet in 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente. ABN AMRO Bank wordt toegelaten een akte te nemen waaruit blijkt (a) op welke datum het volledige openstaande krediet is opgeëist en (b) welk bedrag [gedaagde] op die datum verschuldigd was aan ABN AMRO Bank.

Overeenkomst II

14. [gedaagde] heeft niet betwist het gevorderde in verband met overeenkomst II verschuldigd te zijn.

15. ABN AMRO Bank heeft verzuimd de schriftelijke kredietovereenkomst in het geding te brengen en heeft evenmin gesteld op welke datum de kredietovereenkomst is gesloten. Daarom kan de kantonrechter niet vaststellen of daarop het regime van de WCK (oud) zoals dat gold tot 25 mei 2011 van toepassing is. Indien de kredietovereenkomst na die datum is gesloten, is daarop het regime van titel 2A boek 7 BW in combinatie met de (thans geldende) WCK en artikel 4:34 Wft van toepassing. Deze regels voorzien onder meer in de omzetting van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (hierna: Richtlijn 2008/48). Ook hierbij geldt dat een aantal bepalingen ambtshalve dient te worden getoetst.

16. Nu de kantonrechter niet over de schriftelijk kredietovereenkomst beschikt, kan niet ambtshalve worden getoetst of de kredietovereenkomst aan de daaraan te stellen vereisten voldoet, bijvoorbeeld:

het vereiste dat de kredietovereenkomst schriftelijk is aangegaan;

de (pre)contractuele informatieverplichting (artikel 30 lid 1 WCK (oud) of artikel 7:59, 7:60 en 7:61 BW );

de toets naar de kredietwaardigheid van [gedaagde] (artikel 4:34 Wft);

dat toegestane vergoedingen zijn bedongen (artikel 34 WCK (oud)).

Ook kan niet worden getoetst of de bedongen variabele rente en/of de (mogelijk) bedongen vertragingsvergoeding een oneerlijk beding is in de zin van Richtlijn 93/13.

17. De kantonrechter zal ABN AMRO Bank toelaten de schriftelijke kredietovereenkomst alsnog in het geding te brengen, teneinde het toepasselijke regime te kunnen bepalen en ambtshalve de daarbij behorende bepalingen te kunnen toetsen. Indien ABN AMRO Bank de schriftelijke kredietovereenkomst niet in het geding brengt, is de kantonrechter voornemens er veronderstellenderwijs vanuit te gaan dat ABN AMRO Bank haar in de WCK (oud) en/of richtlijn 87/102 althans artikel 4:34 Wft , de WCK en /of richtlijn 2008/48 opgenomen verplichtingen niet is nagekomen, althans dat sprake is van (een) oneerlijk beding(en). Alsdan zal de kantonrechter de kredietovereenkomst ambtshalve vernietigen. Ingevolge artikel 6:203 BW moet [gedaagde] in dat geval het geleende geld terugbetalen (zonder rentevergoeding) en moet ABN AMRO Bank de reeds betaalde rentevergoeding terugbetalen. Voor zover ABN AMRO Bank niet in staat is de schriftelijke kredietovereenkomst over te leggen, dient ABN AMRO Bank een akte te nemen waarin zij zich mag uitlaten over het voornemen van de kantonrechter. Voorts dient zij een berekening over te leggen waaruit blijkt (a) welk bedrag [gedaagde] heeft geleend en (b) welk bedrag zij aan rente reeds heeft betaald. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om op deze akte te reageren.

BESLISSING

De kantonrechter:

verwijst de zaak naar de rol van donderdag 23 februari 2017 voor het nemen van een akte door ABN AMRO Bank zoals bedoeld in rechtsoverweging 13 en rechtsoverweging 17;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. L. Voetelink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature