Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo en artikel 5.18 van het Bor ; tijdelijke omgevingsvergunning voor de centrale huisvesting van de gemeentelijke organisatie. Niet gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit concrete, objectieve gegevens voorhanden waren op grond waarvan de tijdelijke behoefte voor de termijn van vijf jaar kan worden aangenomen. Hoewel de voorzieningenrechter aanneemt dat de intentie van de huidige gemeentebesturen erop is gericht om zo snel mogelijk de permanente centrale huisvesting te realiseren, kan dit proces onvoorziene tegenslagen kennen, waardoor niet is gegarandeerd dat tijdig zal zijn voorzien in een definitieve oplossing voor de huisvestingsbehoefte. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat voor de permanente huisvesting nog in het geheel geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, een locatieonderzoek nog moet worden uitgevoerd en het gemeentebestuur van de nieuwe gemeente Hollands Kroon nog moet worden gevormd. Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de tijdelijke behoefte hoofdzakelijk is gebaseerd op intenties en verwachtingen. De concrete, objectieve gegevens die voorhanden zijn – bestaande uit de Aannemings- (en leverings)overeenkomst, het concept voorontwerpbestemmingsplan en de tijdelijke Waterwetvergunning – maken niet aannemelijk dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke centrale huisvesting. beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 11/1954 en 11/1955

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2011 in de zaak tussen

[naam [verzoeker]] e.a., te [plaatsnaam], verzoekers,

(gemachtigde mr. L. de Man),

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna,

verweerder.

(gemachtigde mr. J.C. Ellerman)

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2011 heeft verweerder aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning (1e fase) verleend voor planologisch strijdig gebruik op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de centrale huisvesting van de gemeentelijke organisatie van de nieuwe gemeente Hollands Kroon, voor de duur van vijf jaar, nabij de multifunctionele accommodatie De Ontmoeting aan de [adres] te [plaatsnaam].

Bij brief van 2 augustus 2011 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen dit besluit. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het voornoemde besluit.

De voorzieningenrechter heeft dit verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2011. Verzoekers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door wethouder [naam wethouder] en door bovengenoemde gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam 1] werkzaam bij ICS, [naam 2], [naam 3] en [naam 4].

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Op grond van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo kan de vergunning voor zover zij betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In artikel 5.18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald dat in een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, die voorziet in een tijdelijke behoefte, wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarin aangegeven termijn van ten hoogste vijf jaar.

3. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. In verband met de fusie van de gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer tot de nieuwe gemeente Hollands Kroon met ingang van 1 januari 2012 heeft verweerder een tijdelijke (voor de duur van vijf jaar) omgevingsvergunning 1e fase verleend voor de centrale huisvesting van de nieuwe gemeentelijke organisatie. Op 3 augustus 2011 is de omgevingsvergunning 2e fase, eveneens voor de duur van vijf jaar, verleend. Op 1 juli 2011 is voor het tijdelijk dempen van een gedeelte van de waterloop een vergunning tot 1 augustus 2016 ingevolge de Waterwet verleend.

Ingevolge het bestemmingsplan “Spoorbuurt 1990” heeft de locatie deels de bestemming ‘agrarische doeleinden’. Voor het andere deel valt de locatie binnen het gebied waarvoor in 2007 vrijstelling is verleend voor de bouw van de multifunctionele accommodatie, te weten buiten het bouwvlak en gedeeltelijk op de plaats waar een watergang is aangelegd met de bestemming ‘water’.

Op 29 augustus 2011 zijn van de zijde van verweerder aanvullende stukken toegestuurd, te weten het masterplan Elshof-Zuid, de verkeersvisie kern Anna Paulowna en het concept voorontwerpbestemmingsplan Elshof-Zuid. Op de beoogde locatie zijn de bestemmingen water en groenvoorziening voorzien rondom de nieuw te realiseren woningbouw.

4. Verzoekers stellen dat verweerder wellicht de intentie heeft om de tijdelijke voorziening binnen 5 jaar te verwijderen, maar niet aannemelijk kan maken dat er sprake is van een tijdelijke behoefte, nu niet vaststaat dat de definitieve huisvesting binnen 5 jaar te realiseren is. Het inbouwen van een marge van een half jaar maakt dit niet anders.

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de multifunctionele accommodatie tijdelijk is en dat in artikel 22, tweede lid, van de Aannemings- (en leverings) overeenkomst is opgenomen dat het gebouw uiterlijk voor verstrijking van de maximale periode van vijf jaar weer wordt ontmanteld en afgevoerd. Ook uit de aard van de tijdelijke huisvesting en de gebruikt materialen blijkt dat het gebouw niet geschikt is voor permanent gebruik. Op 21 juli 2011 is besloten een locatieonderzoek te laten uitvoeren op basis waarvan het nieuwe gemeentebestuur bij aantreden in januari 2012 direct het besluitvormingsproces over een nieuw permanent gemeentehuis kan starten. Als randvoorwaarde is opgenomen dat de permanente huisvesting klaar moet zijn voor ingebruikname halverwege 2016. Hiermee is de tijdelijkheid voldoende gewaarborgd aldus verweerder. Dat de termijn van vijf jaar reëel is, is nader onderbouwd in het Locatieonderzoek tijdelijke huisvesting Hollands Kroon van ICS adviseurs van 20 januari 2011. De tijdelijk te dempen watergang wordt op 1 augustus 2016 weer in de huidige staat teruggebracht.

6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de Nota van Toelichting op artikel 5.18 van het Bor (Staatsblad 2010, 143, p. 97) blijkt dat de daarin vervatte regeling is ontleend aan artikel 3.22 (oud) van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ter zake van artikel 3.22 (oud) van de Wro haar gelding heeft behouden.

7. Op grond van deze jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van

17 november 2010, LJN: BO4233, is voor de toepassing van artikel 3.22, eerste lid, (oud) van de Wro vereist dat aannemelijk is dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan een tijdelijke voorziening. Verder volgt uit de genoemde uitspraak dat de tijdelijke behoefte aannemelijk moet worden gemaakt met behulp van concrete, objectieve gegevens. Intenties en verwachtingen volstaan daartoe niet, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010, LJN: BL7719.

De stelling van verweerder dat de tijdelijkheid van de voorziening doorslaggevend is en niet de tijdelijkheid van de behoefte, kan de voorzieningenrechter niet volgen. In de tekst van de wet (artikel 5.18 van het Bor) staat de ‘tijdelijke behoefte’ expliciet genoemd.

8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de huisvesting voorziet in een tijdelijke behoefte als bedoeld in artikel 5.18 van het Bor. Uit de door verweerder ingediende stukken is niet gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit concrete, objectieve gegevens voorhanden waren op grond waarvan de tijdelijke behoefte aan de voorziening voor de termijn van 5 jaar kan worden aangenomen. Het standpunt van verweerder dat de huisvesting niet langer dan vijf jaar nodig zal zijn, is vrijwel uitsluitend gebaseerd op intenties en verwachtingen. Hoewel de voorzieningenrechter aanneemt dat de intentie van de huidige gemeentebesturen erop is gericht om zo snel mogelijk de permanente centrale huisvesting te realiseren, kan dit proces onvoorziene tegenslagen kennen, waardoor niet is gegarandeerd dat tijdig zal zijn voorzien in een definitieve oplossing voor de huisvestingsbehoefte. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat voor de permanente huisvesting nog in het geheel geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, een locatieonderzoek nog moet worden uitgevoerd en het gemeentebestuur van de nieuwe gemeente Hollands Kroon nog moet worden gevormd.

9. Dat het (nieuwe) gemeentebestuur na het verstrijken van de termijn van vijf jaar wettelijk gezien gehouden is de kantoorunits te verwijderen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens onvoldoende voor het aannemen van de tijdelijke behoefte. Immers, de huidige wettelijke regeling is vrijwel identiek aan de oude wettelijke regeling en ook onder de oude regeling zijn ten aanzien van het aannemelijk maken van de tijdelijke behoefte eisen gesteld in aanvulling op de wettelijke verplichting om de voorzieningen na het verstrijken van de geldigheidsduur te verwijderen. Anders dan verweerder stelt, blijkt uit de formulering van artikel 22, tweede lid, van de Aannemings- (en leverings)overeenkomst onvoldoende concreet dat het gebouw verwijderd dient te zijn op uiterlijk 1 augustus 2016. In deze bepaling staat niet meer dan dat de aannemer het werk op verzoek van de opdrachtgever moet verwijderen na het einde van het gebruik van het werk, welke is voorzien na een periode van vijf jaar na oplevering. Deze formulering sluit een eventueel langer gebruik niet uit.

De tijdelijke behoefte volgt evenmin uit het concept voorontwerpbestemmingsplan Elshof Zuid. Hieruit valt mede gelet op het feit dat dit slechts een concept voorontwerpbestemmingsplan is, op dit moment in het geheel geen verplichting af te leiden dat de huisvesting na een termijn van vijf jaar verwijderd dient te zijn. Daar komt bij dat de woningbouw die is voorzien in dit concept voorontwerpbestemmingsplan niet zal worden gerealiseerd op de locatie van de tijdelijke huisvesting zelf, maar in het naastgelegen gebied. Van de op 1 juli 2011 verleende vergunning ingevolge de Waterwet kan niet worden gezegd dat indien er onvoorzien sprake is van de noodzaak om de vergunning voor een periode te verlengen of opnieuw aan te vragen, het Hoogheemraadschap niet bereid zal zijn om daarin toe te stemmen. Niet aannemelijk is immers – gezien het feit dat de duiker de doorstroming van het water mogelijk maakt – dat daarmee de belangen die artikel 2.1 van de Waterwet beoogt te beschermen, geweld wordt aangedaan.

10. Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de tijdelijke behoefte hoofdzakelijk is gebaseerd op intenties en verwachtingen. De concrete, objectieve gegevens die voorhanden zijn – bestaande uit de Aannemings- (en leverings)overeenkomst, het concept voorontwerpbestemmingsplan en de tijdelijke Waterwetvergunning – maken niet aannemelijk dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke centrale huisvesting.

11. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van verzoekers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Aan hetgeen partijen verder verdeeld houdt, komt de voorzieningenrechter gelet hierop in deze procedure niet toe.

12. Nu het besluit zal worden vernietigd is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek zal worden afgewezen.

13. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers voor de behandeling van hun verzoek en hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten heeft de voorzieningenrechter met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,00, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij is voor het opstellen van het verzoekschrift, voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting een totaal van 3 punten toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter

- verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;

- vernietigt het besluit van 23 juni 2011;

- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van verzoekers;

- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.311,00;

- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ten bedrage van twee maal

€ 152,00 (in totaal € 304,00) vergoedt;

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. J.I. Vleeming-Wever, griffier, en in het openbaar uitgesproken op

8 september 2011 te Alkmaar.

griffier voorzieningenrechter

de griffier is verhinderd

deze uitspraak te ondertekenen

Tegen de uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature