E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBAMS:2013:9771
Rechtbank Amsterdam, 13-611/539597

Inhoudsindicatie:

ondertoezichtstelling, vreemdeling, uitzetting, artikel 6, tweede lid, IVRK

“Hangende de verblijfsrechtelijke procedure, of na ommekomst daarvan, kan zich de situatie voordoen dat de minderjarige zodanig onder de dreiging van een mogelijke, dan wel inmiddels nakende, uitzetting gebukt gaat, dat sprake is van een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen en/of gezondheid van die minderjarige als bedoeld in artikel 254, eerste lid, BW . Ook kan zich de situatie voordoen dat aannemelijk is dat de feitelijke uitzetting naar een ander land een dergelijke bedreiging voor de minderjarige ten gevolge zal hebben. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 juni 1992 (NJ 1992, 541) leidt de rechtbank af dat indien zich een van deze situaties voordoet, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald dan wel, naar is te voorzien, zullen falen, de rechter over kan gaan tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling van die minderjarige.

Het gevolg hiervan is dat daar waar op grond van het vreemdelingenrecht geen recht op verblijf wordt vergund, langs de band van het jeugdrecht alsnog recht op (tijdelijk) verblijf kan ontstaan wanneer voldaan is aan de criteria voor een ondertoezichtstelling. Deze uitkomst komt overeen met artikel 6, tweede lid, IVRK waarin is bepaald dat staten die partij zijn bij dit verdrag in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind waarborgen.”

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie