Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Europees Aanhoudingsbevel Polen.

De rechtbank (IRK) staat de overlevering ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf toe.

De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet aan de orde.

Er is geen aanleiding om uit te gaan van een schending van het ne bis in idem-beginsel bij de rechtsgang in Polen.

Het beroep op artikel 8 EVRM (‘family life’) faalt.

De detentieomstandigheden in Polen:

zoals eerder door de rechtbank geoordeeld blijkt niet van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het overgelegde rapport van de Poolse Commissioner for Human Rights (“ombudsman”) vormt voor de rechtbank geen aanleiding om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie te vragen omtrent de plaats waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd en de omstandigheden die daar gelden, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016, C-404/15 (Pál Aranyosi) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), overwegingen 94 en 95

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751205-16

RK nummer: 16/6745

Datum uitspraak: 29 november 2016

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 september 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2015 door the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Opole, Polen en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedatum] 1972,

niet ingeschreven in de Basisadministratie personen, maar volgens eigen opgave wonend op het adres [adres] , [woonplaats] ,

gedetineerd in de [detentie adres] ,

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek.

De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis, op 24 juni 2014 gewezen door the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Opole, Polen.

Referentienummer: III K 21/13.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, opgelegd bij voornoemd vonnis, voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.

Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze omschrijving luidt:

In the period from June 2007 to 18 September 2007 in Opole, Prudnik, Nysa,, Niwnica and Smolarnia, acting for private financial gain, with a premeditated intent, in short intervals, acting jointly with other people, sold at least 0,5 kg of amphetamine for the amount of at least PLN 5000, at least 5 kg of marihuana for the amount of at least PLN 70 000, at least 1000 tablets for the amount of at least PLN 1900, purchased from undetermined people, thus marketing a considerable quantity of narcotic drugs; and he committed the offence during relapse into crime.

De rechtbank stelt vast dat uit een brief van 10 oktober 2016 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat met ‘1000 tablets’ bedoeld is 1000 ecstasy pillen, ook wel aangeduid als MDMA, en bevattende 3,4 methylenedioxymethamphetamine. Dat dit niet in het EAB stond vermeld is een omissie, een ‘clerical error’, aldus de gegevens in de brief.

3.1

Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt het volgende vast.

Het EAB vermeldt onder D: yes, the person appeared in person at the hearing as a result of which the decision was rendered.

Het proces-verbaal, in aanwezigheid van zijn toenmalig raadsvrouw opgemaakt ten tijde van de voorgeleiding van de opgeëiste persoon voor de officier van justitie, vermeldt als verklaring van de opgeëiste persoon:

ik was aanwezig in deze zaak bij een uitspraak, waarin ik ontslagen ben van alle rechtsvervolging. Ik heb Polen verlaten met mijn gezin in mei 2014.

Toen ben ik daarna bij verstek veroordeeld. Ik had toen wel een advocaat in Polen. Van hem hoorde ik dat ik bij verstek veroordeeld was. Deze advocaat heeft mij vertegenwoordigd bij die zitting. Dat had ik hem gevraagd te doen.

Voorts vermeldt het proces-verbaal: na voorlezing heeft de opgeëiste persoon voorgaande verklaring als juist erkend. Hij heeft de verklaring ondertekend. Het verhoor vond plaats met bijstand van een tolk in de Poolse taal.

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij in de periode 2007 tot 2012 op elke zitting aanwezig is geweest, dat hij is vrijgesproken en daarna naar Nederland vertrokken. Via kennissen heeft hij vernomen dat hij later toch is veroordeeld. Hij heeft geen advocaat in Polen gemachtigd.

Standpunt verdediging

De opgeëiste persoon stelt zich op het standpunt dat hij niet aanwezig is geweest bij de zitting(en) die hebben geleid tot de veroordeling van 24 juni 2014, noch dat hij zelf een raadsman heeft aangewezen, noch dat hij vooraf op de hoogte was van deze zittingsdagen.In de vertaling van zijn verklaring bij de voorgeleiding is een aantal fouten is geslopen, althans hij heeft niet verklaard zoals is weergegeven in het proces-verbaal, dit ondanks de aanwezigheid van een tolk en zijn handtekening. De raadsman in Polen was toegevoegd. De opgeëiste persoon ontkent een raadsman te hebben gemachtigd.

De overlevering moet worden geweigerd, subsidiair moet nadere informatie worden ingewonnen bij de Poolse autoriteiten.

Standpunt officier van justitie

Hetgeen het EAB vermeldt is duidelijk. De opgeëiste persoon heeft in zijn verhoor bij de officier van justitie uitgebreid verklaard. De kans dat er cruciale fouten staan in zijn verklaring is zeer gering.

Bovendien blijkt uit de aan de pleitnota gehechte ‘Grounds, on the basis of the evidence material collected in the case’, afkomstig van the Circuit Court in Opole, dat de opgeëiste persoon door de rechtbank in Opole wel degelijk is gehoord, waarna de veroordeling is gevolgd. Op de tweede pagina van deze ‘grounds’ staat te lezen: ‘to begin with it should be noted that [opgeëiste persoon] , when interrogated during a hearing, testified that he… etc’.

De weigeringsgrond is niet aan de orde.

Oordeel rechtbank

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer faalt.

De verklaring van de opgeëiste persoon, afgelegd bij de officier van justitie is in lijn met de gegevens in het EAB en de door de raadsman overgelegde ‘grounds’ bevestigen de aanwezigheid van de opgeëiste persoon ten tijde van het veroordelend vonnis.

De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juiste weergave van de verklaring die bij de voorgeleiding is afgelegd en houdt de opgeëiste persoon aan deze verklaring, nu deze strookt met de overige beschikbare gegevens.

Naar het oordeel van de rechtbank is de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4 Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als ‘illicit production, processing and smuggling of narcotic drugs, precursors of substitutes or psychotropic substances, or trafficking thereof, zijnde een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.

Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

5 Ne bis in idem

Standpunt verdediging De opgeëiste persoon stelt zich op het standpunt dat hij bij uitspraak van 26 april 2012 is vrijgesproken van de feiten waarvoor hij bij vonnis van 24 juli 2014 is veroordeeld. Deze veroordeling is uitgesproken door dezelfde rechtbank die hem eerder had vrijgesproken, te weten the Circuit Court in Opole. Aldus is een ernstig vermoeden gerezen dat de opgeëiste persoon tweemaal voor hetzelfde feit is vervolgd. Uit het EAB blijkt niet van hoger beroep.

De raadsman heeft de naar zijn oordeel relevante delen van de beide vonnissen laten vertalen en aan de rechtbank overgelegd. Overlevering is in strijd met artikel 9, eerste lid, onder c OLW, aldus het verweer.

Standpunt officier van justitie

Hetgeen de raadsman stelt raakt de weigeringsgrond niet. Er kunnen gronden zijn voor een nieuw vonnis, er kan zich een novum hebben voorgedaan dat tot herziening heeft geleid. Uit het vonnis van 26 april 2012, waarvan een vertaald onderdeel door de raadsman is overgelegd, blijkt dat de opgeëiste persoon is vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. Daarvan is hij vrijgesproken. Het EAB heeft betrekking op de veroordeling van 24 juli 2014 en betreft het medeplegen van de handel in verdovende middelen. Dit verschil tussen beide vonnissen maakt dat van een ‘ne bis in idem’ geen sprake lijkt te kunnen zijn.

Oordeel rechtbank

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Niet alleen ziet de vrijspraak van 26 april 2012 op een andere vervolging dan het in het EAB omschreven feit waarvoor de opgeëiste persoon bij vonnis van 24 juli 2014 is veroordeeld, uit de door de raadsman overgelegde ‘grounds’ kan worden opgemaakt dat er sprake is geweest van ‘court proceedings of both the first and second instance’. Hoewel beide keren de rechtsgang plaats vond voor hetzelfde Circuit Court in Opole, ziet de rechtbank op basis van deze informatie geen aanleiding om te veronderstellen dat tijdens de tweede procedure in Polen het ne bis in idem-beginsel is geschonden. Voor zover artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c OLW al betrekking heeft op een dergelijke schending, hetgeen namens de opgeëiste persoon is aangevoerd vormt geen beletsel voor diens overlevering.

6. Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat en beroep op “family life”.

Standpunt verdediging De opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering zal leiden tot een schending van zijn recht zoals gewaarborgd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij heeft in Nederland een gezin, dat bestaat uit zijn vrouw en zijn minderjarige, schoolgaande zoon en hij voorziet in hun levensonderhoud.

Voorts is bepleit de overlevering te weigeren aangezien deze zal leiden tot een schending van artikel 3 EVRM , het recht om gevrijwaard te blijven van een onmenselijke en vernederende behandeling. Dit vanwege de algehele detentieomstandigheden in Polen. Hoewel de rechtbank tot nu toe ten aanzien van de Poolse detentieomstandigheden geen dreigende schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) heeft vast gesteld, is namens de opgeëiste persoon naar voren gebracht dat inmiddels moet worden vastgesteld dat de algehele situatie in Poolse detentie dermate schrijnend is dat er een reëel risico is op schending van artikel 4 Handvest. Bij de pleitnotitie is gevoegd het rapport van de Poolse ‘commissaris voor de mensenrechten’, vergelijkbaar met de Nederlandse ombudsman. Er is sprake van overbevolking in de gevangenissen en bovendien is er een risico dat veroordeelden met een straf van meer dan twee jaar (zoals de opgeëiste persoon) minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte hebben.

Onder deze omstandigheden moet aan de uitvaardigende lidstaat meer informatie worden gevraagd omtrent de plaats waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd en de omstandigheden die daar gelden.

Standpunt officier van justitie

De bedoelde inbreuk op ‘family life’ is bij de wet voorzien en om die reden toegestaan.

Wat de detentieomstandigheden in Polen betreft verwijs ik naar uw uitspraak van 24 mei 2016. U heeft daarin vastgesteld dat er geen algemeen gevaar op onmenselijke omstandigheden in Poolse detentiecentra bestaat en daarvan uitgaande behoeft de vraag waar en hoe de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd niet te worden gesteld.

Oordeel rechtbank Artikel 8 EVRM :

De door de overlevering gemaakte inbreuk op dit recht is bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk, als bedoeld in artikel 8, tweede lid EVRM. Gelet op de ernst van de feiten waarvan de opge ëiste persoon wordt verdacht en de tijdelijke aard van de inmenging op het recht van de opgeëiste persoon op zijn privé leven, weegt het belang van de inbreuk, die een legitiem doel nastreeft, zwaarder dan het persoonlijk belang van de opgeëiste persoon en staat de inbreuk niet aan overlevering in de weg.

Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op 24 mei 2016 uitspraak gedaan op een overleveringsverzoek uit Polen, waarin zij ingegaan is op een soortgelijk verweer met betrekking tot de detentieomstandigheden in de gevangenissen in Polen. Zij heeft daarbij, na ampele overweging, vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen – waaronder begrepen de laatste CPT rapportage van juni 2014 – niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.

Deze uitspraak is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2016:3081en de rechtbank verwijst ook nu naar hetgeen zij in deze uitspraak heeft overwogen.

Op 20 oktober 2016 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het arrest MURŠIĆ versus CROATIA gewezen (no. 7334/130). Uit dit arrest valt af te leiden dat het EHRM – anders dan het CPT – een ondergrens van 3 m2 persoonlijke ruimte hanteert. Deze ondergrens kan worden gecompenseerd door andere omstandigheden, zoals de mate van bewegingsvrijheid, de tijd die op cel moet worden doorgebracht en de duur van de detentie,

De rechtbank betrekt deze uitspraak bij haar overwegingen.

De raadsman heeft in onderhavige zaak een rapport overgelegd van [persoon 1], Commissioner for Human Rights (referentienummer KMP.571.5.2016.RK) en bepleit dat dit rapport voor de rechtbank aanleiding moet vormen om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie te vragen omtrent de plaats waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd en de omstandigheden die daar gelden, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 5 april 2016, C-404/15 (Pál Aranyosi) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), overwegingen 94 en 95, gepubliceerd onder ECLI:EU:C:2016:198

Uit eerdergenoemd arrest van het HvJ EU, overweging 88, volgt dat indien de uitvoerende lidstaat bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 Handvest gewaarborgde grondrechten, zij een dergelijk onderzoek moet instellen.

De rechtbank ziet in hetgeen in het rapport is vermeld, geen aanleiding om in afwijking van haar eerdere uitspraak van 24 mei 2016, vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieplaats en de omstandigheden die daar gelden.

Het aan haar overgelegde rapport van de Commissioner for Human Rights is weliswaar aan te merken als een objectieve en betrouwbare bron, maar bevat geen nieuwe feiten op grond waarvan de rechtbank af zou moeten wijken van haar eerder uitgezette lijn. Dit rapport lijkt aan te koersen op wetswijziging en is geschreven vanuit een algemeen perspectief.

Het verzoek wordt afgewezen.

8 Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

10 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Opole, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.

Aldus gedaan door

mr. M. van Mourik, voorzitter,

mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,

in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2016.

De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

ECLI:NL:RBAMS:2016:3081

ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature