U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verschoningsrecht advocaat, bevoegdheid rechtbank artikel 3 lid 1 Insolventieverordening

Curatoren stellen in de hoofdzaak de advocaat en een oud-bestuurder van de failliete vennootschappen aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. Curatoren vorderen in het incident afgifte van en/of inzage in stukken van de advocaat. De advocaat beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de advocaat op het verschoningsrecht moet worden gehonoreerd en aan een veroordeling tot afgifte aan en/of inzage in de stukken als door curatoren gevorderd, in de weg staat.

De oud-bestuurder was bestuurder van twee failliete Belgische vennootschappen en is woonachtig in België. Hij meent dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de eis die curatoren in de hoofdzaak tegen hem hebben ingediend. De oud-bestuurder verwijst naar artikel 3 lid 1 van de Insolventieverordening. Volgens curatoren is de rechtbank bevoegd op grond van artikel 6 lid 1 van de EEX-Verordening. De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid moet worden beoordeeld op grond van de EEX-Verordening, aangezien de vorderingen van curatoren niet zijn gegrond op de Belgische of Nederlandse Faillissementswet en niet zijn aan te merken als “faillissementsrechtelijke” vorderingen als bedoeld in artikel 25 lid 1 van de Insolventieverordening en het arrest van het Europese Hof van Justitie Gourdain-Nadler. De rechtbank verklaart zich bevoegd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 480127 / HA ZA 11-196

Vonnis in twee incidenten (incident tot afgifte en bevoegdheidsincident)

van 27 juli 2011

in de zaak van

1. JAN JOHAN DINGEMANS,

wonende te Vught en kantoorhoudende te Utrecht,

2. SEBASTIAAN MAARTEN MARIE VAN DOOREN,

wonende te Vught en kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,

beiden in hoedanigheid van curator in de faillissementen van de naamloze vennootschappen Kooilust Investments N.V. en Domus Scaldia N.V.,

3. RUDI VAN GOMPEL,

kantoorhoudende te Oud-Turnhout, België,

in hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht Belgium Real Estate Dijk Bvba,

4. JOHAN VAN CAUWENBERG,

kantoorhoudende te Turnhout, België,

in hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht PFF Renting Bvba,

eisers in de hoofdzaak,

eisers in het incident tot afgifte,

verweerders in het bevoegdheidsincident,

advocaat mr. F.E. Vermeulen te Amsterdam,

tegen

1. naamloze vennootschap

BANNING N.V.,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,

2. [A],

wonende te --,

gedaagden in de hoofdzaak,

verweerders in het incident tot afgifte,

advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,

3. [B],

wonende te --,

gedaagde in de hoofdzaak,

verweerder in het incident tot afgifte,

eiser in het bevoegdheidsincident,

advocaat mr. F. Hoppe te Amsterdam.

Eisers sub 1 en 2 zullen hierna de Nederlandse curatoren worden genoemd en eisers sub 3 en 4 de Belgische curatoren. Gezamenlijk zullen zij de curatoren worden genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna Banning respectievelijk [A] en gezamenlijk Banning c.s. worden genoemd. Gedaagde sub 3 zal [B] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 25 november 2010;

- de akte overlegging producties van 12 januari 2011 met producties;

- de incidentele conclusie tot afgifte van de curatoren;

- de incidentele conclusie van antwoord in het incident tot afgifte van stukken van Banning c.s. met een productie;

- de conclusie van antwoord in het incident tot afgifte van stukken, tevens incidentele conclusie tot onbevoegdheid van [B];

- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van de curatoren;

- de akte houdende wijziging eis in het incident tot onbevoegdheid van [B];

- de antwoordakte naar aanleiding van de akte houdende vermeerdering van eis in het bevoegdheidsincident van de curatoren.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2. De feiten

2.1. Kooilust Investments N.V. (hierna: Kooilust Investments), Domus Scaldia N.V. (hierna: Domus Scaldia), Belgium Real Estate Dijk Bvba (hierna: Dijk) en PFF Renting Bvba (hierna: Renting) behoorden tot de zogenoemde “Kooilust groep”, een groep vennootschappen die werd beheerst door [C] (hierna: [C]). De Kooilust groep dreef een onderneming met diverse vastgoedgerelateerde activiteiten.

2.2. De tot de Kooilust groep behorende vennootschappen zijn tussen eind 2004 en begin 2007 gefailleerd. Kooilust Investments is op 23 februari 2005 in staat van faillissement verklaard, Domus Scaldia op 15 juni 2006, Renting op 13 februari 2007 en Dijk op 8 mei 2007.

2.3. Banning c.s. heeft als advocaat werkzaamheden verricht voor (enkele van) de tot de Kooilust groep behorende vennootschappen.

2.4. [B] was bestuurder van Dijk en van Renting.

2.5. Bij overeenkomst van 25 september 2002 heeft Domus Scaldia (de economische eigendom van) een Cessna Citation III (hierna: het vliegtuig) gekocht van Flying Group voor een bedrag van US$ 5.800.000,=. De juridische eigendom van het vliegtuig berustte bij een trust. De gelden voor de aankoop van het vliegtuig waren door Kooilust Investments aan Domus Scaldia ter beschikking gesteld. Kooilust Investments heeft uit dien hoofde nog steeds een vordering op Domus Scaldia.

2.6. Op 18 december 2002 heeft Domus Scaldia (de economische eigendom van) het vliegtuig overgedragen aan Dijk en Renting; Dijk kreeg 72% van de economische eigendom (ter waarde van € 4.083.308,89) en Renting kreeg de overige 28% (ter waarde van € 1.587.953,46). Dijk en Renting hebben niets voor het vliegtuig betaald, zodat Domus Scaldia ter zake nog een vordering heeft op zowel Dijk als Renting.

2.7. Begin 2005 hebben Dijk en Renting (de economische eigendom van) het vliegtuig overgedragen aan Bell Aviation in South Carolina, Verenigde Staten van Amerika (hierna: de vliegtuigtransactie). De koopprijs van US$ 3,8 miljoen is niet aan Dijk en Renting betaald, maar aan de Zwitserse vennootschap Kooilust Inflation Consultants GmbH (hierna: KIC). [B] was bestuurder van KIC. KIC behoorde niet tot de Kooilust groep. Alle aandelen in KIC worden gehouden door TessBo B.V. (hierna: TessBo).

2.8. Banning c.s. heeft (in ieder geval) geadviseerd over uitvoeringshandelingen van de vliegtuigtransactie, zoals levering en betaling.

2.9. TessBo heeft in maart 2005 voor een bedrag van ongeveer € 160.000,= aan declaraties van Banning c.s. betaald.

3. Het geschil in het incident tot afgifte

3.1. De curatoren vorderen dat de rechtbank Banning c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt, een afschrift te verstrekken van, subsidiair inzage te geven in:

I. primair: alle bescheiden aangaande het vliegtuig en de vliegtuigtransactie, waaronder in ieder geval, maar niet beperkt tot, juridische adviezen, correspondentie en declaraties over de periode 1 augustus 2002 – 30 juni 2005;

subsidiair: alle bescheiden met betrekking tot het dossier Mubavi Nederland N.V. (207202), waaronder in ieder geval, maar niet beperkt tot, juridische adviezen, correspondentie en declaraties;

meer subsidiair: het juridisch advies waarvoor TessBo de declaratie van € 6.103,01 met kenmerk 207202/208998 ontving, het faxbericht van [C] aan Banning d.d. 7 maart 2005 en alle e-mails, faxberichten en overige correspondentie en telefoonnotities tussen 1 maart 2005 en 31 maart 2005;

meest subsidiair: een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie geraden acht;

II. primair: alle specificaties van declaraties die Banning zond aan tot de door Kooilust Investments en door [C] gecontroleerde groep behorende vennootschappen over de periode 1 augustus 2002 – 30 juni 2005;

subsidiair: alle specificaties van declaraties die Banning zond aan de tot de door Kooilust Investments en [C] gecontroleerde groep behorende vennootschappen inzake het dossier met nummer 207202;

meer subsidiair: een specificatie van de declaratie van € 6.103,01 met kenmerk 207202/208998 die Banning verzond aan TessBo;

meest subsidiair: een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie geraden acht;

en

III. primair: de administratie, althans de urenadministratie van Banning teneinde vast te stellen door welke advocaten werkzaamheden zijn verricht en wat de aard en omvang van die werkzaamheden waren;

subsidiair: een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie geraden acht;

IV. voor zover nodig getrapte overlegging van de onder I, II en III genoemde stukken in die zin dat de verzochte afschriften niet eerder worden verstrekt dan nadat de rechtbank van de stukken heeft kennis genomen en heeft geoordeeld dat deze stukken deel uitmaken van de administratie en niet onder het bereik van enig verschoningsrecht vallen;

een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Banning c.s. in de kosten van het incident.

3.2. De curatoren leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. De curatoren verwijten Banning c.s. betrokkenheid bij de onttrekking van de verkoopopbrengst van het vliegtuig aan het vermogen van Dijk en van Renting. De koopprijs werd ingevolge een door Banning ([A]) geconcipieerde en/of geredigeerde betalingsconstructie betaald aan KIC. Uit de opbrengst van de vliegtuigtransactie is ook een groot aantal declaraties van Banning voldaan. De curatoren vorderen afgifte door Banning c.s. van bepaalde documenten van Banning c.s. omdat laatstgenoemde geen openheid van zaken geeft en de administratie van de Kooilustvennootschappen incompleet is. De curatoren hebben recht op inzage in de administratie van de gefailleerde vennootschappen omdat deze een belangrijk instrument vormt bij de vervulling van hun taak tot “reconstrueren” van de boedel. Dat deze administratie zich (deels) bij derden bevindt, doet aan dit recht niets af. De gespecificeerde declaraties, juridische adviezen en de correspondentie maken deel uit van de administratie van de betrokken Kooilustvennootschappen, zodat de curatoren recht hebben op inzage. De curatoren verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 31 juli 2008 (LJN: BD9054, r.o. 3.5), het systeem van de Faillissementswet en de taak waarvoor een curator is aangesteld. Voorts bestond tussen Dijk en Renting enerzijds en Banning anderzijds in de periode 2004-2005 een advocaat-cliënt relatie, berustend op een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 7:400 en verder van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Banning als opdrachtnemer gehouden tot verantwoording van de wijze waarop zij zich van haar opdracht heeft gekweten. De curatoren vorderen nakoming van deze verbintenis.

Ten slotte beroepen de curatoren zich op de artikelen 843a en 843b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de artikelen 162 en 22 Rv en artikel 3:15 j BW.

3.3. Banning c.s. verzet zich tegen afgifte van (dan wel inzage in) de stukken als door de curatoren gevorderd en beroept zich daartoe allereerst op – kort gezegd – de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat.

3.4. [B] stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte is betrokken in dit incident omdat tegen hem geen vorderingen worden ingesteld, zodat de curatoren jegens hem niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, met veroordeling van de curatoren in de proceskosten.

4. De beoordeling in het incident tot afgifte

4.1. Voorop wordt gesteld dat de Hoge Raad reeds in 1984 heeft beslist dat de grondslag van het aan een beperkte groep van vertrouwenspersonen, onder wie advocaten en notarissen, toekomende verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden (zie HR 22 juni 1984, LJN: AG4835). Dit uitgangspunt is in latere arresten steeds bevestigd. Uitzonderingen op het verschoningsrecht worden zelden aangenomen.

4.2. De gedachte – die in de stellingen van de curatoren besloten lijkt te liggen – dat een curator als vertegenwoordiger van de failliete vennootschap met de vennootschap vereenzelvigd kan worden, zodat Banning c.s. geen beroep op haar verschoningsrecht kan doen omdat haar dat beroep niet toekomt jegens haar eigen cliënt, kan – in ieder geval naar Nederlands recht – niet als juist worden aanvaard. Het faillissement heeft immers (slechts) betrekking op het vermogen van de insolvente schuldenaar. De persoon van de schuldenaar wordt door het faillissement niet getroffen. De schuldenaar blijft bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. Door het faillissement van de vennootschap verdwijnt de handelingsbevoegdheid of de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van de vennootschap dus niet. Het faillissement bewerkstelligt alleen dat de vennootschap en haar organen geen handelingen meer kunnen verrichten die de boedel binden. Als gevolg van het faillissement verliest de schuldenaar (slechts) de beschikking en het beheer over zijn vermogen. De curator is een gerechtelijke bewindvoerder die de onder het faillissementsbeslag liggende goederen beheert en vereffent ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. In dat kader kan de curator – zoals de curatoren ook in het onderhavige geval hebben gedaan – namens de gezamenlijke schuldeisers derden (in dit geval Banning c.s. en [B]) aanspreken op grond van onrechtmatige daad. De curator is niet de wettelijke vertegenwoordiger van de failliete vennootschap. De bevoegdheden van de curator berusten niet op een vorm van overgang van de beschikkings- en beheersbevoegdheid van de schuldenaar op de curator, noch op een volmacht van de schuldenaar aan de curator tot het uitoefenen van deze bevoegdheden. Wat de situatie is naar Belgisch recht, wordt door de curatoren in het midden gelaten. Banning c.s. stelt dat de situatie naar Belgisch recht niet anders is. Nu de curatoren geen beroep doen op de mogelijk andere positie van curatoren naar Belgisch recht, zal de rechtbank er van uitgaan dat de situatie in België op dit punt gelijk is aan de Nederlandse situatie. Uitgangspunt voor de verdere beoordeling moet dan ook zijn dat de curatoren de stukken van Banning c.s. opvragen in hun hoedanigheid van curator in het kader van het beheer en vermogen van de failliete vennootschappen en niet in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger van de (failliete) vennootschappen zelf.

4.3. Dit betekent allereerst dat de verplichting van Banning c.s. om als opdrachtnemer verantwoording af te leggen aan de opdrachtgever (zie artikel 7:400 e.v. BW ), niet geldt ten opzichte van de curatoren.

4.4. Ook de stelling van de curatoren dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding, gaat niet op. Hoewel het verschoningsrecht niet absoluut is, kan slechts in “zeer uitzonderlijke omstandigheden” het belang dat de waarheid aan het licht komt, prevaleren boven het verschoningsrecht (HR 1 maart 1985, LJN: AC9066 (Notaris [D])). De curatoren stellen wel dat van dergelijke “zeer uitzonderlijke omstandigheden” in het onderhavige geval sprake is, maar de curatoren geven niet aan welke specifieke omstandigheden zij bedoelen anders dan de feiten en omstandigheden die in deze zaak spelen. Van die feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat zij zodanig zijn dat zij een uitzondering op het verschoningsrecht rechtvaardigen.

4.5. Voor het aannemen van een uitzondering op het verschoningsrecht is voorts onvoldoende de enkele omstandigheid dat – zoals hier het geval is – de advocaat die een beroep op het verschoningsrecht doet, procespartij is. De Hoge Raad heeft in 2002 geoordeeld dat een beroep op het verschoningsrecht van de aangesproken verschoningsrechtigde (in dat geval een notaris) in het licht van het in zijn arrest van 22 juni 1984 genoemde maatschappelijk belang niet onaanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de gelijkwaardigheid van procespartijen (HR 9 augustus 2002, LJN: AE6324).

4.6. Evenmin is hiertoe voldoende dat, zoals de curatoren stellen, de cliënten van Banning c.s., de failliete vennootschappen Kooilust Investments, Domus Scaldia, Dijk en Renting, geen enkel rechtens relevant belang bij geheimhouding hebben. Dit volgt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 1 maart 1985 (Notaris [D]), waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat het verschoningsrecht ook niet zou worden opgeheven als de belanghebbende vennootschappen de notaris uit zijn geheimhoudingsplicht zouden hebben ontslagen. Ten slotte baat ook de stelling van de curatoren dat het uitsluitend Banning zelf is die (een) belang zou hebben bij het verschoningsrecht hen niet.

4.7. Ook het beroep op artikel 843b Rv kan niet tot toewijzing van de vordering van de vordering van de curatoren leiden. De curatoren stellen dat het ervoor moet worden gehouden dat een deel van de administratie – en derhalve bewijsstukken – van de vennootschappen verloren is gegaan, omdat de Belastingdienst aan de curatoren heeft meegedeeld dat de vennootschappen destijds wel over volledige administraties beschikten. Op grond van artikel 843b Rv menen curatoren de (interne) urenadministratie van Banning c.s. te kunnen vorderen als vervangend bewijs als bedoeld in dat artikel. De curatoren verliezen hierbij evenwel uit het oog dat zij niet optreden als vertegenwoordiger van de vennootschappen, maar in hun hoedanigheid van curator in het kader van het beheer en vermogen van de failliete vennootschappen. Voorts geldt dat Banning c.s. op grond van het derde lid van artikel 843b Rv ook hier een beroep op haar verschoningsrecht toekomt.

4.8. Conclusie uit al het voorgaande is dan ook dat het beroep van Banning c.s. op het verschoningsrecht moet worden gehonoreerd en aan een veroordeling tot afgifte van en/of inzage in de stukken als door de curatoren gevorderd, in de weg staat. De omstandigheid dat in de artikelen 3:15j BW en 162 Rv geen uitzondering is opgenomen voor advocaten en andere verschoningsgerechtigden betekent niet, zoals de curatoren stellen, dat advocaten in het kader van een op die artikelen gebaseerde vordering tot afgifte geen beroep op hun verschoningsrecht toekomt. Het is niet aan de rechter te beslissen wat de grenzen zijn aan het verschoningsrecht. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de verschoningsgerechtigde zelf mag en moet beslissen of bepaalde informatie en/of stukken onder het verschoningsrecht vallen (HR 9 augustus 2002, LJN: AE6324, r.o. 4.2.2 en HR 29 juni 2005, LJN: AE5070, r.o. 5.3). Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor declaraties en specificaties van declaraties.

4.9. Dit betekent dat de vorderingen van de curatoren zullen worden afgewezen. De curatoren zullen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van Banning c.s. begroot op € 452,=. De kosten van [B] worden begroot op nihil, nu hij tegen de vordering tot afgifte geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd.

5. Het geschil in het bevoegdheidsincident

5.1. [B] vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank zich niet bevoegd verklaart om kennis te nemen van de eis van de curatoren in de hoofdzaak jegens [B], met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de curatoren in de kosten van het incident.

5.2. [B] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. De bevoegdheid van de rechtbank moet worden beoordeeld op grond van artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures (hierna: de Insolventieverordening). Op grond van deze bepaling is – in ieder geval waar het de vorderingen van de Belgische curatoren op [B] betreft – uitsluitend de Belgische rechter bevoegd, omdat de faillissementsprocedures van de Belgische vennootschappen Dijk en Renting in België zijn geopend. Voorts is de Nederlandse rechter niet de meest gerede partij om uitleg te geven aan bepalingen uit het Belgisch Burgerlijk Wetboek.

5.3. De curatoren stellen zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van de curatoren op [B] op grond van artikel 6 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Verordening).

6. De beoordeling in het bevoegdheidsincident

6.1. De curatoren leggen aan hun vorderingen op Banning c.s. tekortkoming in de nakoming en onrechtmatige daad ten grondslag. Aangezien Banning c.s. woonplaats heeft gekozen in Amsterdam, is de rechtbank Amsterdam bevoegd om van deze vorderingen kennis te nemen.

6.2. Aan hun vorderingen op [B] leggen de curatoren het volgende ten grondslag. [B] was ten tijde van de vliegtuigtransactie bestuurder (althans “zaakvoerder”) van Dijk en van Renting, en tevens bestuurder van KIC, de vennootschap die de verkoopprijs voor het vliegtuig heeft ontvangen. [B] heeft door het (doen) wegsluizen, althans het toelaten daarvan, dusdanig onzorgvuldig gehandeld, dat dit handelen onrechtmatig is jegens de crediteuren van Dijk en van Renting. Kooilust Investments en Domus Scaldia zijn ook crediteuren van Dijk en van Renting. De Nederlandse curatoren vorderen schadevergoeding namens Kooilust Investments en Domus Scaldia op grond van onrechtmatige daad. De Belgische curatoren vorderen schadevergoeding namens Dijk en Renting alsmede namens de gezamenlijke schuldeisers van deze gefailleerde vennootschappen. De vorderingen van de Belgische curatoren zijn allereerst gegrond op onrechtmatige daad (artikel 1382 Belgisch Burgerlijk Wetboek ) en voorts op bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 263 Wetboek van Vennootschappen van Belgi ë). Deze vorderingen betreffen de civielrechtelijke (en/of vennootschapsrechtelijke) vorderingen die ook buiten faillissement en door anderen dan de curator kunnen worden ingesteld en zijn dus niet gebaseerd op het faillissementsrecht. Daarnaast doen de Belgische curatoren een beroep op de in artikel 265 Wetboek van Vennootschappen van Belgi ë neergelegde bestuurdersaansprakelijkheid. Dit artikel bepaalt dat een bestuurder aansprakelijk is indien hij een “kennelijke grove fout” heeft begaan en deze fout heeft bijgedragen aan het faillissement van de vennootschap. Hoewel voorwaarde voor het inroepen van deze bepaling is dat de vennootschap in staat van faillissement verkeert, kunnen ook anderen dan de curator een vordering op grond van deze bepaling instellen en vloeien de opbrengsten niet per definitie in de faillissementsboedel, aldus steeds de curatoren.

6.3. Hier geldt het volgende. In beginsel wordt de bevoegdheid van de rechter in geschillen tussen inwoners van verschillende lidstaten bepaald aan de hand van de EEX-Verordening. Dit is slechts anders indien het gaat om vorderingen die rechtsreeks uit het faillissement voortvloeien en geheel binnen het kader van het faillissement passen, zogenoemde “faillissementsrechtelijke” vorderingen (HvJ EG 22 februari 1979, LJN: AC6502, Gourdain-Nadler). Deze criteria zijn naderhand neergelegd in artikel 25 lid 1 van de Insolventieverordening waarin is bepaald dat “beslissingen die rechtstreeks voortvloeien uit de insolventieprocedure en daar nauw op aansluiten” worden erkend in andere lidstaten. Het Hof van Justitie heeft overwogen dat de Europese wetgever heeft willen kiezen voor een ruime opvatting van het begrip “burgerlijke en handelszaken” in artikel 1 lid 1 van de EEX-Verordening en dat de werkingssfeer van de Insolventieverordening als gevolg hiervan niet ruim mag worden uitgelegd (HvJ EG/EU 10 september 2009, LJN: BJ8053).

6.4. De vorderingen van de curatoren op [B] zijn niet gegrond op de Belgische of Nederlandse Faillissementswet en, voor zover deze zijn gegrond op onrechtmatige daad (en op de algemene bepaling naar Belgisch recht over bestuurdersaansprakelijkheid), niet aan te merken als “faillissementsrechtelijke” vorderingen in de hiervoor bedoelde zin, zodat de bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening. Aangezien de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van de curatoren op Banning c.s., is zij op grond van artikel 6 lid 1 van de EEX-Verordening ook bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van de curatoren op [B]. Banning c.s. en [B] zijn immers gedaagden in dezelfde procedure en aangezien de curatoren onbetwist hebben gesteld dat aan hun vorderingen op Banning c.s. respectievelijk [B] hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt, bestaat tussen de vorderingen een zodanig nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde tegenstrijdige uitspraken te vermijden. Dat de Nederlandse rechter minder kennis heeft van Belgisch recht is voor het vaststellen van de bevoegdheid van de rechter niet relevant.

6.5. Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan, zoals de curatoren stellen (en [B] niet betwist), dat de vordering van de curatoren op [B] voor zover deze is gegrond op artikel 265 van het Wetboek van Vennootschappen van Belgi ë ook geen “faillissementsrechtelijke” vordering is als hiervoor bedoeld, is de rechtbank ook bevoegd van deze vordering kennis te nemen. Indien dat niet het geval is – hetgeen in de hoofdzaak zal moeten worden beoordeeld – staat dat in ieder geval niet in de weg aan de bevoegdheid van de rechtbank voor zover de vorderingen op de overige grondslagen zijn gebaseerd.

6.6. De rechtbank is dan ook bevoegd om van de vorderingen van de curatoren op [B] kennis te nemen. [B] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van de curatoren begroot op € 452,= .

7. De beslissing

De rechtbank

in het incident tot afgifte

7.1. wijst het gevorderde af,

7.2. veroordeelt de curatoren hoofdelijk in de kosten van het incident, aan de zijde van Banning c.s. begroot op € 452,= en aan de zijde van [B] op nihil,

7.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in het bevoegdheidsincident

7.4. wijst het gevorderde af,

7.5. veroordeelt [B] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curatoren begroot op € 452,=,

in de hoofdzaak

7.6. verwijst de zaak naar de rol van 7 september 2011 voor conclusie van antwoord,

7.7. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, mr. M.R. Jöbsis en mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature