Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting en vervolgens poging tot brandstichting, van welke feiten de ex-partner van verdachte het slachtoffer is geworden. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/654190-14 (Promis)

Datum uitspraak: 4 mei 2015

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

gedetineerd in het [detentieadres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2015.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.W. Dirkzwager naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zittingen van 29 oktober 2014 en 21 april 2015 – ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 28 juli 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres 1 A] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en/of de zich daarin bevindende goederen en/of voor belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [ex-partner van verdachte] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, met dat opzet terpentine en/of Zippo Feurzeugbenzin, althans een of meer brandbare vloeistof(fen) over de vloer bij de voordeur van de woning van die [ex-partner van verdachte] heeft gegoten en/of besprenkeld en/of (daarbij) een aansteker, welke gereed was voor gebruik, en/of papieren doekjes/lapjes in zijn handen heeft gehouden;

subsidiair:

hij op of omstreeks 28 juli 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (art. 157 Sr.), opzettelijk terpentine en/of Zippo Feurzeugbenzin, althans een of meer brandbare vloeistoffen en/of een aansteker en/of papieren doekjes/lapjes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;

2.

hij op of omstreeks 25 april 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [ex-partner van verdachte] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [ex-partner van verdachte] (per sms) dreigend de woorden toegevoegd :" [adres 2 A] ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot brandstichting en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met brandstichting bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie wijst ten aanzien van het eerste feit op de getuigenverklaringen, de verklaringen van de verbalisanten ter plaatse en de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij uit wraak het huis van aangeefster, zijn ex-partner, in brand wilde steken en heeft daartoe bij en onder de voordeur van de woning terpentine gespoten. Toen verdachte op het punt stond het vuur aan te steken werd hij tegengehouden door getuigen. De officier van justitie leidt hieruit af dat sprake is van een begin van uitvoering en dat verdachte daarmee heeft gepoogd het huis van aangeefster in brand te steken. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie betoogd dat de bedreiging met ‘ [adres 2 A] ’ bezien moet worden in de context waarin deze is geuit en dat deze uiting in de gegeven omstandigheden zeer bedreigend is geweest voor aangeefster.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot brandstichting, nu in de onderhavige zaak niet gesproken kan worden van een begin van uitvoering. De raadsvrouw wijst hierbij op het Hoevense brandstichting arrest en stelt dat hieruit blijkt dat van poging tot brandstichting pas sprake is indien alles voor het stichten van de brand in gereedheid is gebracht én enig vuur wordt gemaakt. Aangezien er in de onderhavige zaak geen vuur is gemaakt kan er niet gesproken worden van een begin van uitvoering en dient verdachte hiervan vrijgesproken te worden. De raadsvrouw heeft zich subsidiair ten aanzien van het treffen van voorbereidingshandelingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.3.1

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:

Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014184476-1 van 28 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1-2.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [ex-partner van verdachte] , zakelijk weergegeven:

Op 28 juli 2014 omstreeks 08:10 uur gaat de deurbel. Ik heb de deur geopend en ik zag dat opzichter [getuige ] en zijn collega van schildersbedrijf [schildersbedrijf] [verdachte] vasthielden. [getuige ] zei mij dat ik de politie moest bellen omdat [verdachte] mijn huis in brand wilde steken. Ik zag dat er voor de deur een fles terpentine stond en een zippo-busje met brandvloeistof. Ik zag dat er twee witte proppen lagen. Ik heb de deur onmiddellijk dicht gedaan en heb 112 gebeld. Toen ik de deur achter mij sloot, zag ik dat er vloeistof onder mijn deur door liep. Ik zag dat mijn zeil nat was van de vloeistof. Ik rook een sterke terpentine-geur.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014184476-7 van 28 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 5-6.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:

Op 28 juli 2014 kregen wij de melding te gaan naar de [adres 1 A] te [plaats] , aldaar zou een verdachte een brandbare vloeistof naar binnen gieten.

Toen ik, [verbalisant 2] , de hal naar deze woning binnen liep rook ik een sterke indringende geur. Ik herken deze geur als zijnde de geur van terpentine. Ik zag een grote hoeveelheid vloeistof voor de deur liggen. Ik zag dat het rubber voor de toegangsdeur van [adres 1 A] nat was. Ook zag ik dat de mat welke voor de toegangsdeur van [adres 1 A] lag, nat was. Ik rook dat de mat riekte naar de vloeistof terpentine. Ik zag op de grond een zwartkleurig blik liggen met daarop het opschrift: “Zippo Feuerzeugbenzin”. Ik zag dat er naast het blik diverse papieren zakdoekjes lagen.

Ik zag tevens op de grond een witkleurige fles liggen met daarop het opschrift terpentine. Toen ik later de fles terpentine in beslag nam, voelde ik dat deze nagenoeg leeg was. Ik zag dat er direct naast de fles terpentine een schroevendraaier en een aansteker lagen. Ik zag dat toen de deur open ging dat er aan de binnenzijde tevens een vloeistof lag. Ik rook dat deze vloeistof tevens riekte naar de vloeistof terpentine.

Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2014184476-5 van 28 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 7-8.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige ] , zakelijk weergegeven:

Vandaag, 28 juli 2014, wilde ik met mijn collega’s gaan schilderen aan de [adres 1] te [plaats] . Toen we daar aankwamen stond een oud mannetje voor de toegangsdeur. Toen de centrale toegangsdeur open ging, ging het mannetje ook naar binnen. Wij zagen dat het mannetje voor een deur van een woning met een aansteker en flessen brandbare vloeistoffen probeerde een deur tot een woning in de fik te steken. Ik zag lapjes en een aansteker en ik zag dat het mannetje daarmee bezig was bij het perceel [adres 1 A] .

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014184476-6 van 28 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pag. 3-4.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten en verdachte, zakelijk weergegeven:

Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] het volgende verklaren: “Er stonden nog spullen van mij bij [ex-partner van verdachte] die ik terug wilde hebben maar niet kreeg. Ik ben vandaag van Vlissingen naar [plaats] gegaan om wraak te nemen op [ex-partner van verdachte] . Ik heb het goed voorbereid en ik had terpentine gehaald, een schroevendraaier en doeken. Ik had ook een aansteker bij me om de boel in de fik te steken.”

De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2015.

Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Het klopt dat ik naar de woning van [ex-partner van verdachte] ben gegaan. Ik wilde haar alles afpakken wat ze mij heeft afgepakt. Haar spullen en haar woning. U vraagt mij wat ik heb gedaan. Ik had brandstof bij me, terpentine en Zippo Feurzeugbenzin. Ik had ook een aansteker en papieren zakdoekjes bij me. De terpentine had ik al bij de deur neergegooid en tussen de gleuf van de deur. Ik had de schroevendraaier in mijn hand om de deur een beetje open te krikken. De galerij zou niet gebrand hebben, maar de brand zou naar binnen zijn gegaan. Ik had op dat moment nog niets aangestoken. Schilders hielden me tegen. Ze had geluk. Ik wilde wraak nemen.

Ik wist dat [ex-partner van verdachte] in haar woning was. Ik had haar ook bij de brievenbus gezien. Ze was gewoon thuis.

Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014184476-13 van 28 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , doorgenummerde pag. 25-33.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant en verdachte, zakelijk weergegeven:

V: Hoe kwam u aan de thinner en aanstekerbenzine?

A: Dit heb ik drie dagen geleden gekocht.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014088025-1 van 25 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pag. 1-4.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [ex-partner van verdachte] , zakelijk weergegeven:

Ik doe aangifte van bedreiging. Ik ben in 1974 getrouwd met [verdachte] en in 1992 van hem gescheiden. Op dat moment zat [verdachte] in de gevangenis vanwege brandstichting in 1991. Hij heeft destijds een huis in de [adres 2 A] in [plaats] in brand gestoken.

Begin oktober 2012 is hij bij mij in komen wonen, op mijn huidige adres. Na vier maanden kwam zijn ware ik weer naar boven. Hij werd agressief. Ik voelde me niet meer veilig in mijn eigen huis. Op 21 maart 2014 heb ik hem gezegd dat hij het huis uit moest.

Zijn laatste sms berichten waren van vandaag, 25 april 2014. Toen ik mijn telefoon aanzette ontving ik de volgende berichten: […] “ [adres 2 A] ”.

Ik kreeg van dit bericht veel angst. Hij verwijst hierin namelijk naar de brandstichting welke hij heeft gepleegd op de [adres 2 A] in 1991. Ik heb zeer veel angst dat hij mijn huis in brand komt steken. Ik weet dat hij hier zeker toe in staat is. Ik leef nu in grote angst in mijn huis.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014088025-10 van 29 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pag. 14 (bijlagen sms berichten pag. 15-16).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:

De betreffende sms berichten waarover [ex-partner van verdachte] in haar aangifte spreekt zijn aangetroffen op de onder [ex-partner van verdachte] inbeslaggenomen telefoon.

Bericht van 24 april 2014: “Als ik geen ant krijg over mijn spullen zweer ik dat je over een paar maanden daar niet meer woont op het graf van mijn vader.”

Bericht van 25 april 2014: “ [adres 2 A] .”

De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2015.

Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

U houdt mij de sms berichten op pagina 15 en 16 van het dossier voor. Het klopt dat ik deze sms berichten heb gestuurd. Het was weer dezelfde rottige situatie als toen we samen woonden in de [adres 2 A] .

Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014088025-8 van 29 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pag. 21-26.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant en verdachte, zakelijk weergegeven:

V: Wat bedoelt u precies met deze tekst “ [adres 2 A] ”?

A: [adres 2 B] heeft in de brand gestaan en [adres 2 A] daar bedoel ik mee wat ik gisterenmorgen geprobeerd heb.

4.3.2

Bewijsoverweging

Poging tot brandstichting

Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij op 28 juli 2014 naar de woning van aangeefster is gegaan met het doel uit wraak deze woning in brand te steken en aangeefster op die manier haar woning en spullen te ontnemen. Verdachte heeft daartoe enkele dagen voor het incident terpentine en Zippo Feurzeugbenzin gekocht, hetgeen hij had meegenomen naar de woning. Ook nam hij een aansteker, papieren doekjes en een schroevendraaier mee. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de fles terpentine nagenoeg volledig heeft leeg gegoten voor de deur van de woning. Er wordt ook vloeistof voor de deur en in de gang van de woning aangetroffen. Voordat verdachte de woning in brand kon steken wordt hij tegengehouden door twee oplettende getuigen.

Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd zijn deze feitelijke handelingen bezwaarlijk anders aan te merken dan naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het stichten van brand. Er is sprake van een begin van uitvoering en dus een strafbare poging. Dat verdachte ook het opzet heeft gehad dit delict tot uitvoering te brengen, volgt niet alleen uit de uiterlijke verschijningsvormen van deze handelingen, maar eveneens uit de verklaring van verdachte dat hij de woning in brand wilde steken en dat hij daarbij helaas gehinderd werd door de getuigen.

Gevaar

Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd heeft het feit voorts niet alleen gevaar opgeleverd voor de woning van aangeefster en de goederen die zich op dat moment in die woning bevonden, maar ook levensgevaar voor aangeefster. Verdachte heeft de toegangsdeur tot de woning – en de enige vluchtweg van [ex-partner van verdachte] – in brand willen steken. [ex-partner van verdachte] was op dit moment in de woning aanwezig en verdachte was hiervan ook op de hoogte. Daarbij heeft verdachte brandstof onder de deur door laten lopen, zodat de brand zou binnendringen in de woning van [ex-partner van verdachte] . De woning is voorts gelegen op de vierde etage van een flatgebouw, waardoor niet kan worden aangenomen dat het voor [ex-partner van verdachte] mogelijk was op een andere manier zonder levensgevaar uit de woning te vluchten. Indien daadwerkelijk een brand was ontstaan, was voor [ex-partner van verdachte] een levensbedreigende situatie ontstaan.

Ten aanzien van het gevaar voor omliggende woningen en overige bewoners van het flatgebouw, volgt de rechtbank de raadsvrouw in haar betoog. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat dit gevaar daadwerkelijk bestond. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:

op 28 juli 2014 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres 1 A] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en de zich daarin bevindende goederen en levensgevaar voor [ex-partner van verdachte] te duchten was, met dat opzet terpentine over de vloer bij de voordeur van de woning van die [ex-partner van verdachte] heeft gegoten en daarbij een aansteker had, welke gereed was voor gebruik en papieren doekjes in zijn handen heeft gehouden;

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

op 25 april 2014 te [plaats] , [ex-partner van verdachte] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [ex-partner van verdachte] (per sms) dreigend de woorden toegevoegd: " [adres 2 A] ".

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar overeenkomstig hetgeen hierna onder de strafmotivering is opgenomen.

8 Motivering van de straf

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij verzocht een contact- en locatieverbod op te leggen om te voorkomen dat verdachte in contact komt met aangeefster.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en dat aan hem dus geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en aan hem een geheel onvoorwaardelijke straf op te leggen. De raadsvrouw heeft daarbij benadrukt dat, in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling, de reclassering in samenspraak met verdachte kan bezien of verdachte hulpvragen heeft bij het hervinden van een vaste leefstructuur.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting en vervolgens poging tot brandstichting, van welke feiten de ex-partner van verdachte het slachtoffer is geworden. Dit zijn zeer ernstige feiten.

Aangeefster heeft door het handelen van verdachte ernstige gevoelens van angst en onveiligheid ervaren, zoals ook tot uitdrukking is gekomen in de slachtofferverklaring. Dat in dit geval de schade beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken geweest. Hij was uit op wraak en als hij niet was tegengehouden door getuigen waren wat hem betreft de woning van aangeefster en al haar spullen in vlammen opgegaan. Anders dan verdachte denkt, zou in dat geval ook aangeefster gevaar hebben gelopen.

De rechtbank houdt rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte – hoewel dit een oud feit betreft – eerder voor brandstichting is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Ook dit feit had betrekking op de woning van aangeefster. Anders dan in de onderhavige zaak was zij toen echter niet aanwezig en was de reden van brandstichting een schreeuw om hulp in plaats van wraak.

De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op een rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) betreffende verdachte, gedateerd 15 april 2015. Hieruit kan het volgende worden opgemaakt. Bij verdachte is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, bestaande uit schizoïde persoonlijkheidstrekken en de deels daarmee verbonden rigide denkstijl van waaruit verdachte rancune kan ontwikkelen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. De persoonlijkheidsproblematiek is van structurele aard en was derhalve ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, nu de problematiek van verdachte in beperkte mate heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. De rechtbank neemt deze conclusie over, in die zin dat de rechtbank verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht. In het PBC rapport wordt verder gerapporteerd dat een gedwongen begeleidingskader mogelijk een averechts effect zou kunnen hebben en dat verdachte in principe ook in staat moet worden geacht zelfstandig en zonder opgelegde hulp zijn leven weer op te pakken. Indien een gevangenisstraf wordt opgelegd zou, in samenspraak met verdachte, in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling door de reclassering bezien kunnen worden of op dat moment concrete hulpvragen bestaan bij het hervinden van een vaste leefstructuur. De rechtbank volgt dit advies en zal – anders dan de officier van justitie heeft verzocht – de gevangenisstraf niet deels voorwaardelijk opleggen.

Nu verdachte voor de tweede keer brand heeft gesticht en ook op geen enkele wijze inzicht lijkt te hebben in het kwalijke en gevaarlijke van zijn handelen, ziet de rechtbank aanleiding een geheel onvoorwaardelijke straf op te leggen voor de duur van 24 maanden.

9 De vordering van de benadeelde partij

9.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij, voor wat betreft de gevorderde kosten voor twee brandblussers, logékosten en de deurmat toe te wijzen tot een bedrag van € 551,-. Zij heeft verzocht de vordering voor het overige, ten aanzien van de gevorderde taxikosten en de fles parfum, niet ontvankelijk te verklaren nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De officier van justitie heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzocht deze toe te wijzen tot een bedrag van € 250,- voor de bedreiging en € 750,- voor de poging tot brandstichting.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft – nu zij vrijspraak heeft bepleit – primair verzocht de vordering van de benadeelde partij, te weten de gevorderde materiële en immateriële schade, af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schadevergoeding voor beide feiten fors te matigen en de materiële schadevergoeding met uitzondering van de kosten voor de brandblussers niet ontvankelijk te verklaren.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

Vordering tot materiele schadevergoeding

De benadeelde partij vordert € 661,- aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit de volgende kosten: € 81,- voor twee brandblussers, € 60,- voor taxikosten, € 450,- voor logékosten, € 20,- voor een nieuwe deurmat en € 50,- voor een fles parfum.

De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 81,-. De rechtbank is van oordeel dat, nu de verdediging de gevorderde kosten voor de brandblussers niet heeft betwist, deze kunnen worden toegewezen. De rechtbank acht de hoogte van de kosten voldoende onderbouwd. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 28 juli 2014. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde taxikosten en logékosten niet in een voldoende rechtstreeks verband staan tot de bewezen verklaarde feiten. Voorts acht de rechtbank de gevorderde kosten van een nieuwe deurmat en een fles parfum onvoldoende onderbouwd, met dien verstande dat de rechtbank ook onvoldoende handvatten heeft de schade te schatten.

Vordering tot immateriële schadevergoeding

De benadeelde partij heeft voorts € 1.750,- voor de bedreiging en € 2.050,- voor de poging tot brandstichting aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De benadeelde partij wijst daarbij op enkele zaken uit de Smartengeldgids 2014.

De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [ex-partner van verdachte] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde poging tot brandstichting en bedreiging met brandstichting. Blijkens de slachtofferverklaring van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel met een voldoende ernstig karakter. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd begroot de rechtbank de schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit € 250,- voor de bedreiging met brandstichting en € 750,- voor de poging tot brandstichting. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf respectievelijk 25 april 2014 en 28 juli 2014. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

De rechtbank wijst de vordering voor het meerdere af.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht .

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11 Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1 primair:

poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is

ten aanzien van feit 2:

bedreiging met brandstichting

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Wijst de vordering van [ex-partner van verdachte], wonende op het adres [adres 1 A] , [plaats] , toe tot € 1.081,- (zegge duizend en eenentachtig euro), waarvan € 81,-- aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2014 over een bedrag van € 250,- en vanaf 28 juli 2014 over een bedrag van € 831,-.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Bepaalt dat de immateriële schadevergoeding voor het meerdere wordt afgewezen.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [ex-partner van verdachte] , € 1.081,- (zegge duizend en eenentachtig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.W. Moors, voorzitter,

mrs. C.C.M. Oude Hengel en A.K. van de Vorst-Glerum, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature