Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om eiseres met ingang van 26 maart 2003 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wajong ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven.

Uitspraak



RECHTBANK ALMELO

Sector bestuursrecht

Registratienummer: 06 / 1172 WAJONG AZ1 A

uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 13 december 2007

in het geschil tussen:

[eiseres],

wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.P. Smit, werkzaam bij Advocatenkantoor K. ter Mors te Almelo,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),

locatie Hengelo, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder d.d. 25 september 2006.

2. De feiten en het verloop van de procedure

Eiseres heeft op 21 december 2005 bij verweerder een aanvraag ingediend om uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).

Bij besluit van 14 februari 2006 heeft verweerder besloten eiseres met ingang van 26 maart 2003, zijnde de datum waarop eiseres 18 jaar is geworden en derhalve de eerst mogelijke datum waarop een recht op uitkering ingevolge de Wajong kan ontstaan, geen uitkering toe te kennen, aangezien zij op die datum niet, althans voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van de Wajong.

Tevens heeft verweerder bij een ander besluit van gelijke datum aan eiseres met ingang van 23 februari 2006 een uitkering ingevolge de Wajong toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Tegen beide besluiten heeft eiseres op 26 maart 2006 bezwaar gemaakt.

Eiseres is op 11 juli 2006 ter zake van die bezwaren gehoord, bij welke gelegenheid zij het bezwaar tegen het besluit waarbij haar een Wajong-uitkering is toegekend per 23 februari 2006 heeft ingetrokken.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit tot weigering van een Wajong-uitkering ongegrond verklaard.

Eiseres kan zich blijkens het beroepschrift van 4 oktober 2006 niet met dit besluit verenigen.

Verweerder heeft de rechtbank bij schrijven van 8 november 2006 de aan het besluit ten grondslag liggende stukken, alsmede een verweerschrift doen toekomen.

Vervolgens hebben beide partijen de rechtbank nog nadere stukken doen toekomen. Eiseres bij schrijven (fax) van 6 en 30 november 2007 en verweerder bij schrijven van 2 en 20 november 2007.

Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 6 december 2007, waar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar vader en mr. M.P. Smit voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert, beambte bezwaar en beroep.

3. Overwegingen

Processueel

De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de stukken die eiseres op 30 november 2007 heeft ingebracht artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen, niet in acht is genomen. Weliswaar heeft verweerders gemachtigde ter zitting bezwaar gemaakt tegen het meenemen van deze stukken bij de beoordeling van het onderhavige beroep, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding de desbetreffende stukken buiten het geding te laten. Het betreffen medische stukken ter onderbouwing van een reeds eerder ingenomen medische stelling, terwijl bovendien is gebleken dat eiseres het zich onder die stukken bevindende gedeelte van het huisartsenjournaal pas in een zeer laat stadium van haar huisarts heeft verkregen.

Inhoudelijk

In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om eiseres met ingang van 26 maart 2003 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wajong ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven.

Juridisch kader

Wat moet worden verstaan onder arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong, is nader omschreven in artikel 2, lid 1 van de Wajong . Gelet op de wettekst moet de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen op medische, maar ook op arbeidskundige gronden worden bepaald. Bekeken moet worden welke verdiensten de betrokkene thans zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, en welke verdiensten hij nog in staat is te verwerven als rekening wordt gehouden met de medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Het verschil tussen beide wordt aangemerkt als het verlies aan verdiencapaciteit. Uitgedrukt in een percentage is dit de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong. Om te beoordelen of verweerders besluit op goede gronden berust, dient te worden bezien of de medische mogelijkheden en beperkingen juist zijn vastgesteld en of er voor eiseres nog arbeid als bedoeld in artikel 2, leden 2 en 4, Wajong is aan te wijzen, die zij met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen kan verrichten.

Besluitvorming bij verweerder

In het onderhavige geval heeft K. Weber, arts in dienst van verweerders administrateur (hierna: Weber), op 10 januari 2005 rapport uitgebracht en is daarin tot de conclusie gekomen dat er bij eiseres afwijkende bevindingen zijn vastgesteld welke een rechtstreeks gevolg zijn van een ziekte of gebrek. Weber stelt dat er sprake is van depressieve klachten welke leiden tot beperkingen op het psychische vlak. Weber, die geen lichamelijk onderzoek bij eiseres heeft verricht, stelt dat een belastbaarheidprofiel kan worden opgesteld dat van toepassing is vanaf de 18e verjaardag van eiseres tot de datum waarop zij is opgenomen in De Viersprong, te weten 26 januari 2006.

Per haar 18e verjaardag acht Weber eiseres beperkt qua het omgaan met gevoelens, weinig verantwoording, weinig conflicten, aangewezen op een deeltaak; rustig werk; aangewezen op goede begeleiding. Op basis van deze conclusie is een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarin voormelde beperkingen zijn opgenomen.

Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige S.J. van Huizen bekeken of er per 21 december 2004 (einde wachttijd) voldoende functies te duiden waren die eiseres ondanks haar beperkingen nog zou kunnen vervullen. Blijkens de rapportage van 10 februari 2006 is de arbeidsdeskundige van mening dat dergelijke arbeid inderdaad nog aanwijsbaar is en dat het verlies aan verdiencapaciteit 0% bedraagt.

Gelet op bovenstaande medische en arbeidskundige bevindingen heeft verweerder bij besluit van 14 februari 2006 besloten aan eiseres geen uitkering ingevolge de Wajong toe te kennen aangezien zij op en na 26 maart 2003 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts E. Vastert. In het rapport van 28 juli 2006 komt de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat hij zich kan verenigen met de in de FML opgenomen beperkingen van eiseres.

Uitgaande van die door de bezwaarverzekeringsarts onderschreven beperkingen heeft de bezwaararbeidsdeskundige een herbeoordeling gedaan. Daarbij is hij tot de conclusie gekomen dat er nog slechts 1 van de 3 door de primair arbeidsdeskundige geduide functies resteert, te weten:

Sbc-code 111190 inpakker (handmatig). Om die reden heeft de bezwaararbeidsdeskundige na raadplegen van het CBBS eiseres, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts tevens geschikt geacht voor de navolgende functies:

Sbc-code 272043 Productiemedewerker textiel, geen kleding;

Sbc-code 271070 vleeswarenmaker, slachter en visverwerker;

Sbc-code 111334 huishoudelijk medewerker gebouwen.

De bezwaararbeidsdeskundige is van mening dat het verlies aan verdiencapaciteit van eiseres ook met die arbeid 0% bedraagt.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige besloten het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren.

Standpunten van partijen

In beroep heeft eiseres, onder verwijzing naar haar bij verweerder ingediende bezwaar aangegeven dat haar mogelijkheden in de FML te optimistisch zijn weergegeven en dat de arbeidsdeskundige beoordeling onvoldoende inzichtelijk is. Daarnaast is van de zijde van eiseres aangevoerd dat er geen volwaardig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden omdat Weber geen geregistreerde verzekeringsarts is en de bezwaarverzekeringsarts zelf geen medisch onderzoek heeft verricht. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 augustus 2007, LJN BB2542.

Overwegingen van de rechtbank over de medische aspecten

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de in bezwaar gehandhaafde beëindiging van de WAO-uitkering van eiseres, niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertoe overweegt de rechtbank dat het medisch onderzoek niet is verricht overeenkomstig de eisen die de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit daaraan stellen, nu vaststaat dat het primaire medisch onderzoek in eerste instantie is verricht door Weber, die destijds niet als verzekeringsarts was geregistreerd. Weliswaar is in een aantal uitspraken van de CRvB van 18 juli 2007 tot uitdrukking gebracht dat indien het medisch onderzoek in de primaire fase is verricht door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts, dit aan de arbeidsongeschiktheidbeoordeling klevende gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld, doch naar het oordeel van de rechtbank is dat in het onderhavige geval niet gebeurd. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit dient de arbeidsongeschiktheids-beoordeling te worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Artikel 3, tweede lid, van het Schattingsbesluit bepaalt dat de verzekeringsarts onderzoekt of bij betrokkene sprake is geweest van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft. Uit de toelichting bij dit artikellid blijkt dat (onder meer) het aspect van lichamelijk functioneren voorwerp van onderzoek door de verzekeringsarts is en dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek in eerste instantie zal uitgaan van de (gezondheids)klachten die betrokkene heeft. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit in het onderhavige geval met zich dat, nu eiseres tijdens de hoorzitting expliciet heeft aangegeven dat zij naast psychische klachten ook meerdere lichamelijke klachten heeft en Weber in het geheel geen lichamelijk onderzoek had verricht, de bezwaarverzekeringsarts zelf lichamelijk onderzoek had moeten verrichten. Niet valt in te zien dat in dit geval het horen van eiseres ter hoorzitting en het inwinnen van informatie bij de huisarts hiervoor in de plaats kan worden gesteld. Dat de huisarts in de ingewonnen informatie aangeeft dat die lichamelijke klachten functioneel van aard zouden zijn, doet daar niet aan af. Ook de in beroep door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in het onderhavige geval lichamelijk onderzoek niet achterwege had mogen laten. In dit verband wijst de rechtbank er op dat uit de stukken blijkt dat de huisarts bepaalde klachten (aanvankelijk) onvoldoende heeft onderkend.

Naar ter zitting is gebleken, is overigens niet meer in geschil dat het hiervoor vermelde gebrek wel is hersteld waar het de psychische klachten van eiseres betreft en dat deze klachten op de juiste wijze in de FMl zijn verwoord.

Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat, nu het medisch onderzoek ten aanzien van de lichamelijke klachten niet zorgvuldig is geweest, het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven derhalve thans geen bespreking.

Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb , billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van verleende rechtbijstand ad € 644,-- en de reiskosten € 5,60 (Nijverdal-Almelo v.v.).

Beslist wordt derhalve als volgt.

4. Beslissing

De Rechtbank Almelo,

Recht doende:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- verstaat dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 649,60., door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan de griffier;

- verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ad € 38,-- vergoedt.

Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

N.B. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Indien de rechtbank daarbij beroepsgronden uitdrukkelijk heeft verworpen en een partij daarin niet wil berusten, dan moet die partij binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen tegen deze uitspraak.

Aldus gegeven door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2007.

Afschrift verzonden op

PA


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature