U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Concurrentiebeding. Schorsing na belangenafweging. Ex-werkgever heeft onvoldoende belang bij handhaving, nu werknemer diensten aanbiedt, die werkgever zelf niet doet, en het verbod alleen wordt opgeheven voor één specifieke onderneming, waarmee de relatie reeds eerder door ex-werkgever zelf was beëindigd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht - team kanton

zaaknummer: 2933925 CV EXPL 14-9062

vonnis van: 2 februari 2015

fno.: 245

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de maatschap naar burgerlijk recht LONDEN & VAN HOLLAND Registeraccountants en Belastingadviseurs

gevestigd te Amsterdam

eiseres, nader te noemen: L&vH

gemachtigde: mr. M.A. Visser

t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

gedaagde, nader te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. E. Ilik (Jan Arbeidsjuristen)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 18 maart 2014 met producties- antwoord/eis in reconventie met producties- instructievonnis- dagbepaling comparitie

De comparitie heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. L&vH heeft een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog verdere stukken ingezonden.

L&vH is ter zitting verschenen bij [naam] en [naam 2], met de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen met zijn gemachtigde en [naam 3]. Partijen zijn gehoord, hebben hun standpunten toegelicht (deels aan de hand van een pleitnota) en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.

De zaak is vervolgens aangehouden voor beraad mediation . Bij brief van 5 september 2014 is de kantonrechter bericht dat partijen afzagen van mediation.

Daarna zijn nog de volgende stukken gewisseld:

- conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie met een productie

- conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie met een productie

- conclusie van dupliek in reconventie

Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:

1.1.

L&vH is een middelgroot accountants- en belastingadvieskantoor. [gedaagde] is op 1 februari 2007 bij L&vH als accountant medewerker in dienst getreden tegen een salaris van laatstelijk € 5.277,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.

1.2.

De arbeidsovereenkomst van [gedaagde] bevat in artikel 11 een geheimhoudingsbeding en in artikel 13 het navolgende relatiebeding: Het is de werknemer niet toegestaan gedurende het dienstverband alsook gedurende een periode van 1 (één) jaar na de beëindiging van het dienstverband zonder voorafgaande toestemming van Werkgever, in enigerlei vorm zaken te doen met, in dienst te treden bij, activiteiten te ontplooien of werkzaamheden te verrichten voor een derde, die op het tijdstip van het beëindigen van het dienstverband en in de 12 (twaalf) tot de cliëntenkring of andere zakelijke relaties van Werkgever en/of een aan haar gelieerde onderneming behoorde, ongeacht of zulks geschiedt direct of indirect, voor eigen rekening of voor rekening van derden, tegen vergoeding of om niet, waarbij tot de cliëntenkring en andere zakelijke relaties zullen worden gerekend derden, die op het tijdstip van het beëindigen van het dienstverband redelijkerwijs konden worden aangemerkt als toekomstige cliënten of andere zakelijke relaties van Werkgever en/of aan haar gelieerde onderneming (verder ook te noemen: het relatiebeding).

1.3.

In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst is op overtreding van dit verbod een boete gesteld van € 23.000,00 voor elke overtreding en van € 2.300,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.

1.4.

Op 23 oktober 2013 heeft [gedaagde] L&vH te kennen gegeven het dienstverband met L&vH te willen opzeggen om als zelfstandige werkzaamheden te gaan verrichten op het gebied van online managementinformatiesystemen en online financiële administratie. [gedaagde] heeft daarbij L&vH verzocht hem te ontheffen van het relatiebeding ten aanzien van de besloten vennootschap [bedrijf] (verder [bedrijf]).

1.5.

Bij brief van 29 oktober 2013 heeft [gedaagde] dit schriftelijk bevestigd. De brief bevat het volgende verzoek: Tevens vraag ik jullie mij ontheffing te verlenen voor mijn relatiebeding voor [naam 4] en zijn vennootschap [bedrijf] alsmede de hieraan verbonden dochterondernemingen.

1.6.

[bedrijf] - met haar dochterondernemingen - was toen al een aantal jaren cliënt van L&vH, waarvoor deze de accountantscontrole deed. [bedrijf] liet de financiële administratie verrichten door een derde, Genpact te Wormerveer. Genpact is geen aan L&vH gelieerde vennootschap.

1.7.

L&vH heeft voor de controlewerkzaamheden in 2013 aan [bedrijf] een bedrag geoffreerd van (ongeveer) € 25.000,-. In november 2013 hebben L&vH en [bedrijf] onderhandeld over de offerte voor de controlewerkzaamheden.

1.8.

Bij mail van 29 november 2013 heeft [bedrijf] aan L&vH per mail bericht: (…) Donderdag 28 november 2013 heb jij mij terug gebeld. Jij gaf aan dat Londen Van Holland niet meer verder wilde met mij als relatie Jij hebt dan ook namens Londen Van Holland de relatie met [bedrijf] opgezegd. Ik vind het besluit van Holland teleurstellend. In plaats van in overleg te gaan, wordt voor de tweede keer niet ingegaan op een voorstel van mijn kant. (…)

1.9.

Op 28 november 2013 heeft L&vH de relatie met [bedrijf] telefonisch opgezegd. Bij email van 29 november 2013 heeft [bedrijf] dit bevestigd en daarover haar teleurstelling uitgesproken.

1.10.

Op 28 november 2013 heeft L&vH [gedaagde] meegedeeld dat met [bedrijf] geen overeenstemming was bereikt over de accountantscontrole 2013 en dat het verzoek van [gedaagde] om ontheven te worden van zijn relatiebeding ten aanzien van [bedrijf] werd afgewezen, tenzij hij L&vH een afkoopsom betaalde van € 25.000,00, zijnde de waarde van de niet door [bedrijf] geaccepteerde offerte.

1.11.

Bij brief van 2 december 2013 heeft L&vH [gedaagde] bericht dat hij (ten aanzien van [bedrijf]) niet werd ontheven van zijn relatiebeding, tenzij uitdrukkelijk anders werd overeengekomen.

1.12.

Op 5 december 2013 heeft L&vH in de organisatie bekend gemaakt dat per die dag [bedrijf] en zijn vennootschappen geen klant meer bij L&vH waren.

1.13.

Bij vonnis van 4 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam het relatiebeding van [gedaagde] geschorst, op grond van het oordeel dat L&vH onvoldoende zwaarwegend belang heeft bij handhaving daarvan. Het vonnis heeft kracht van gewijsde verkregen.

1.14.

De openstaande rekeningen van L&vH aan [bedrijf] zijn voldaan.

Vordering en verweer

In conventie

2. L&vH vordert in conventie een verklaring voor recht dat het relatiebeding, zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is en veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan L&vH van de boete van € 23.000,00, zoals is bepaald in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3. L&vH stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij rechtsgeldig met [gedaagde] een relatiebeding is overeengekomen, welk relatiebeding niet alleen geldt voor concurrerende werkzaamheden, maar voor alle werkzaamheden. Het is voor L&vH niet of nauwelijks te controleren wat een voormalig werknemer bij de relaties doet. Bovendien kan het zijn dat een werknemer weliswaar geen concurrerende werkzaamheden verricht, maar wel bedrijfsinformatie meedeelt en ook dan ondervindt L&vH daar ( mogelijk ) hinder van. Daarnaast is het relatiebeding niet te zeer beperkend, omdat het de werknemers voldoende vrijheid laat om elders aan de slag te gaan dan wel voor zichzelf te beginnen.

4. Voor L&vH is handhaving van het relatiebeding essentieel, omdat anders de overige werknemers in de toekomst met elkaar aan de slag gaan met voor L&vH desastreuze gevolgen. De relaties zijn de dobber, waar L&vH op drijft. [gedaagde] heeft volop de vrijheid om andere werkzaamheden te verrichten, behalve bij relaties van L&vH en [bedrijf] is een relatie van L&vH. [gedaagde] mag daar zelfs gaan werken, mits hij de gebruikelijke vergoeding van een jaar omzet (door L&vH in het kader van deze procedure bepaald op € 26.000,00) betaalt.

5. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering en stelt dat het relatiebeding, gelet op de tekst van het beding, niet geldt ten aanzien van [bedrijf]. Er staat immers niet “en/of”. L&vH heeft de relatie met [bedrijf] op 28 november 2013 zelf opgezegd, zo blijkt uit de email van 29 november 2013 (rov 1.9). [bedrijf] is derhalve geen relatie van L&vH in de zin van het beding.

6. Daarnaast meent [gedaagde] dat het relatiebeding niet geldig is, nu het te ruim is geformuleerd en het niet is beperkt tot concurrerende werkzaamheden. [gedaagde] is aangeboden bij [bedrijf] werkzaamheden te verrichten die L&vH zelf überhaupt niet aanbiedt.

7. Tot slot meent [gedaagde] dat voor zover het relatiebeding zou gelden, zijn belang bij een vrije arbeidskeuze zwaarder weegt dan het belang van L&vH bij handhaving van het relatiebeding. L&vH heeft zelf de relatie met [bedrijf] beëindigd; [gedaagde] heeft daar geen bemoeienis mee gehad.

In reconventie

8. [gedaagde] vordert zijnerzijds in reconventie primair schorsing van het relatiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst ten aanzien van [bedrijf] en haar dochtervennootschappen, en subsidiair veroordeling van L&vH om [gedaagde] gedurende de duur van het relatiebeding een maandelijks terugkerende vergoeding toe te kennen gelijk aan het bruto maandsalaris van [gedaagde], dan wel een ander te bepalen bedrag, een en ander met veroordeling van L&vH in de kosten van de procedure.

9. [gedaagde] verwijst daarvoor, samengevat en zakelijk weergegeven, naar hetgeen in conventie is opgemerkt en acht het redelijk en billijk dat op grond van artikel 7: 653 lid 4 BW L &vH wordt veroordeeld hem bij in stand blijven van het relatiebeding ten aanzien van [bedrijf], deze vergoeding te voldoen.

10. L&vH verweert zich daartegen door te verwijzen naar hetgeen in conventie is opgemerkt en met de stelling dat [gedaagde] overal aan de slag mag als accountant, behalve bij haar relaties en dat hij als ervaren accountantmedewerker goede kansen heeft op de arbeidsmarkt. Een vergoeding ter vervanging van zijn salaris is dus niet aan de orde.

Beoordeling

11. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de vorderingen in conventie en reconventie dusdanig verweven, dat deze gezamenlijk beoordeeld kunnen worden.

12. Het relatiebedingHet meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat het relatiebeding, gelet op de tekst, ten aanzien van [bedrijf] geen gelding bezit, nu niet “en/of” in het beding is opgenomen.

12. De kantonrechter is in dit verband met L&vH van oordeel dat de uitleg van bepalingen in een overeenkomst niet kan worden gegeven op grond van alleen de zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van de bepalingen. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dat geldt in het algemeen en voor een relatiebeding is het niet anders.

12. Qua uitleg van het relatie- c.q. concurrentiebeding, volgt de kantonrechter met de voorzieningenrechter de lezing, die L&vH voorstaat. De stelling van [gedaagde], dat het beding niet ten aanzien van [bedrijf] geldt omdat L&vH en [bedrijf] hun relatie hadden beëindigd voordat het dienstverband van [gedaagde] was geëindigd, is niet logisch, vloeit taalkundig niet voort uit de tekst en is duidelijk in strijd met de bedoeling van partijen. Illustratief is in dit verband dat [gedaagde] zelf ontheffing van het relatiebeding heeft gevraagd om bij [bedrijf] in dienst te kunnen treden. Het relatiebeding zou bovendien anders ook wel heel eenvoudig buiten werking kunnen worden gesteld, terwijl het doel van het beding is dat de relatie met L&vH door de nieuwe werkgever juist níet wordt opgezegd.

12. Voorts is de kantonrechter met L&vH van oordeel dat het relatiebeding in zoverre niet te ruim is geformuleerd, dat het verbod slechts geldt voor de relaties van L&vH en het de werknemers werken bij een ander accountantskantoor in hun oude functie, aldus niet onmogelijk maakt, althans dat is door [gedaagde] niet gesteld.

12. BelangenafwegingEchter, bij ieder verzoek tot ontheffing van het relatiebeding zal de afweging moeten worden gemaakt of het belang van L&vH bij handhaving van het beding zwaarder weegt dan het belang van de werknemer bij ontheffing daarvan. Daarbij zullen steeds weer een rol spelen het feit of de betrokken werknemer contact heeft gehad met de relatie in kwestie, of de werkzaamheden die hij/zij bij de nieuwe werkgever gaat doen wel of niet door L&vH worden aangeboden en/of L&vH de relatie al zelf heeft opgezegd of niet.

12. Nu het doel van een relatiebeding is, zoals L&vH zelf ook stelt, dat ex-werknemers niet onder de duiven van L&vH schieten, wordt geoordeeld dat L&vH in casu onvoldoende belang heeft bij handhaving van het relatiebeding om het beding - ongewijzigd - in stand te laten, in die zin dat het [gedaagde] verhindert (direct of indirect) voor [bedrijf] werkzaamheden te verrichten. Onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] voor [bedrijf] werkzaamheden gaat doen die L&vH zelf ook aanbiedt of heeft aange-boden. Bovendien is ontheffing beperkt tot het werken voor [bedrijf], terwijl de relatie met [bedrijf] door L&vH zelf reeds beëindigd is.

12. Waar L&vH geen belang heeft, heeft zij ook geen recht. Aldus is [gedaagde] geen boete verschuldigd. Niet het (gevorderde) bedrag ineens maar ook niet de (in hier niet gevorderde) voortdurende boete. Daarbij wordt overwogen dat de vordering sub I van L&vH - de verklaring voor recht - te algemeen is gesteld om toe te wijzen.

12. Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van L&vH in conventie worden afgewezen. Dit brengt mee dat de kantonrechter aan de (voorwaardelijke) vordering van [gedaagde] in reconventie niet toekomt.

12. L&vH wordt als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] belast, gevallen in conventie en reconventie.

BESLISSING

De kantonrechter:

In conventie:

wijst de vordering van L&vH af;

In reconventie:

wijst de vordering van [gedaagde] af;

In conventie en reconventie

veroordeelt L&vH in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;

veroordeelt L&vH tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature