U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewezenverklaarde doodslag, waarbij de beroepen op het ontbreken van opzet en op psychische overmacht zijn verworpen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/654270-15 (Promis)

Datum uitspraak: 6 juli 2016

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam] te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2016.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. G.L.D. Thomas naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

hij in of omstreeks de periode van 27 december 2015 tot en met 28 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen te slaan en/of te stompen en/of (in/tegen de nek) te schoppen en/of te trappen en/of voornoemde [slachtoffer] met één/beide hand(en) bij de keel te grijpen en/of de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te drukken/knijpen en/of dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord en bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. Zij baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van verdachte en de conclusies in het sectierapport.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte het ten laste gelegde handelen heeft gepleegd onder zodanige druk dat sprake is van psychische overmacht die moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij de strafmaat in sterke mate rekening te houden met deze druk, alsmede met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de houding en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze standpunten zullen hierna onder 7. en 8. worden besproken. Over de vraag of bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan heeft de raadsman zich slechts impliciet uitgelaten in die zin dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

Vrijspraak van moord

Met de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde moord, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

4.3.2.

Het oordeel over de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag

Feiten en omstandigheden

Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting is - voor zover hier relevant - het volgende gebleken.

Op 27 december 2015 rond 22.00 uur kwam verdachte na een bezoek aan het casino thuis in zijn woning aan de [adres] te Amsterdam, waarna hij ging koken, eten en afwassen. Tijdens het afwassen ontstond een woordenwisseling met het slachtoffer, verdachtes ex-partner [slachtoffer] die sinds twee jaren bij hem inwoonde, nadat zij verdachte aansprak op het feit dat hij haar meerdere keren had gevraagd om zijn woning te verlaten. Het slachtoffer schold verdachte uit en sloeg hem met de vlakke hand in zijn gezicht, waarna een handgemeen ontstond. ,Daarbij sloegen verdachte en het slachtoffer elkaar over en weer. Nadat het slachtoffer op de grond was gevallen, pakte verdachte het slachtoffer met beide handen bij haar keel vast, drukte , haar keel dicht en hield deze enkele minuten dichtgedrukt. Hij had daarbij zijn gele afwashandschoenen nog aan. Verdachte heeft verklaard dat hij heel boos was ten tijde van het gevecht en zijn daaropvolgende handelingen. Hij liet de keel van het slachtoffer los toen zijn woede was weggeëbd. Toen hij losliet was het slachtoffer gestopt met tegenstribbelen. Hij liet haar liggen en ging op zijn kamer zitten. . Enige tijd later heeft verdachte met zijn geschoeide voet het slachtoffer aan de zijkant van haar hoofd aangeraakt om te voelen of ze dood was. Toen ze niet bewoog werd verdachte bang en dacht dat ze overleden was. Op enig moment wist verdachte dat ze dood was en heeft hij bedacht dat het niet goed was dat ze dood bij hem in huis lag en heeft hij besloten dat ze weg moest. Enkele uren later, gedurende de nacht, heeft verdachte het lichaam van het slachtoffer - terwijl hij het bij de voeten vasthield - van de trap af laten glijden, naar buiten getrokken en enkele straten verderop gesleept om het in een portiek aan de Nova Zemblastraat achter te laten. Vervolgens is verdachte naar huis teruggekeerd en heeft hij kleren van het slachtoffer in een ondergrondse afvalcontainer gegooid.

Deze verklaring van verdachte vindt steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder het sectierapport van 16 maart 2016, opgemaakt door arts en patholoog [naam arts en patholoog] en DNA-onderzoek. De conclusie van het onderzoek neergelegd in voornoemd sectierapport luidt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verstikking (zuurstofgebrek) door bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals,

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft in zijn pleidooi in het kader van een strafmaatverweer naar voren gebracht dat verdachte op geen enkel moment opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer . Dat blijkt uit het feit dat na het ten laste gelegde feit nog niet tot verdachte was doorgedrongen dat het slachtoffer was overleden. Verdachte bracht haar immers nog een glas water nadat de rust was wedergekeerd, zich niet realiserende wat er feitelijk was gebeurd, aldus de raadsman. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dit verweer breder te laten strekken dan uitsluitend ten aanzien van de strafmaat, in die zin dat dit ontbreken van opzet in zijn optiek zou moeten leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde, overweegt de rechtbank het volgende.

Uit de sectierapporten is gebleken dat bij het slachtoffer naast breuken van de bovenste hoorntjes van het strottenhoofd, scheuren in de bovenste kraakbeenring (cricoïd) van de luchtpijp zijn waargenomen met begeleidende bloeduitstortingen. Verdachte heeft verklaard dat hij de keel van het slachtoffer heeft dichtgedrukt en vervolgens enkele minuten dichtgedrukt heeft gehouden. Mede gezien het geconstateerde letsel aan het strottenhoofd van het slachtoffer heeft verdachte de keel van het slachtoffer enkele minuten kennelijk met dermate veel kracht dichtgedrukt, dat zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm was gericht op de dood van het slachtoffer. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt het verweer.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 27 december 2015 tot en met 28 december 2015 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met beide handen bij de keel te grijpen en de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te drukken en dichtgedrukt te houden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

6 De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

7.1.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat er sprake was van psychische overmacht en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.

Uit de verklaringen van verdachte alsook uit het Pro Justitia rapport blijkt dat het voor verdachte zeer moeilijk was zich te onttrekken aan de druk die op hem werd uitgeoefend door de mensen die het slachtoffer en later hemzelf bedreigden in combinatie met het feit dat het slachtoffer de woning niet wilde verlaten. De druk was zodanig dat verdachte daar in redelijkheid geen weerstand aan kon bieden. In het genoemde rapport is geconcludeerd dat verdachte minder dan de gemiddelde persoon de situatie helder kon beoordelen en minder dan de gemiddelde persoon in staat kon worden geacht een vrije keus te maken. Vastgesteld kan worden dat de druk die van buiten op verdachte is uitgeoefend heeft geleid tot een (heel sterke) innerlijke drang. Verdachte kon in de gegeven situatie nauwelijks anders handelen dan hij heeft gedaan. Voorts is er sprake van een beperkte zelfredzaamheid en verminderde toerekeningsvatbaarheid. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de druk die van de bedreigers uitging en de onwil van het slachtoffer om mee te werken aan een oplossing van groter belang zijn geweest op het ten laste gelegde handelen dan de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. . De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht.

7.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van psychische overmacht. Allereerst is niet komen vast te staan dat er een sterke druk van buitenaf was. Integendeel, verdachte heeft verklaard dat hij niet is aangezet om het slachtoffer te doden. De omstandigheid dat verdachte angst had voor de personen die het slachtoffer eerder mishandeld zouden hebben is niet aan te merken als een dermate sterke druk. Mocht de rechtbank dat anders zien, dan stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat die druk zich niet verhoudt tot de verwurging. De druk was immers erop gericht om het slachtoffer uit huis te krijgen en de verwurging stond daar los van.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

Toerekeningsvatbaarheid

De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van 31 maart 2016 en 6 april 2016, opgesteld door respectievelijk [naam psycholoog] psycholoog, en [naam psychiater] , psychiater. In deze rapporten wordt verslag gedaan van het door voornoemde gedragsdeskundigen ingestelde onderzoek naar de geestvermogens van verdachte. Uit de rapporten komt het volgende beeld van verdachte naar voren.

Verdachte is een licht zwakzinnige man. Door zijn verstandelijke beperking heeft hij minder dan een andere volwassene de mogelijkheid om met spanning om te gaan, oplossingen voor problemen te bedenken en zijn emoties te reguleren. Hij wordt sneller dan andere volwassenen door boosheid overspoeld. De persoonlijkheidsstructuur van verdachte wordt naast de licht verstandelijke beperking gekenmerkt door een zwakke identiteit, beperkte zelfredzaamheid, gebrekkige sociale vaardigheden, geringe weerbaarheid, beïnvloedbaarheid, een beperkt copingsarsenaal en een kwetsbare impulsregulatie onder spanning.

De conclusie van de deskundigen is dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als gevolg van de opgelopen spanning werd overspoeld door boosheid en het slachtoffer tijdens een massale agressieve impulsdoorbraak om het leven heeft gebracht. De psycholoog en de psychiater adviseren verdachte respectievelijk verminderd en sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het ten laste gelegde.

De rechtbank leidt uit de rapporten af dat het handelen van verdachte gedeeltelijk is ingegeven door de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en maakt dit tot haar eigen oordeel. Het bewezen verklaarde feit kan verdachte op basis van het oordeel van de twee genoemde deskundigen minst genomen in verminderde mate worden toegerekend.

Psychische overmacht

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er sprake was van psychische overmacht. Om een beroep op psychische overmacht te kunnen doen slagen moet er sprake zijn van een psychische drang veroorzaakt door een van buiten de verdachte komende oorzaak. De psychische drang moet van zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de verdachte daardoor is aangetast en dat de verdachte de drang om het slachtoffer te doden redelijkerwijs niet kon en ook niet behoefde te weerstaan.

Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen blijkt uit het dossier onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een externe oorzaak die een zodanige psychische drang heeft veroorzaakt. De externe omstandigheden waardoor de gestelde druk bij verdachte zou zijn ontstaan zijn de dreiging van de schuldenaren van het slachtoffer, de (herhaalde) weigering van het slachtoffer om de woning te verlaten en het feit dat zij begon te schelden en te slaan. In de Pro Justitia rapportage die in deze zaak is uitgebracht is de wilsvrijheid van de verdachte onder deze omstandigheden onderzocht. Daarbij is uitdrukkelijk niet geconcludeerd dat verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, maar ‘slechts’ dat hij beperkt werd in zijn wils- en handelingsvrijheid tijdens het ten laste gelegde. Het spreekt voor zich dat zodra sprake is van enige wilsvrijheid zoals in het onderhavige geval, van een verdachte gevergd kan worden dat hij zich weerhoudt van het doden van een persoon. Daar komt bij dat de verdachte (i) ontkent dat hij door iemand onder druk is gezet -of is betaald- om het slachtoffer te doden en (ii) verklaart dat er naast externe ook interne oorzaken waren voor de door hem ervaren druk. Verdachte heeft verklaard dat hij onder druk stond van anderen om het slachtoffer weg te sturen, maar dat hij ook zelf wilde dat zij verhuisde omdat hij niet meer samen met haar wilde zijn en hij neemt vrij resoluut de verantwoordelijkheid voor haar dood (zie blz. A08 017, C02 103 en 104). Nu op grond van het voorgaande geconcludeerd dient te worden dat de verdachte weerstand had kunnen en moeten bieden aan de door hem ervaren drang, wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.

Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren, met aftrek van voorarrest.

8.2.

Het standpunt/strafmaatverweer van de raadsman

De verdediging heeft de rechtbank verzocht in sterke mate rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals gesteld in het Pro Justitiarapport en de door verdachte ervaren externe druk. Daarnaast heeft de verdediging benadrukt dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad en heeft meegewerkt aan het onderzoek, dat hij moreel besef, empathie en oprechte berouw heeft getoond en dat hij geen relevante strafrechtelijke antecedenten heeft. Verder heeft de verdediging erop gewezen dat de detentielast voor verdachte bijzonder zwaar is vanwege het isolement waarin hij verkeert doordat hij niet kan communiceren met medegedetineerden. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zijn ex-partner [slachtoffer] , in de woning waar zij na het beëindigen van de relatie nog gezamenlijk woonachtig waren, om het leven gebracht door haar te wurgen. Verdachte handelde naar eigen zeggen uit woede op het moment dat hij door het slachtoffer werd uitgescholden en geslagen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een ernstig levensdelict. Verdachte heeft door zijn handelen een einde gemaakt aan het leven van een 56-jarige vrouw.

De nabestaanden van het slachtoffer, waaronder de kinderen en haar zus, zullen moeten leven met het gemis van hun moeder, die in Nederland geld voor hen verdiende en die voornemens was op korte termijn naar China terug te keren. Ook voor de buurtbewoners moet het gebeuren een shock zijn geweest doordat verdachte het slachtoffer op straat heeft achtergelaten en het dode lichaam door een toevallige voorbijganger is aangetroffen. Een dergelijke gebeurtenis zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.

Verdachte heeft uiteindelijk meegewerkt met het politieonderzoek en heeft sindsdien meermalen spijt betuigd voor het gebeurde. De rechtbank rekent het de verdachte evenwel zwaar aan dat hij deze verantwoordelijkheid niet eerder heeft genomen en op respectloze wijze met het lichaam van de overledene is omgegaan. Immers heeft verdachte na de wurging, toen zijn woede naar eigen zeggen weer was verdwenen, niet onmiddellijk hulpdiensten gewaarschuwd. Integendeel, verdachte heeft enkele uren later juist getracht zich definitief aan de verantwoordelijkheid voor de dood van het slachtoffer te onttrekken door zich van het lichaam te ontdoen, door het de woning uit te slepen en enkele straten verderop in een portiek achter te laten. Pas toen verdachte de daarop volgende dag naar zijn woning terugkeerde en zag dat zijn voordeur verzegeld was heeft hij zich bij de politie gemeld. Daar heeft hij allereerst verklaard dat vier mannen naar zijn huis waren gekomen en aldaar het slachtoffer hadden gewurgd en vervolgens, dat één andere man het had gedaan. Eerst aan het einde van het derde verhoor heeft verdachte bekend dat hij alleen daarvoor verantwoordelijk was.

De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met hetgeen in 7.3 van dit vonnis staat beschreven. Het door verdachte gepleegde feit kan blijkens de Pro Justitia rapportages minst genomen in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend wegens een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 5 april 2016. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 maart 2016 betreffende verdachte geen geweldsdelicten bevat.

Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. Dit houdt in dat het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel zoals door de verdediging is verzocht, niet tot de mogelijkheden behoort, nu de wet dit slechts toestaat bij een gevangenisstraf van maximaal vier jaren.

Beslag

Ten behoeve van het onderzoek zijn het volgende voorwerpen in beslag genomen:

1.00

STK Kappersartikel Kl: zwart (haarclip) itemnummer [nummer]

1.00

STK Slaapzak Kl: blauw, itemnummer [nummer]

1.00

STK Vest G-star Kl: blauw, itemnummer [nummer]

1.00

STK Stof Kl:zwart, 2 stukjes zwarte stof met rits, itemnummer [nummer]

2.00

STK Handschoen, itemnummer [nummer]

Verbeurdverklaring

Ten aanzien van de inbeslaggenomen handschoenen overweegt te rechtbank het volgende.

De voorwerpen zijn onder verdachte in beslag genomen en behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze verbeurdverklaard.

Bewaring ten behoeve van de rechthebbenden

De overige voorwerpen vermeld op de beslaglijst zijn niet onder verdachte in beslag genomen, maar respectievelijk op straat gevonden (de haarclip) en uit een afvalcontainer gehaald (de slaapzak, het vest en de twee stukjes stof). Deze voorwerpen dienen derhalve te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam dochter slachtoffer] vordert namens de nabestaanden van [slachtoffer] € 3.581,89 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en zij verzoekt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit de reis-kosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de afscheidsplechtigheid in Nederland en het ophalen van de as uit Nederland door de dochter van het slachtoffer, te weten [naam dochter slachtoffer] , voornoemd, de jongste zoon van het slachtoffer, [naam zoon slachtoffer] en de zuster van het slachtoffer [naam zuster slachtoffer] . De vordering omvat omgerekend € 3.461,28 aan kosten voor drie retourvluchten vanuit Quanzhou naar Amsterdam, omgerekend € 100,61 voor drie bustickets voor de reis vanuit de woonplaats van de nabestaanden naar Quanzhou en € 20,00 aan kosten voor gemeentelijke documenten, te weten een lijkenpas en een laissez-passer inhoudende toestemming om de as van het slachtoffer naar China te vervoeren.

De raadsman van verdachte heeft de vordering betwist, met uitzondering van het deel tot vergoeding van de kosten voor de gemeentelijke documenten.

De rechtbank overweegt als volgt.

Artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat nabestaanden recht hebben op vergoeding van redelijke kosten van lijkbezorging.

De rechtbank is van oordeel dat de vlieg- en bustickets om met drie naaste familieleden bij de afscheidsdienst in Nederland aanwezig te kunnen zijn en vervolgens de as mee terug te nemen naar China kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten gemaakt in het kader van de lijkbezorging. De rechtbank acht de hoogte van de kosten met het overleggen van de (onvertaalde) kopieën van de vlieg- en bustickets voldoende onderbouwd, nu de tenaamstellingen van de vliegtickets overeenkomen, de bedragen in Chinese Yuan daarop duidelijk staan vermeld en de prijzen van deze tickets niet onredelijk zijn. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 25 januari 2016, de datum waarop de volledige schade geacht kan worden te zijn geleden. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10 Beslissing

Verklaart het impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

doodslag

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart verbeurd:

2.00

STK Handschoen, itemnummer [nummer]

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

1.00

STK Kappersartikel Kl: zwart (haarclip) itemnummer [nummer]

1.00

STK Slaapzak Kl: blauw, itemnummer [nummer]

1.00

STK Vest G-star Kl: blauw, itemnummer [nummer]

1.00

STK Stof Kl:zwart, 2 stukjes zwarte stof met rits, itemnummer [nummer]

Wijst de vordering van [naam dochter slachtoffer] , wonende te [woonplaats] toe tot € 3.581,89 (drieduizend vijfhonderdeenentachtig euro en negenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam dochter slachtoffer] voornoemd.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam dochter slachtoffer] aan de Staat te betalen € 3.581,89 (drieduizend vijfhonderdeenentachtig euro en negenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 45 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.E. Leijten, voorzitter,

mrs. R.A. Overbosch en M.M. Helmers, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature