Uit de vaststaande feiten komt aan de zijde van gedaagde een beeld naar voren van grove nalatigheid met betrekking tot zijn plichten en verantwoordelijkheden als penningmeester van een rijvereniging en voorts ernstige leugenachtigheid. Mede in acht genomen het feit dat gedaagde in zijn hoedanigheid als penningmeester bij uitstek het volledige inzicht in de inkomsten en uitgaven van de rijvereniging had en dat het juist zijn taak was om een adequate financiële administratie te verzorgen, zal de rechtbank, indien komt vast te staan dat er in de periode dat gedaagde werkzaam was bij de rijvereniging sprake is geweest van een significante stijging van niet verantwoorde contante pinopnames die naar hem zijn te herleiden, voorshands als vaststaand aanvaarden dat gedaagde zich het geld van deze opnames heeft toegeëigend. Gedaagde zal alsdan vervolgens in de gelegenheid gesteld worden tegenbewijs te leveren, door aan te tonen dat hij het geld van de contante pinopnames heeft besteed ten bate van de rijvereniging.