Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bijstand; Nederlanderschap ingetrokken en inreisverbod; geen rechtmatig verblijf; geen recht op bijstand vanwege dringende redenen; beroep op artikel 3 en 8 EVRM slaagt niet.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 16/16

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2016 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: A.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering

van eiser per 1 maart 2015 ingetrokken.

Bij besluit van 23 november 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van

eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 9 juni 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1

gedeeltelijk herzien.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Eiser is verschenen,

bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn

gemachtigde.

Overwegingen

1.1.

De rechtbank zal allereerst - ambtshalve - de ontvankelijkheid van het bezwaar bespreken.

1.2.

Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de bezwaartermijn zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.

1.2.

De rechtbank stelt vast dat eiser pas op 23 juni 2015 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser voert daartoe als reden aan dat hij het primaire besluit niet eerder dan op 9 juni 2015 heeft ontvangen, en wel nadat hij dit besluit bij verweerder had opgevraagd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het primaire besluit in maart 2016 niet aangetekend naar eiser is verzonden, en dat uit de verzendregistratie niet blijkt dat het primaire besluit destijds met de gewone post is verzonden. Verweerder betwist niet dat eiser het primaire besluit pas op 9 juni 2015 heeft ontvangen. De rechtbank houdt het onder die omstandigheden ervoor dat het primaire besluit pas op 9 juni 2015 op de voorgeschreven wijze als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend is gemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn op 10 juni 2015 is aangevangen. Het bezwaarschrift is dus tijdig ingediend.

2.1

Eiser had oorspronkelijk de Indiase nationaliteit en is op 17 januari 1977 in India getrouwd met [naam 2] . Hij is op 23 januari 1991 naar Nederland gekomen. Op

28 december 1992 is eiser gehuwd met [naam 3] , van Nederlandse nationaliteit. Op grond van dit huwelijk is aan eiser een verblijfsvergunning voor verblijf bij de echtgenote verleend. Bij Koninklijk Besluit van 22 augustus 1996 is aan eiser het Nederlanderschap toegekend waardoor hij de Indiase nationaliteit heeft verloren. Eiser is vervolgens gescheiden van [naam 3] op 11 juni 1997 en op 30 juni 1997 in het huwelijk getreden met [naam 2] .

2.2

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Staatssecretaris) heeft bij besluit van 22 februari 2007 eisers Nederlanderschap met terugwerkende kracht tot 1 april 2003 ingetrokken op grond van artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap . Bij besluit van 10 december 2007 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 17 december 2012 (AWB 08/282) het beroep tegen het besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft de uitspraak van de rechtbank bij uitspraak van 22 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:108) bevestigd. Hiermee is de intrekking van het Nederlanderschap van eiser per 1 april 2003 in rechte komen te staan.

2.3

De Staatssecretaris heeft bij besluit van 29 januari 2015 de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ afgewezen en eiser aangezegd dat hij Nederland en de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 juni 2015 ongegrond verklaard. Hiertegen is beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft nog niet op dat beroep beslist.

2.4.

Verweerder had ondertussen aan eiser met ingang van 22 oktober 2012 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 10% van het nettominimumloon. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 1 maart 2015, omdat zijn verblijfstitel per 29 januari 2015 is gewijzigd (code 98) en eiser hierdoor geen geldige verblijfstitel heeft.

2.5.

Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers verblijfstitel per 29 januari 2015 is gewijzigd. Eiser kan geen geldig W-document of document tot verblijf in Nederland overleggen en heeft daarom op grond van artikel 17, vierde lid van de Participatiewet (Pw) geen recht op het gebruik van publieke middelen. Volgens verweerder is er geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Pw , en is het bepaalde in artikel 3 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het geval van eiser niet van toepassing.

2.6.

Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 in zoverre herzien dat de bijstandsuitkering niet per 1 maart 2015, maar per 1 oktober 2015 is ingetrokken. De passage met betrekking tot de terugwerkende kracht is vervallen. Voor het overige heeft verweerder het bestreden besluit 1 gehandhaafd.

3.1.

Eiser betoogt in beroep dat sprake is van dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Pw . Eiser voert nog verschillende procedures tegen de Immigratie- en Naturalisatiedienst en is nog niet uitgeprocedeerd. Eiser kan geen kant op. Zijn Nederlandse nationaliteit is ingetrokken, zijn verblijfsvergunningen zijn geweigerd en zijn W-document is niet verlengd. Eiser mag Nederland niet verlaten, maar hij mag ook niet werken. Verweerder is ten onrechte voorbij gegaan aan het beroep op artikel 16 van de Pw en de artikelen 3 en 8 van het EVRM , alsmede de aanbevelingsbrief van het ACVZ.

3.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser beschikt over woonruimte en dat niet duidelijk wordt of kerken of bekenden eiser willen ondersteunen. Niet gebleken is dat eiser kan worden gekenschetst als een kwetsbaar persoon. Eiser is niet minderjarig en niet gebleken is van (ernstige) medische problematiek.

4.1.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

4.2.

De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 strekt tot wijziging van het bestreden besluit 1, zodat met het bestreden besluit 2 sprake is van een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb . Met het bestreden besluit 2 is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1. Het beroep van eiser heeft daarom van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2.

4.3.

De rechtbank stelt verder vast dat het bestreden besluit 2, blijkens de inhoud daarvan en het verhandelde ter zitting, niet geheel in de plaats is gekomen van het bestreden besluit 1. Eiser heeft daarom nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart dat beroep gegrond omdat in het bestreden besluit 1 ten onrechte de intrekking van eisers bijstandsuitkering per 1 maart 2015 is gehandhaafd. De rechtbank zal het bestreden besluit 1 daarom vernietigen.

5.1.

De rechtbank begrijpt het bestreden besluit 2 op grond van het verhandelde ter zitting zo, dat eiser niet aan artikel 16 van de Pw een recht aan bijstand kan ontlenen en dat geen sprake is van een situatie die maakt dat aan eiser op grond van de artikelen 3 en artikel 8 van het EVRM een bijstandsuitkering moet worden verstrekt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

5.2.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan verweerder gelet op alle omstandigheden bijstand verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Op grond van het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw .

5.3.

Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.

Op grond van het tweede lid wordt met een Nederlander als bedoeld in het eerste lid gelijkgesteld de in Nederland woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000).

Op grond van het derde lid kunnen andere in Nederland woonachtige vreemdelingen dan bedoeld in het tweede lid met een Nederlander gelijk worden gesteld indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet.

5.4.

Ingevolge artikel 8, onderdeel g en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland als hij in afwachting is van een beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning, of wanneer hij in afwachting is van een beslissing op een bezwaar- of beroepschrift terwijl uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag of het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.

5.5.

Op grond van artikel 66a, zesde lid van de Vw 2000 kan in afwijking van artikel 8 de vreemdeling tegen wie een inreisverbod geldt geen rechtmatig verblijf hebben, met uitzondering van het rechtmatig verblijf:

van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft ingediend, zolang op die aanvraag nog niet is beslist;

gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden;

van de vreemdeling wiens uitzetting op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of beroepschrift is beslist.

5.6.

De rechtbank stelt vast dat de Staatssecretaris aan eiser bij besluit van 29 januari 2015 een inreisverbod heeft opgelegd en dat eiser niet onder één van de hiervoor genoemde uitzonderingssituaties valt. Eiser kon daarom vanaf die datum geen rechtmatig verblijf (meer) hebben in Nederland. Het feit dat eiser procedures voert tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd doet hier niet aan af. Het inreisverbod staat namelijk in de weg aan een rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onderdeel g en h, van de Vw 2000 . Dit betekent ook dat eiser buiten het bereik van artikel 16 van de Pw valt. Hierdoor kan aan hem zelfs uit hoofde van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen uitkering ingevolge de Pw worden toegekend. Het betoog van eiser dat zijn recht op bijstand op grond van artikel 16 van de Pw moet worden voortgezet slaagt daarom niet.

5.7.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op artikel 3 van het EVRM . Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde in geding sprake was van een vernederende of onmenselijke behandeling door verweerder. Eiser was immers niet verstoken van sociale opvang en hij beschikte over eigen woonruimte. Ter zitting heeft eiser desgevraagd nog verklaard dat hij dagelijks kan eten in Sikh tempels. Het beroep op schending van artikel 3 EVRM faalt daarom.

5.8.

Wat artikel 8 van het EVRM betreft, heeft de Centrale Raad van Beroep (Raad) in een uitspraak van 22 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8776) geoordeeld dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid aanmerkt als “the very essence” van het EVRM. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Indien sprake is van omstandigheden die tot gevolg hebben dat de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven onmogelijk wordt gemaakt (EHRM 3 mei 2001, Domenech Pardo versus Spanje, nr. 55996/00), kan er sprake zijn van een zodanige aantasting van de “very essence” van artikel 8 van het EVRM dat er een positieve verplichting op de staat berust de situatie in overeenstemming te brengen met de in artikel 8 van het EVRM opgenomen waarborg. Daarbij is wel van belang dat bij de besteding van publieke middelen aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkenen (EHRM 27 mei 2008, N. versus het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05).

5.9.

De Raad heeft in rechtsoverweging 4.7 van de uitspraak van 19 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM1992) overwogen dat, indien sprake is van een positieve verplichting als bedoeld in de hiervoor gegeven overweging 5.8, niettemin de beperkte doelstelling van de Wet Werk en Bijstand (WWB) (thans: de Pw) in acht dient te worden genomen. De wetgever heeft de categorieën vreemdelingen die door de werking van artikel 11 van de WWB geen recht op bijstand hebben, met het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de WWB uitdrukkelijk buiten het bereik van de in artikel 16, eerste lid, van de WWB opgenomen hardheidsclausule gebracht. De Raad heeft geoordeeld dat, met inachtneming van het primaat van de wetgever en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, niet anders geconcludeerd kan worden dan dat een positieve verplichting ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB , niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. Indien ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM rust deze op het bestuursorgaan dat belast is of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen. De Raad heeft in dit verband verwezen naar de uitleg die de Afdeling in een uitspraak van 28 maart 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA4652) heeft gegeven aan artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvan g asielzoekers (Wet COA). Op grond van deze uitleg heeft het COA de publiekrechtelijke bevoegdheid - en gehoudenheid - om in zeer bijzondere omstandigheden verstrekkingen te verlenen buiten de gevallen waarin de vreemdeling onder de reikwijdte van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) valt. Voorts heeft de Raad in zijn uitspraken van 19 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM0956) en 9 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011: BU4375) geoordeeld dat indien ten aanzien van kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht op bescherming hebben, is komen vast te staan dat zij niet in aanmerking komen voor een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Rva 2005, onder bepaalde omstandigheden met voorbijgaan aan artikel 11 van de Vw 2000 maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning dient te worden geboden. De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat verweerder gehouden was de bijstandsuitkering van eiser in te trekken, omdat eiser niet behoort tot de kring der gerechtigden op grond van de Pw. De aanbevelingsbrief van het ACVZ leidt niet tot een ander oordeel, omdat die brief enkel een advies behelst en geen bindende werking heeft.

5.10.

De onder 5.9 weergegeven uitspraken van de Raad brengen met zich mee dat de rechtbank de vraag of eiser is aan te merken als een kwetsbare persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet, in het kader van de Pw in het midden kan en zal laten.

6. Op grond van de onder 5.6 tot en met 5.10 gegeven overwegingen concludeert de rechtbank dat verweerder het recht van eiser op een bijstandsuitkering terecht per 1 oktober 2015 heeft ingetrokken. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is daarom ongegrond.

7. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit 1 wel gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;

verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden:

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature