U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek tot wraking kantonrechter na comparitie van partijen op grond van uitlatingen en voorlopig oordeel, gedaan en gegeven ter zitting.

Verzoek afgewezen

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Wrakingskamer

zaaknummer: 137560 / HA RK 12-35 WD

Datum: 3 juli 2012

BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:

[VERZOEKER], wonende te [WOONPLAATS VERZOEKER],

hierna te noemen: [VERZOEKER].

Het verzoek is gericht tegen:

Mr. E.M. van der Linde,

hierna te noemen: de rechter.

1. PROCESVERLOOP

[VERZOEKER] heeft na de comparitie van partijen op 10 mei 2012 de wraking verzocht van de rechter als behandelend rechter in de bij de sector kanton van deze rechtbank tussen de besloten vennootschap Heineken B.V. te Amsterdam en [VERZOEKER] aanhangige procedure met als rolnummer 391314 CV EXPL 12-290.

Nadat de rechter de secretaris van de wrakingskamer van het verzoek in kennis had gesteld en had laten weten niet in het verzoek te berusten, is een zitting van de wrakingskamer bepaald.

[VERZOEKER] heeft zijn verzoek bij brief van 10 mei 2011, ingekomen op 11 mei 2011, ingediend en toegelicht.

De rechter heeft hierop voorafgaand aan de zitting schriftelijk gereageerd.

Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 juni 2012. Daarbij werden [VERZOEKER] en de rechter gehoord. Van deze zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

[VERZOEKER] heeft het verzoek toegelicht en de rechter heeft nader gereageerd, een en ander in aanvulling op eerder genoemde schriftelijke stukken.

Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat zo spoedig als mogelijk op het verzoek zal worden beslist.

De uitspraak is uiteindelijk bepaald op heden.

2. DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1. [VERZOEKER] heeft aan zijn verzoek, kort gezegd, gemotiveerd ten grondslag gelegd dat hem gedurende de comparitie van partijen duidelijk is geworden dat geen sprake was van rechterlijke onpartijdigheid bij de rechter.

2.2. De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.

2.3. [VERZOEKER] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd bepaalde uitlatingen en duidingen van zijn standpunten door de rechter ter comparitie. Deze duidingen en uitlatingen betreffen de - kwalificatie van de - inhoud van het voorgelegde geschil, waaronder het geven van een voorlopig oordeel.

Vanwege het gesloten systeem van rechtsmiddelen heeft de wrakingsrechter nagenoeg geen ruimte voor een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van een dergelijke door de rechter gedane duiding of uitlating. Grond voor wraking bestaat slechts dan, wanneer deze duidingen of uitlatingen feiten of omstandigheden opleveren waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeien uit vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. Daarbij past bovendien de aantekening, dat de rechter thans nog vonnis dient te wijzen en - behoudens uitzonderingen die hier niet gesteld of gebleken zijn - niet gebonden is aan een ter comparitie aangegeven duiding of uitlating. In het licht van deze maatstaf dient - gelet op hetgeen [VERZOEKER] aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd - de door [VERZOEKER] verzochte wraking te worden beoordeeld.

2.4. In zijn schriftelijke onderbouwing heeft [VERZOEKER] naar voren gebracht dat er volgens de rechter sprake was van slechts twee door [VERZOEKER] gevoerde verweren, terwijl de andere gevoerde verweren van [VERZOEKER] niet, althans summier aan de orde kwamen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [VERZOEKER] deze klacht desgevraagd nader toegelicht, in die zin dat hij de rechter verwijt het bestaan van een derde verweer niet te hebben onderkend.

Dit onderdeel van de onderbouwing komt neer op de vraag of sprake is van een afzonderlijk derde verweer dan wel een verweer dat een uitwerking vormt van een van de weren.

De wrakingskamer is in het licht van de hiervoor beschreven maatstaf van oordeel dat het feit dat de rechter en [VERZOEKER] hierover van mening verschillen, op zichzelf nog geen grond is om te vrezen voor vooringenomenheid of het ontbreken van onpartijdigheid. Bovendien is genoegzaam gebleken dat het onderwerp van het betreffende verweer ter comparitie aan de orde is geweest, hetgeen ook blijkt uit hetgeen [VERZOEKER] en de rechter over het verloop van deze comparitie ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. Zowel [VERZOEKER] als de rechter hebben aangegeven dat alle onderwerpen ter comparitie aan de orde zijn geweest. De vrees van [VERZOEKER] dat dit verweer onvoldoende voor het voetlicht is gebracht en niet in de beoordeling van tegen hem als gedaagde aangespannen zaak zal worden betrokken is dan ook inhoudelijk ongegrond.

2.5. Andere door [VERZOEKER] geuite klachten betreffen de vraagstelling van de rechter op de comparitie. Zo heeft de rechter de wederpartij meerdere malen in staat gesteld of zelfs ertoe verleid om onjuistheden te verkondigen, zonder dat de wederpartij hierop is aangesproken door de rechter, aldus [VERZOEKER]. Ook heeft de rechter onvoldoende kritische vragen aan de wederpartij gesteld. Daarnaast heeft de rechter wel kritische vragen gesteld aan [VERZOEKER].

De wrakingskamer stelt voorop dat het de taak is van een rechter op een comparitie vragen aan partijen te stellen teneinde te worden voorzien van alle voor de beoordeling van het geschil noodzakelijke informatie, alsmede om iedere partij in de gelegenheid te stellen om zijn kijk op de zaak te geven. Het is aan de rechter om te bepalen welke vragen hiertoe aan partijen worden gesteld en in welke mate er aanleiding bestaat om op onderdelen al dan niet kritisch door te vragen. In dat licht bezien komen uit de wijze van de vraagstelling door de rechter ter comparitie geen bijzonderheden naar voren, laat staan bijzonderheden waaruit een gegronde vrees voor partijdigheid valt af te leiden.

2.6. Hetzelfde geldt voor het door [VERZOEKER] geformuleerde verwijt dat de rechter aan [VERZOEKER] aanvankelijk zou hebben gevraagd waarom [VERZOEKER] zich nooit heeft uitgeschreven uit de vennootschap onder firma. Voor zover deze vraag aanvankelijk al op deze wijze zou zijn gesteld, staat vast dat de rechter in elk geval ook heeft gevraagd hoe het kon dat de uitschrijving bij de Kamer van Koophandel niet gelukt was en waarom [VERZOEKER] niet heeft gecontroleerd of het goed was gegaan met de uitschrijving.

[VERZOEKER] kan, ook indien de vraag aanvankelijk verkeerd was geformuleerd zoals door hem gesteld, daaruit redelijkerwijs niet de vrees afleiden dat de rechter vooringenomen of partijdig is.

2.7. Tot slot heeft [VERZOEKER] zich beklaagd over de inhoud van het door de

rechter op de comparitie gegeven voorlopig oordeel over de zaak. De omstandigheid dat de rechter ter comparitie een voorlopig oordeel heeft gegeven dat ongunstig zou zijn uitgevallen voor [VERZOEKER], levert evenmin voldoende aanwijzing op voor de vrees dat bij deze rechter sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens [VERZOEKER].

Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking, naast hetgeen hieromtrent in rechtsoverweging 2.3. is overwogen, dat het behoort tot de taken van een comparitierechter om in voorkomende gevallen een voorlopig oordeel te geven waarna partijen juist de mogelijkheid hebben om alsnog een ander licht op die beoordeling te doen schijnen.

2.8. Gelet op het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat geen sprake is van door de rechter gedane uitlatingen waaruit redelijkerwijs een gegronde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid, laat staan dat voor deze uitlatingen geen andere redelijke verklaring zou kunnen worden gegeven.

Op grond daarvan zal het verzoek tot wraking als ongegrond worden afgewezen.

3 BESLISSING

De rechtbank:

- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;

- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van de Sector Civiel/Kanton van deze rechtbank.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. H.A. van den Berg en mr. W.C. Oosterbroek, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. W.Th. Delleman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2012.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature