Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Uitspraak



Arrondissementsrechtbank te Amsterdam

Sector Bestuursrecht

enkelvoudige kamer

Uitspraak

reg.nr : AWB 97/6937 WW44 A AZ

Inzake : de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Onroerende Zaken Rohel B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres,

tegen : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUITEN

Besluit I van 22 april 1997 van verweerder, nr BWE/PJZ 960529.

Besluit II van 17 februari 1998 van verweerder, nr BWE/PJZ 960529.

2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij besluit van 15 maart 1996 heeft verweerder naar aanleiding van een melding door eiseres van haar voornemen tot het uitvoeren van gevelwijzigingen medegedeeld dat dit bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat toestemming om het bouwplan uit te voeren is geweigerd.

Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 maart 1996 een bezwaarschrift ingediend.

Bij het bestreden besluit I, verzonden op 25 april 1997, heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met de aanvulling dat voor het bouwwerk een bouwvergunning vereist is en dat deze niet kan worden verleend, aangezien het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Tegen dit besluit heeft mr. W.H. van Otterloo, advocaat te Amsterdam, bij beroepschrift van 5 juni 1997 (met bijlagen) namens eiseres beroep ingesteld en op de daartoe aangevoerde gronden de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen.

Verweerder heeft op 24 juni 1998 een verweerschrift ingediend en afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, waaronder het bestreden besluit II van 17 februari 1998 tot wijziging van het bestreden besluit I.

Bij brief van 27 augustus 1998 (met bijlagen) heeft eiseres haar beroep nader onderbouwd.

Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 december 1998, alwaar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.H. van Otterloo, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.B. Vlas, werkzaam ten kantore van verweerder.

3. MOTIVERING

Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.

Feiten

Op 16 februari 1996 heeft eiseres haar voornemen gemeld bij verweerder tot het vernieuwen van de ramen in de voorgevels van haar panden, gelegen aan de Marnixkade 14 tot en met 19 te Amsterdam.

Verweerder heeft deze melding voor advies voorgelegd aan de Commissie voor welstand en monumenten (hierna: de welstandscommissie). Deze commissie heeft -kort gezegd- geoordeeld dat de betrokken panden deel uitmaken van een architectonische éénheid, dat in het verleden kozijnen in gevelonderdelen zijn vervangen door uiteenlopende typen van kunststofkozijnen en dat het aldus ontstane chaotische gevelbeeld in ernstige mate de architectuur van het bouwwerk aantast. De welstandscommissie meent dat nagestreefd zal moeten worden om toekomstige vervangingen zodanig uit te voeren dat op lange termijn het oorspronkelijke, samenhangende en evenwichtige gevelbeeld wordt hersteld. De commissie spreekt derhalve een principieel bezwaar uit tegen de toepassing van kunststofkozijnen in deze gevel. Gewezen wordt op de profilering en de raamindeling van de vervangende kozijnen die geen recht doen aan de oorspronkelijke architectuur. Geadviseerd wordt een meer passend ontwerp in hout toe te passen dat voor toekomstige vervangingen tevens als voorbeeld zal dienen.

Bij het primaire besluit van 15 maart 1996 heeft verweerder, met overneming van het advies, medegedeeld, dat het bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat hij weigert toestemming te verlenen om het bouwplan uit te voeren.

Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 maart 1996 een bezwaarschrift ingediend. De welstandscommissie heeft op 24 april 1996 wederom een negatief advies uitgebracht en daarbij opgemerkt dat de besproken detailtekeningen de commissie sterken in het handhaven van haar uitgangspunten.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift en een op 10 oktober 1996 gehouden hoorzitting heeft verweerder, met overneming van het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 20 maart 1997 met de daarbij gegeven motivering, het bestreden besluit I genomen. Hierin is onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende overwogen. De Bezwaarschriftencommissie begrijpt uit het welstandsadvies dat door de voorgestelde gevelwijziging sprake is van een substantiële en ingrijpende inbreuk op de omgeving zodat in het voorliggende geval niet gesproken kan worden van een vervanging van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet . De beoogde wijziging van de gevel kan dan ook slechts met een bouwvergunning worden gerealiseerd. Derhalve dient het besluit van 15 maart 1996 te worden herzien en aangevuld in die zin dat het bouwwerk naar het oordeel van verweerder niet voldoet aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Woningwet en dat, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet geen bouwvergunning kan worden verleend. Het advies van de bij uitstek deskundige en speciaal voor dit soort zaken aangewezen welstandscommissie wordt onderschreven. Eiseres' beroep op andere gevallen wordt verworpen op grond van de overweging dat het hier niet gelijke gevallen betreft en dat voor de vervanging van houten kozijnen door kunststof kozijnen nimmer vooraf een positief advies van de welstandscommissie, noch toestemming van verweerder is verkregen.

Tegen dit besluit heeft eiseres op 5 juni 1997 beroep ingesteld.

Bij het bestreden besluit II van 17 februari 1998 heeft verweerder bestreden besluit I aldus herroepen dat wordt ingetrokken de mededeling dat geen bouwvergunning kan worden verleend. Verweerder overweegt in dit verband dat in het stelsel van de Woningwet geen plaats is voor een dergelijk besluit anders dan op grondslag van een daartoe strekkende aanvraag. In een geval als het onderhavige dient te worden volstaan met de vaststelling dat sprake is van een bouwvergunningplichtig bouwwerk.

De gronden van het beroep

Eiseres heeft betwist dat het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat geen bouwvergunning kan worden verleend. Het originele beeld wordt zo veel mogelijk behouden door toepassing van het zogenaamde Amsterdam-profiel in de nieuw aan te brengen kunststofkozijnen. De beoogde kunststofkozijnen voor de 24 woningen zijn qua uitvoering gelijk aan de te vervangen houten kozijnen. Verder wordt er op gewezen dat er in het bewuste blok aan de Marnixkade 43 woningen zijn aan te wijzen waarvan de kozijnen afwijken dan wel in kunststof zijn uitgevoerd. Ook is er op gewezen dat er in de afgelopen jaren nog aanmerkelijke soortgelijke wijzigingen in het blok zijn aangebracht, waartegen door verweerder niet is opgetreden.

Het wordt eiseres aangerekend dat zij geen rapport van een deskundige heeft ingebracht waaruit zou blijken dat er geen sprake is van "in ernstige mate in strijd met de redelijke eisen van welstand". In de loop van deze procedure zal een zodanig rapport in het geding worden gebracht. Overigens meent eiseres dat geen bouwvergunning vereist is, omdat niet sprake is van een verandering van ingrijpende aard. Ter zitting heeft eiseres nog opgemerkt dat in het advies van de Bezwaarschriftencommissie het advies van de welstandscommissie twee keer onjuist wordt aangehaald. Op bladzijde 2 stelt de Bezwaarschriftencommissie: "De welstandscommissie meent dat de voorgestelde vervanging door kunststof kozijnen de architectuur van het bouwwerk in ernstige mate aantast. In het advies van de welstandscommissie staat evenwel dat in het verleden kozijnen van gevelonderdelen door uiteenlopende typen kunststofkozijnen zijn vervangen en dat het aldus ontstane gevelbeeld in ernstige mate de architectuur van het bouwwerk aantast. Op dezelfde bladzijde, derde alinea van onderen, stelt de Bezwaarschriftencommissie: "De welstandscommissie heeft geadviseerd dat het bouwplan in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand". Ook dat oordeel valt niet in het advies van de welstandscommissie te lezen.

Wat daar wel in staat, is: "geadviseerd wordt een meer passend ontwerp in hout toe te passen, dat voor toekomstige vervangingen tevens al voorbeeld zal dienen. Door de welstandscommissie is slechts gesteld dat de panden deel uitmaken van een architectonische eenheid en niet dat de panden een architectonische waarde hebben. Het standpunt van de welstandscommissie kan slechts worden teruggevoerd tot een principieel bezwaar tegen kunststoframen. Dit is naar de mening van eiseres niet, dan wel onjuist gemotiveerd. Eiseres verwijst naar het uitvoerige rapport van E.W. Lopez Cardozo, architect, mediator arbiter. In dat rapport staat dat kunststof kozijnen anno 1998 een volwaardig product is dat wat betreft techniek, architectonische mogelijkheden en milieubelasting gelijkwaardig is aan andere materialen.

Het verweer

Verweerder heeft er op gewezen, dat de welstandscommissie deskundig is en haar advies, ook na kennisneming van de bezwaren en detailtekeningen, heeft gehandhaafd. Verweerder heeft met overneming van dit advies geoordeeld, dat het bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voor andere kozijnen, die afwijken, is nimmer vooraf een goedkeurend advies van de welstandscommissie gegeven, noch toestemming door verweerder, die ook geen gedoogverklaring hiervoor heeft afgegeven. Overigens is geen sprake van gelijke gevallen, waarin wel toestemming gegeven zou zijn. Gezien de substantiële en ingrijpende inbreuk, die de vervanging van de kozijnen maakt op de omgeving, is geen sprake van een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet en betreft het derhalve een bouwvergunningplichtig bouwwerk. Verweerder moet met deze vaststelling volstaan bij gebreke van een aanvraag om verlening van een bouwvergunning.

Overwegingen

Allereerst heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of bestreden besluit II getroffen zou worden door het verbod van artikel 6:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beantwoord deze vraag ontkennend nu verweerder met het bestreden besluit II niet heeft beoogd de rechtsgang te frustreren.

Artikel 9.9 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 (hierna: de verordening) bepaalt dat het voornemen tot het uitvoeren van gevelwijzigingen, indien en voorzover deze zijn aan te merken als werkzaamheden als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet , kan overeenkomstig artikel 42 van de Woningwet worden gemeld, teneinde een uitspraak te verkrijgen over de aanvaardbaarheid uit een oogpunt van welstand als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet , ter voorkoming van een mogelijke aanschrijving op grond van artikel 19 van de Woningwet .

Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel -voorzover hier van belangleggen burgemeester en wethouders, alvorens op een melding als bedoeld in het eerste lid te beslissen, de melding zo spoedig mogelijk voor advies voor aan de commissie van onafhankelijke deskundigen als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Woningwet , die beziet, of de gevelwijziging niet in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Woningwet .

De melding van het voornemen van eiseres tot wijziging van raamkozijnen in de voorgevels van haar panden, gelegen aan de Marnixkade 14 tot en met 19 te Amsterdam, is in eerste instantie door verweerder beoordeeld als in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand. De rechtbank merkt dit oordeel van verweerder, alsmede het als zelfstandig en definitief bedoeld uitgedragen rechtsoordeel van verweerder, dat geen sprake is van een verandering van nietingrijpende aard als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet , aan als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb , nu verweerder daarmee te kennen heeft gegeven tegen de uitvoering van het voornemen repressief te zullen optreden op grond van artikel 19 van de Woningwet . Een andere opvatting zou ertoe leiden dat eiseres, om dit geschilpunt aan de rechter te kunnen voorleggen, eerst een bouwvergunning zou dienen aan te vragen en de daarmee gepaard gaande leges verschuldigd zou worden, terwijl weigering van die bouwvergunning door verweerder op voorhand reeds vaststaat.

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, nietwederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

Tussen partijen is in geschil de vraag of het vervangen van houten kozijnen door kunststof kozijnen al dan niet moet worden aangemerkt als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet .

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in casu geen sprake is van het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet . Daartoe wordt het volgende overwogen. Op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient de term "van niet-ingrijpende aard" niet alleen in bouwkundige maar ook in stedebouwkundige zin te worden opgevat. Hierbij speelt zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.

Verweerder heeft naar voren gebracht dat binnenkort het gebied binnen de Singelgracht (waartoe de Marnixkade behoort) wordt aangewezen als beschermd stadsgezicht. De gemeente is verder bezig met de wijziging van het bestemmingsplan Jordaan. In dit plan wordt gewerkt met ordekaarten. De Marnixkade valt onder orde 2. Dit houdt in dat het gaat om bouwwerken van voor 1940 die vanwege hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedebouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in een gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld.

De rechtbank leidt uit hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht af dat ook ten tijde van het bestreden besluit de wijk waarin de panden in kwestie zich bevinden een architectonisch waardevol gebied vormde.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door plaatsing van de kunststof kozijnen de profilering en indeling van ramen een wezenlijke verandering zal ondergaan, waardoor het uiterlijk van de gevels zal afwijken van de oorspronkelijke architectuur. Dat de kunststof kozijnen qua uitvoering gelijk zijn aan de te vervangen houten kozijnen, zoals eiseres stelt, kan niet worden volgehouden, nu de bij verweerder ingediende detailtekeningen voor de aan te brengen nieuwe kozijnen in de vergadering van de welstandscommissie zijn besproken en deze commissie daarover heeft opgemerkt gesterkt te zijn in haar oordeel haar uitgangspunten, zoals verwoord in haar advies van 28 februari 1996, te moeten handhaven.

Voorzover eiseres erover klaagt dat de Bezwaarschriftencommissie het welstandsadvies twee keer onjuist aanhaalt, overweegt de rechtbank dat, gelet op het advies van de welstandscommissie in zijn geheel, zonder daar gedeelten uit te lichten zoals eiseres heeft gedaan, verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de door eiseres voorgenomen gevelwijziging leidt tot een uiterlijk van de betrokken panden dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Derhalve heeft verweerder in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 40 en 43 van de Woningwet geoordeeld dat sprake is van een bouwvergunningplichtig bouwwerk.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

Nu ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met de wet of het recht, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.

Beslist wordt als volgt.

4. BESLISSING

De rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond.

Gewezen door mr. R.H. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Ocko, griffier, en uitgesproken in het openbaar op: 4 maart 1999 door mr. A.M. Ocko,

in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.

Afschrift verzonden op:

Coll:

D:B


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature