Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Politieoptreden (binnentreden) onrechtmatig; vrijspraak krakers.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/650907-12 (Promis)

Datum uitspraak: 7 februari 2013

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 januari 2013 en 24 januari 2013.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. A.C. Kramer en O.J.M. van der Bijl en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.W. Soeteman, naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010

tot en met 19 juni 2012, in elk geval op of omstreeks 19 juni 2012, te

Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander

of anderen, althans alleen, in een of meerdere woning(en) of gebouw(en)

(gelegen aan de [adres 1] en/of [adres 2]), waarvan het gebruik door

de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of aldaar

wederrechtelijk heeft vertoefd;

Subsidiair:

zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 september

2001 tot en met 19 juni 2012, in elk geval op of omstreeks 19 juni 2012, te

Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander

of anderen, althans alleen, wederrechtelijk vertoevende in een of meerdere

woning(en) en/of gebouw(en) gelegen aan en in gebruik bij

A) [adres 1], Exploitatiemaatschappij Gersteland B.V. en/of

Elsrijk Invest B.V. en/of [A] en/of

B) [adres 2], Exploitatiemaatschappij Gersteland B.V. en/of

[B],

althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of haar mededader(s),

zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft

verwijderd;

meer subsidiair:

zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 september

2001 tot en met 19 juni 2012, in elk geval op of omstreeks 19 juni 2012, te

Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander

of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een of

meerdere woning(en) en/of gebouw(en), gelegen aan en in gebruik bij

A) [adres 1], Exploitatiemaatschappij Gersteland B.V. en/of

Elsrijk Invest B.V. en/of [A] en/of

B) [B], Exploitatiemaatschapij Gersteland B.V. en/of

[B],

althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of haar mededader(s);

3. Toelichting op het vonnis

Op 16 januari 2013 heeft het onderzoek ter terechtzitting – welk onderzoek is gesloten op 24 januari 2013 – plaatsgevonden in de strafzaken tegen de verdachten gedagvaard onder de namen [verdachte 1] en [verdachte 2] en onder de nummers [nummer 1] (hierna verdachte-[nummer 1]), [nummer 2] (hierna verdachte-nummer 2]) en [nummer 3] (hierna verdachte-[nummer 3]), allen bijgestaan ter zitting door mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam, die namens hen het woord heeft gevoerd ter verdediging.

De raadsman heeft één pleidooi gevoerd ten behoeve van alle verdachten. Ten aanzien van de verdachte -[nummer 2] heeft de raadsman bovendien aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het aan de ten laste gelegde feiten ten grondslag liggende dossier op haar toeziet. Dit verweer is ook gevoerd in de zaak tegen verdachte [verdachte 2], waarbij daarnaast is gesteld dat haar inverzekeringstelling te lang heeft geduurd.

Mede omdat in alle zaken medeplegen van exact dezelfde feiten is ten laste gelegd, kiest de rechtbank ervoor alle beslissingen ten aanzien van alle verdachten in alle vonnissen op te nemen.

4. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5. Vrijspraak

Is de ter terechtzitting verschenen verdachte-[nummer 2] dezelfde persoon als de aangehouden verdachte?

5.1.1. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte-[nummer 2] die de dagvaarding (en oproeping) heeft ontvangen met het nummer [nummer 2] dient te worden vrijgesproken. Niet is komen vast te staan dat zij, werkelijk de [nummer 2]-arrestant is, die door de politie zou zijn aangetroffen in het pand aan de [adres 2] op 19 juni 2012. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd:

- De polaroidfoto’s die zouden zijn gemaakt bij de aanhouding bevinden zich niet bij de stukken en zouden zijn vernietigd blijkens het proces-verbaal (p.12). In de aanhoudingskaart wordt gesproken over een vrouw van 1.65 meter lang, met een klein postuur, donkere kleding, donker haar en bruine ogen. Deze lichaamseigen kenmerken komen niet overeen met die van de ter terechtzitting aanwezige verdachte-[nummer 2]. Verdachte-[nummer 2] is namelijk langer, heeft donkerblond haar en groene ogen. Kennelijk is er een andere persoon aangehouden.

- In hetzelfde proces-verbaal (p.12) staat dat van verdachte-[nummer 2], na de inverzekeringstelling, een dactyloscopisch signalement is vervaardigd, alsmede een politiefoto. Aan de hand van het dactyloscopisch signalement is zijn identiteit niet vastgesteld. Kennelijk is op 19 juni 2012 geprobeerd de identiteit van een man vast te stellen.

- In het proces-verbaal van verhoor van de verdachte-[nummer 2] (p. 36) staat: “de verdachte gaf mij op dat het door hem opgegeven adres tevens het postadres is voor mededelingen in strafzaken”. Er is door verdachte-[nummer 2] echter geen adres opgegeven en bovendien staat onder het kopje van de personalia dat de verdachte-[nummer 2] een vrouw is. Bovendien is het verhoor in het Engels afgenomen. Dit is vreemd, nu degene die is voorgeleid Nederlands sprak en degene van wie de vingerafdrukken zijn genomen, kennelijk een man was.

5.1.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat vastgesteld kan worden dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte die de dagvaarding heeft ontvangen met het nummer [nummer 2] ook de aangehouden persoon is. Er zijn namelijk vijf verdachten aangehouden, waaronder drie vrouwen. Van deze vrouwelijke verdachten, waren enkel van verdachte-[nummer 2] geen persoonsgegevens bekend. Derhalve is enkel op haar dossier een foto bevestigd. Nu de op deze foto afgebeelde persoon grote gelijkenis vertoont met de aanwezige verdachte-[nummer 2] ter terechtzitting is het onwaarschijnlijk dat verdachte-[nummer 2] niet de aangehouden persoon is.

5.1.3. Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de vaststelling van de persoon van de aangehouden verdachten die zich, zoals gebruikelijk in dit soort zaken, vaak zwijgzaam opstellen, met name waar het betreft hun identiteit, is het van belang, en dit is ook de gebruikelijke werkwijze, dat van hen foto's worden gemaakt. Hoewel het gelet op het (relaas)proces-verbaal (p.12) en het proces-verbaal bevindingen aanhoudingen (p. 21) aannemelijk wordt geacht dat er ten tijde van de aanhouding op 19 juni 2012 twee polaroidfoto’s zijn gemaakt van verdachte-[nummer 2], kan de rechtbank dit achteraf niet meer vaststellen.

De rechtbank stelt wel vast dat de uiterlijke kenmerken van verdachte-[nummer 2], zoals beschreven in de aanhoudingskaart niet overeenkomen met de uiterlijke kenmerken van de ter terechtzitting aanwezige verdachte-[nummer 2], zoals door de rechtbank waargenomen.

De rechtbank stelt ook vast dat in het politiedossier van verdachte-[nummer 2], in hetzelfde proces-verbaal van bevindingen (p. 12), de persoon op wie het proces-verbaal betrekking heeft, zowel aangeduid wordt als man en als vrouw. Dit geldt ook voor het proces-verbaal van verhoor van verdachte-[nummer 2] (p. 36).

De rechtbank stelt derhalve vast dat het door de politie opgemaakte dossier diverse onzorgvuldigheden en onnauwkeurigheden bevat ten aanzien van (het vaststellen van) de identiteit van de aangehouden persoon. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de hand van de overige gegevens in het dossier alsmede op grond van de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting, genoegzaam is komen vast te staan dat de op de terechtzitting aanwezige verdachte-[nummer 2] de aangehouden verdachte is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Blijkens het politiedossier zijn op 19 juni 2012 vijf verdachten aangehouden. Drie van deze verdachten zijn vrouwen. Dit zouden de verdachten [verdachte 1], [verdachte 2] en verdachte-[nummer 2] zijn. De rechtbank stelt allereerst vast dat de aangehouden verdachte-[nummer 2] een vrouw is. Dit blijkt uit het aan haar gegeven [nummer 2] (De V in het midden wijst daarop), de aanhoudingskaart (p. 17/18), het proces-verbaal van aanhouding (p. 22) en het proces-verbaal van voorgeleiding (p. 24). Telkens wordt gesproken over een vrouwelijke verdachte en in de piketmelding wordt tevens de expliciete melding gemaakt dat zij de Nederlandse taal spreekt. Ook in het proces-verbaal van verhoor (p. 36) wordt allereerst gesproken over een vrouw en wordt eenmaal hem gebruikt om verdachte-[nummer 2] aan te duiden. Dit gebeurt ook éénmaal in het (relaas)proces-verbaal (p.12). De rechtbank houdt het er voor dat deze incorrecte aanduidingen van verdachte-[nummer 2] abusievelijk zijn genoteerd.

Ten tijde van de aanhouding op 19 juni 2012 was de identiteit van twee vrouwelijke verdachten (waaronder verdachte-[nummer 2]) niet bekend. Op 21 juni 2012 is de identiteit vastgesteld van één van hen, te weten verdachte [verdachte 2]. Derhalve was enkel van verdachte-[nummer 2] op 21 juni 2012 de identiteit niet bekend en is enkel van haar een politiefoto bevestigd op de omslag van het persoonsdossier. De rechtbank constateert dat het persoonsdossier van verdachte-[nummer 2] (op de voorste pagina) is voorzien van een foto waarop een vrouw is afgebeeld, die een zo grote gelijkenis vertoont met de ter terechtzitting aanwezige verdachte-[nummer 2], dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte-[nummer 2] niet de aangehouden persoon zou zijn.

De rechtbank heeft voorts in haar oordeel meegewogen dat verdachte-[nummer 2] ten tijde van haar voorgeleiding, inverzekeringstelling en bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris (waarbij op de vordering inbewaringstelling dezelfde politiefoto staat als die welke op de voorste pagina van het persoonsdossier is gehecht) nooit heeft gesteld, noch namens haar is gesteld, dat zij niet de aangehouden persoon was. Dit klemt te meer nu haar raadsman in de zaak van verdachte –[nummer 3]) wel de vraag heeft gesteld aan de rechter-commissaris of wel vastgesteld kan worden of de persoon die voor hem zat wel degene was waar het proces-verbaal betrekking op heeft. Tijdens het verhoor van verdachte-[nummer 3] merkt haar raadsman zelfs op dat er in tegenstelling tot bij andere NN-verdachten in deze zaak - waaronder verdachte-[nummer 2] - op het proces-verbaal van verdachte-[nummer 3] geen foto zit. De rechtbank concludeert hieruit dat ten tijde van de voorgeleiding van verdachte-[nummer 2] niet in geschil was dat zij de aangehouden persoon was en dat er toen wel een foto met de afbeelding van verdachte-[nummer 2] was gehecht aan het proces-verbaal, welke blijkbaar overeenkwam met de politiefoto van verdachte-[nummer 2].

Gelet op vorenstaande en het gegeven dat verdachte-[nummer 2] ter terechtzitting niet heeft ontkend dat zij de aangehouden persoon is (desgevraagd ter terechtzitting heeft zij dienaangaande geen vragen willen beantwoorden) stelt de rechtbank vast, dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte-[nummer 2] de aangehouden persoon is.

Gezien voornoemde vaststelling die is gebaseerd op het dossier en de verklaringen van of namens verdachte gedaan, ziet de rechtbank geen noodzaak tot nader onderzoek zodat het (subsidiair) gedane verzoek daartoe van de raadsman wordt afgewezen.

Is de ter terechtzitting verschenen verdachte [verdachte 2] dezelfde persoon als de aangehouden verdachte?

5.2.1. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat niet is komen vast te staan dat verdachte [verdachte 2] werkelijk door de politie is aangetroffen in het pand aan de [adres 2] op 19 juni 2012. Op haar aanhoudingskaart staat namelijk dat zij een normaal postuur heeft, 1.73 meter lang is, bruin haar heeft en brildragend is. Verdachte [verdachte 2] is echter 1.53 meter, niet brildragend en heeft geen bruin haar. Daarnaast staat in het proces-verbaal aanhouding (p.18) dat zij heeft verklaard dat zij zich niet kon identificeren. Dit is vreemd nu verdachte [verdachte 2] geen Nederlands spreekt.

5.2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat vastgesteld kan worden dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte [verdachte 2] degene is die is aangehouden, nu op 21 juni 2012 een kopie van haar identiteitsbewijs is overgelegd en daarmee haar identiteit is vastgesteld.

5.2.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank constateert ook ten aanzien van verdachte [verdachte 2] dat de uiterlijke kenmerken, zoals beschreven in de aanhoudingskaart, niet overeenkomen met de uiterlijke kenmerken van verdachte [verdachte 2], zoals door de rechtbank waargenomen ter terechtzitting. Daarnaast is er in tegenstelling tot wat in het proces-verbaal (p.12) is opgemerkt geen polaroidfoto met haar afbeelding bevestigd aan de aanhoudingskaart in haar dossier.

De rechtbank stelt derhalve vast dat het door de politie opgemaakte dossier ten aanzien van deze verdachte eveneens diverse onzorgvuldigheden en onnauwkeurigheden bevat ten aanzien van (het vaststellen van) de identiteit van de aangehouden persoon.

De rechtbank stelt echter vast dat verdachte [verdachte 2] de aangehouden persoon - met toen nog het nummer [nummer 4] – is en overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank constateert allereerst dat de persoon afgebeeld op de foto op het kopie van de Spaanse identiteitskaart in het persoonsdossier van verdachte [verdachte 2] grote gelijkenis vertoont met de ter terechtzitting aanwezige verdachte [verdachte 2]. Daarnaast heeft verdachte [verdachte 2] ten tijde van haar voorgeleiding en inverzekeringstelling nooit gesteld, noch is namens haar gesteld dat zij niet verdachte [nummer 4] was. In haar overweging neemt de rechtbank ook mee dat

[C] – de man die voornoemde Spaanse identiteitskaart heeft gebracht naar het politiebureau – verklaard heeft dat bij de ontruimingen van een pand in de [straatnaam adres 1 en 2] te Amsterdam, afgelopen dinsdag een vriendin van hem is aangehouden, en hij in overleg met haar advocaat haar Spaanse identiteitskaart is komen laten zien zodat haar identiteit kan worden vastgesteld. Gelet op vorenstaande wordt niet aannemelijk geacht dat de aangehouden persoon een ander is dan de ter zitting aanwezige verdachte [verdachte 2].

Gelet op vorenstaande en het gegeven dat [verdachte 2] ter terechtzitting niet heeft ontkend dat zij de aangehouden persoon is (desgevraagd ter terechtzitting heeft zij dienaangaande geen vragen willen beantwoorden) stelt de rechtbank vast, dat de ter terechtzitting aanwezige verdachte [verdachte 2] de aangehouden persoon is.

Gezien voornoemde vaststelling die is gebaseerd op het dossier en de verklaringen van of namens verdachte gedaan, ziet de rechtbank geen noodzaak tot nader onderzoek zodat het (subsidiair) gedane verzoek daartoe van de raadsman wordt afgewezen.

Machtiging tot binnentreden

5.3.1. Het standpunt van de verdediging

De verdediging meent dat de machtiging tot binnentreden ongeldig is nu er sprake is van diverse gebreken, welke substantiële vormverzuimen zijn in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). Deze vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal van aanhouding, de aanhoudingskaarten, de polaroidfoto’s, de processen-verbaal van inverzekeringstelling en de stukken van de voorgeleiding tot inbewaringstelling. De vormverzuimen betreffen:

- De dringende noodzaak tot doorzoeking op 19 juni 2012 ontbrak, nu de datum van inval al ten minste 56 dagen van te voren stond ingepland. Derhalve was de hulpofficier van justitie niet bevoegd tot het geven van een machtiging.

- Er is gebruik gemaakt van een onjuist modelformulier van de machtiging tot binnentreden.

- De machtiging tot binnentreden is onbevoegd gewijzigd, nu de naam van de gemachtigde “[D]” is doorgestreept en is vervangen door de naam

“[E]”, terwijl niet duidelijk is door wie en wanneer deze wijziging is aangebracht. Ook niet duidelijk is of “[E]” daadwerkelijk hulpofficier van justitie is.

- De machtiging tot binnentreden is onbevoegd gegeven. De machtiginggever

- “[F]” is [functie] van politie, terwijl de gemachtigde “[E]” [functie] van politie is.

- Er is buiten de grenzen van de machtiging getreden. De machtiging strekt zich uit tot de woningen [adres 1-1], [adres 1-2], [adres 1-3] en [adres 2] achter . De verschillende onderdelen van [adres 2] en [adres 1-4] worden niet genoemd, terwijl de politie bekend was met het feit dat deze verschillende onderdelen bij verschillende mensen in gebruik waren als woning. Deze wetenschap vloeide voort uit de aangiftes van [G] van 16 september 2001 en [H] van 28 maart 2012, de civiele procedure (Rechtbank Amsterdam, vonnis in kort geding van 27 juni 2011 inz. [verdachte 1] tegen de Staat der Nederlanden) en gegevens bekend bij de gemeentelijke basisadministratie. Nu de machtiging niet strekt tot de afzonderlijke woningen in het perceel [adres 2] achter aan de [straatnaam adres 1 en 2] en de vierde etage van perceel [adres 1] aan de [straatnaam adres 1 en 2] is onrechtmatig binnengetreden.

5.3.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat de machtiging tot binnentreden correct is opgemaakt, nu volgens artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (verder: Awbi) ook de hulpofficier van justitie bevoegd is om een woning binnen te treden zonder de toestemming van de bewoner. Dat niet van het voorgeschreven model gebruik zou zijn gemaakt en dat er sprake is van aanpassingen in de machtiging, maakt deze niet onrechtmatig.

Daarnaast zou de machtiging terecht enkel vier woningen betreffen. Van de feitelijke (woon)situatie in de panden was voorafgaand aan de ontruiming weinig bekend. De bewoners van de panden hadden eigenaar noch de politie toegelaten voor inspectie van de panden. De belangrijkste bron van informatie was de plattegrond/bouwtekening (p. Z011). Volgens die tekening heeft het pand aan de [adres 1] een afgescheiden trapportaal, wat doet vermoeden dat mogelijk sprake is van gescheiden etagewoningen. Blijkens de plattegrond bestond er in het pand aan de [adres 2] geen apart trapportaal. Waar het sanitair zit, blijkt ook niet uit de plattegrond en bouwtekening. Op de plattegrond staat verder op de tweede en derde verdieping een doorgang getekend tussen de respectieve verdiepingen van [adres 1] en [adres 2]. Daarnaast woonde er één bewonersgroep in de [adres 1] en [adres 2] achterhuis. Onder deze omstandigheden was het verdedigbaar om [adres 2] achter als één woning te beschouwen.

Subsidiair voert het Openbaar Ministerie aan dat een eventueel gebrek in de machtiging de rechtmatigheid van de aanhouding niet raakt gezien de locatie waar de verdachten uiteindelijk zijn aangehouden. Volgens het proces-verbaal van de verbalisant [J] (p. Z012) zijn de verdachten allen aangetroffen in een afgesloten deel van een trappenhuis in perceel [adres 2], direct na de doorgang vanuit nummer [adres 1]. Dit trappenhuis maakte geen deel uit van de etagewoningen in perceel [adres 2] en hiervoor was derhalve geen separate machtiging nodig.

5.3.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende vastgesteld. Op 19 juni 2012 is er een machtiging tot het binnentreden in een woning verleend ter aanhouding en ontruiming (pagina 14). Deze machtiging is door hulpofficier van justitie [F] gegeven voor het binnentreden van de volgende woningen: [adres 1-1], [adres 1-2], [adres 1-3] en [adres 2] achter.

Ingevolge artikel vijf, eerste lid, van de Awbi is de hoofdregel dat één machtiging maximaal geldt voor vier woningen. Slechts (de advocaat-generaal bij het ressortsparket of) de officier van justitie is volgens het derde lid van artikel 5 Awbi bevoegd om één machtiging te verlenen voor meer dan vier woningen ten behoeve van onder meer de aanhouding. Enkel bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van (de advocaat-generaal of) de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt in een dergelijk geval de bevoegdheid tot het geven van een machtiging toe aan de hulpofficier van justitie.

Nu de hulpofficier van justitie de machtiging heeft verleend voor het binnentreden van de woningen ten behoeve van aanhouding en ontruiming, geen sprake was van de hiervoor genoemde uitzonderingssituatie (dringende noodzakelijkheid deed zich immers niet voor nu de ontruiming ruim van te voren bekend was) en niet in geschil is dat [adres 1-1], [adres1-2] en [adres 1-3] aparte woningen zijn, ziet de rechtbank zich primair voor de vraag gesteld of '[adres 2] achter' terecht is en kon worden aangemerkt als één woning. Bij de beantwoording van deze vraag acht de rechtbank relevant welke feiten en omstandigheden op het moment van binnentreden op 19 juni 2012 bekend waren bij de politie.

De rechtbank merkt allereerst op dat in de Memorie van Antwoord op het wetsvoorstel dat tot de Algemene wet op het binnentreden heeft geleid op dit punt het volgende wordt overwogen:

“Wanneer de ambtenaar die wenst binnen te treden, vooraf in onzekerheid verkeert of de door hem te betreden plaats een woning is, doet hij er verstandig aan het zekere voor het onzekere te nemen en de voor het binnentreden in woningen in acht te nemen voorschriften na te leven”.

(Kamerstukken II 1988-1989, 19 073, nr. 5, blz. 12).

Op de vraag van welke informatie kon en diende te worden uitgegaan, overweegt de rechtbank het volgende.

Uit het proces-verbaal van aanhouding (p. 22) blijkt dat de aanhouding van verdachten plaatsvond op [adres 2-2].

In de aangifte van 28 maart 2012 (p. 1) geeft de aangever onder meer aan dat het gekraakte deel van het perceel [adres 2] betreft de 2e tot en met de bovenste etage van het achterhuis.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat uit de plattegrond was op te maken, dat er op de 2e en 3e verdieping een doorgang bestond tussen de respectieve verdiepingen van [adres 1] en [adres 2].

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven bekend te zijn met het door de verdediging genoemde civiele vonnis inzake verdachte [verdachte 1]. Uit dit vonnis blijkt dat [verdachte 1] (in mei/juni 2011) woonde op de vierde verdieping van [adres 2]. Tevens komt uit dit vonnis naar voren dat [verdachte 1] deel uitmaakte van een bewonersgroep van acht personen die al sedert 2001 in de percelen [adres 1] en [adres 2] woonden.

De officier van justitie heeft (naar de rechtbank veronderstelt op grond van de hiervoor vermelde bij hem bekende informatie) rekening gehouden met bewoners op verschillende verdiepingen van de percelen [adres 1] en [adres 2]. Uit “het proces-verbaal van vordering” (tot verlaten van het pand; p. 13), blijkt immers, dat hij toestemming heeft gegeven “voor ontruiming van [adres 1-1] , [adres 1-2], [adres 1-3] [adres 1-4] en zolderetage en [adres 2] achterhuis [adres 2-1], [adres 2-2], [adres 2-3], [adres 2-4] en zolderetage”. Volgens ditzelfde proces-verbaal heeft de verbalisant via de dakmegafoon gevorderd dat degene, die zich op voornoemde plaatsen bevond, dit pand onmiddellijk diende te verlaten.

De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden met zich brengen dat de politie er redelijkerwijs mee bekend had moeten zijn - en gelet op voornoemd proces-verbaal van vordering er kennelijk op 19 juni 2012 ook mee bekend was - dat de vierde etage van [adres 2] achterhuis in gebruik was als woning en dat de kans zeer wel aanwezig was dat ook de overige verdiepingen van [adres 2] achterhuis in gebruik waren als woning.

De stelling van het openbaar ministerie dat de bewoners één bewonersgroep vormden en het ontbreken op de bouwtekeningen van een apart trapportaal in [adres 2] leidt niet tot een ander oordeel. Immers, bekend was dat de vierde verdieping bij verdachte [verdachte 1] in gebruik was als woning. Daarnaast acht de rechtbank het opmerkelijk dat deze stelling enkel wordt gehanteerd ten aanzien van [adres 2] achterhuis, terwijl dezelfde bewonersgroep ook in de [adres 1] zou wonen terwijl daar de verschillende verdiepingen wel zijn beschouwd als verschillende woningen.

Nu de feitelijke situatie aldus betrekking had op meer dan vier woningen en er zoals hiervoor is aangegeven geen sprake was van een dringende noodzakelijkheid, was de hulpofficier van justitie in casu niet bevoegd om de machtiging te geven en is binnengetreden zonder geldige machtiging, terwijl van toestemming tot binnentreden door de bewoner(s) niet is gebleken.

Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van het Openbaar Ministerie dat een eventueel gebrek in de machtiging de rechtmatigheid van de aanhouding niet raakt, nu de verdachten zijn aangehouden in een afgesloten deel van een trappenhuis in perceel [adres 2], direct na de doorgang vanuit nummer [adres 1] wordt het volgende overwogen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat de hulpofficier van justitie die de machtiging heeft gegeven onbevoegd was om de machtiging te verlenen. Vaststond dat het om meer dan vier woningen ging en dat de politie wilde binnentreden in alle woningen van [adres 1] en [adres 2] en dan is de hulpofficier van justitie niet de bevoegde autoriteit om een machtiging te geven. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan een door een onbevoegde functionaris verstrekte machtiging tot binnentreden geen gewicht worden toegekend. Een andere zienswijze zou meebrengen dat het voorschrift van artikel 5, derde lid, Awbi haar betekenis zou verliezen. Er dient te worden geoordeeld als ware er in het geheel geen machtiging gegeven. In dat licht bezien is perceel [adres 1] evenzeer binnengetreden zonder toestemming of geldige machtiging. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de politie de percelen [adres 1] en [adres 2] onrechtmatig is binnengetreden.

De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv .

Aan de hand van de criteria uit artikel 359a, tweede lid, Sv dient te worden beoordeeld wat het rechtsgevolg dient te zijn van dit verzuim. Bij de beoordeling van het rechtsgevolg van het hierboven vastgestelde onrechtmatige binnentreden in de percelen aan de [adres 1] en [adres 2], houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.

Binnentreden in een woning zonder daartoe gerechtigd te zijn, betekent een inbreuk op het huisrecht en de privacy van de bewoner(s). Een dergelijke inbreuk is ernstig. Niet zonder reden is dit recht grondwettelijk gewaarborgd en zijn er (bijzondere) wettelijke regelingen (in het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet op het binnentreden), die bepalen onder welke strikte voorwaarden er kan worden binnengetreden in woningen zonder toestemming van de bewoners. Het nadeel van de bewoner in geval van een schending van zijn huisrecht is aanzienlijk omdat hij zich in beginsel vrij en onaantastbaar moet kunnen voelen in zijn woning.

Naar het oordeel van de rechtbank kan, wanneer sprake is van onrechtmatig binnentreden zoals in deze strafzaak is vastgesteld, dit slechts tot gevolg hebben dat de resultaten van het onderzoek, die hierdoor zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde.

Omdat tussen het onrechtmatig binnentreden in de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] en het aanhouden van de verdachten een rechtstreeks verband bestaat, komt de rechtbank tot het oordeel dat het resultaat van deze aanhouding (het vaststellen wie de aangehouden personen zijn etc.) dient te worden uitgesloten van het bewijs.

Nu overigens voldoende bewijs van hetgeen is ten laste gelegd ontbreekt, dienen alle verdachten daarvan te worden vrijgesproken.

Gelet op het voorgaande behoeven de overige door de raadsman aangevoerde verweren geen bespreking meer.

6. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,

mrs. P. Sloot en P. Rodenburg, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. L.Z. Achouak el Idrissi, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature