Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beroep tegen verlenging ongegrond. Voorlopige voorziening afgewezen. Ernstig en onmiddellijk gevaar veroorzaakt door drank- en drugsgebruik. Gevaar nog steeds aanwezig. Huisverbod blijft in stand.

Uitspraak



proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Civiel

Voorzieningenrechter

zaaknummer / rekestnummer: 426524 / KG RK 09-1833 en 426527 / FA RK 09-3250

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)

gedaan op 4 mei 2009

in het geding tussen

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

thans verblijvende te [woonplaats],

gemachtigde mr. G.E. Menick,

hierna: verzoeker,

en

de burgemeester van de gemeente Amstelveen,

zetelende te Amstelveen,

hierna: verweerder,

in welke zaak als belanghebbende is aangemerkt:

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende.

1. De procedure:

1.1 Bij besluit van 15 april 2009 heeft verweerder een huisverbod opgelegd, alsmede een contactverbod (hierna: huisverbod).

1.2 Het huisverbod is bij besluit van 24 april 2009 verlengd tot 13 mei 2009 21.00 uur.

1.3 Tegen laatstgenoemd besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 29 april 2009 beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker bij brief van 29 april 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende te beslissen dat het huisverbod zo spoedig mogelijk wordt opgeheven, dan wel geschorst.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

1.5 Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2009. Aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.R. Oudendijk en mevrouw [persoon1]. Tevens is ter zitting verschenen mevrouw [persoon2], werkzaam bij het zorgcoördinatiepunt.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 4 mei 2009 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

2. De gronden van de beslissing:

2.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb .

2.3 Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2.4 Verzoeker en belanghebbende wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats]. Tevens is woonachtig op dit adres de minderjarige:

- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].

Op 15 april 2009 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer. Op verzoek van twee agenten van de politie is de hulpofficier van justitie ter plaatse geweest om hen te assisteren. De agenten wensten een toetsing van de situatie in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). De hulpofficier heeft in het kader van het onderzoek ter plaatse het risicotaxatieinstrument ingevuld (hierna: RiHG). Op basis daarvan heeft hij geconcludeerd dat een huisverbod diende te worden opgelegd. Het voornemen om een huisverbod aan de verzoeker op te leggen is bij zijn aanhouding aan hem kenbaar gemaakt. De zienswijze van de betrokkene luidde dat hij zich gelaten kon vinden in het voorgenomen besluit. Bij besluit van 15 april 2009 is de verzoeker dan ook gelast op grond van artikel 2 Wth de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] onmiddellijk te verlaten en deze woning vanaf 15 april 2009 van 21.00 uur tot 25 april 2009 tot 21.00 uur niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens is bij dit besluit een contactverbod gelast met belanghebbende en de minderjarige die in dezelfde woning wonen.

2.5 Bij het bestreden besluit heeft de verweerder het huisverbod verlengd met de periode van 25 april 2009 21.00 uur tot 13 mei 2009 21.00 uur. Tevens is het contactverbod in stand gebleven ten aanzien van de belanghebbende en de minderjarige. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 9 van de Wth .

2.6 Verweerder heeft het bestreden besluit als volgt gemotiveerd. Verzoeker scoorde met betrekking tot alcohol en drugsgebruik hoog in het RiHG. Op 23 april 2009 hadden verzoeker en belanghebbende een advies/systeemgesprek op het zorgcoördinatiepunt huisverbod. Verzoeker is onder invloed op de afspraak verschenen, was overduidelijk dronken en was zeer warrig in zijn spraak en motoriek. Als gevolg hiervan was hij moeilijk aanspreekbaar.

Met betrekking tot het geweldsincident dat aanleiding was voor het huisverbod wordt in het bestreden besluit overwogen dat tussen verzoeker en belanghebbende onenigheid was ontstaan over het niet vinden van een portemonnee. Dit escaleerde in fysiek geweld alsmede schreeuwen en schelden, in het bijzijn van de vierjarige minderjarige.

Verzoeker heeft het huisverbod op dag twee overtreden. Hiervoor is hij aangehouden en er is proces-verbaal opgemaakt.

Voorts heeft verweerder gewezen op het advies van 23 april 2009 van het Crisisinterventieteam. Verzoeker was na de overtreding van het huisverbod voornemens begeleiding te accepteren. Na 23 april 2009 was het niet meer mogelijk met verzoeker hierover afspraken te maken. Als verzoeker nuchter is, staat hij positief tegenover het aangeboden hulpverleningstraject. Echter, als hij onder invloed is, is dit anders. Naar het oordeel van het Crisisinterventieteam is een verlenging van het huisverbod aan de orde omdat de dreiging voortduurt door de terugval als gevolg van alcohol en/of druggebruik.

Naast het feit dat verweerder oordeel is dat de dreiging voortduurt, oordeelt hij dat, gelet hierop, het belang van verweerder bij het verlengen van een huisverbod zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om zich vrijelijk in en rondom de woning te kunnen begeven.

2.7 Zowel verzoeker als belanghebbende is over het voornemen het huisverbod te verlengen gehoord.

2.8 Verzoeker meent dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Hoewel hij erkent dat hij tijdens zijn dronkenschap verbaal geweld heeft gebruikt, is verzoeker van mening dat hij nooit en te nimmer ernstig en onmiddellijk gevaar heeft opgeleverd noch voor zijn partner, noch voor zijn kind en dat, in tegenstelling tot wat de belanghebbende stelt te ervaren, er thans ook geen sprake is van dreiging. Hetgeen door verweer in de beschikking wordt gesteld, acht de verzoeker overdreven, mede gelet op het feit dat hij thans in de garage van de woning verblijft en van belanghebbende toestemming heeft gekregen om van het toilet en de badkamer gebruik te maken. Nu verzoeker dakloos is geworden, niet bekend is met het circuit waarin daklozen zich gewoonlijk begeven, waardoor hij ook niet weet waar hij terecht kan, stelt de verzoeker zich op het standpunt dat hij onevenredig zwaar wordt benadeeld door (de verlening van ) het verbod.

2.9 De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de rechtmatigheid van het bestreden besluit het volgende.

2.10 Op grond van artikel 9 Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. Ingevolge artikel 2 Wth, welk artikel van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, moet er sprake zijn van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aanwezigheid van desbetreffende persoon in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.

2.11 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht en op goede gronden kunnen menen dat in het onderhavige geval de dreiging die ertoe heeft geleid het huisverbod op te leggen nog steeds voortduurt.

Uit het RiHG dat aan het besluit van 15 april 2009 ten grondslag ligt, blijkt dat de “forse verslavingsproblematiek, die door verzoeker gebagatelliseerd wordt,” een belangrijke rol heeft gespeeld bij de weging van het gevaar. Verzoeker en belanghebbende zijn vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 23 april 2009 bij een instantie voor advies of hulpverlening in de zin van artikel 2, negende lid, Wth . Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat verzoeker onder invloed van verdovende middelen op deze afspraak is verschenen. Terwijl hij zich in deze toestand verkeerde heeft hij zich dreigend uitgelaten jegens de hulpverleners die bij het gesprek aanwezig waren.

Hoewel deze dreiging niet tot de belanghebbende was gericht, duidt deze gang van zaken er naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op dat verzoeker zijn middelengebruik nog niet onder controle heeft en dat hij zich onder invloed van verdovende middelen

bedreigend opstelt.

Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts meegewogen dat belanghebbende nog steeds een mate van dreiging ervoer en dat zij angstig was. [persoon2] heeft ter zitting verklaard dat de houding van de belanghebbende tijdens het gesprek van 23 april 2009 duidde op angst. Zij hield zich steeds meer afzijdig van het gesprek en heeft zich angstig uitgelaten na afloop van het gesprek. [persoon1] heeft voorts verklaard dat zij belanghebbende nadien telefonisch heeft benaderd. Uit het gesprek bleek onder andere dat er sprake is van jarenlang gebruik van verdovende middelen door verzoeker, hetgeen in het verleden eveneens tot de nodige aanvaringen heeft geleid. De voorzieningenrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat er sprake is van angst bij de belanghebbende, hetgeen er eveneens op wijst dat de dreiging die ten tijde van het opleggen van het huisverbod is geconstateerd, voortduurt.

2.12 Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Daartoe acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.

Verzoeker stelt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat hij als gevolg van het bestreden besluit onevenredig nadeel lijdt. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat verweerder tot een andere afweging heeft kunnen komen, waarbij de nadelen die de man ondervindt niet opwegen tegen de belangen van de verweerder en de huisgenoten, die zijn gediend met het bestreden besluit. De man bevindt zich weliswaar in een ongemakkelijke situatie, hij verblijft thans in een garage, doch ter zitting heeft de man verklaard dat hij onderdak zou kunnen krijgen bij zijn zuster dan wel zijn intrek kan nemen in het leegstaande huis van zijn overleden moeder. Daarnaast heeft de gemeente de man opvangmogelijkheden aangedragen.

Ook het nadeel dat verzoeker lijdt als gevolg van het feit dat hij door het huisverbod geen contact heeft met [minderjarige] weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zwaar, gelet op het feit dat de verlenging van het huisverbod juist mede beoogt de belangen van de minderjarige te dienen in die zin dat wordt getracht een einde te maken aan het huiselijk geweld tussen verzoeker en belanghebbende, waaronder ook de minderjarige lijdt. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

2.13 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.

2.14 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, noch voor vergoeding van het door de verzoekende partij betaalde griffierecht.

3. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.

Deze beschikking is gegeven door de voorzieningenrechter mr. E.E.V. Lenos, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier, op 4 mei 2009..

De griffier: De voorzieningenrechter:

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature