U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Het perceel heeft echter een bebouwingsvlak van slechts 5 m breed. Dit betekent dat het niet mogelijk is om met inachtneming van het planvoorschrift, met name de voorgeschreven breedte van een woning van minimaal 6.00 m, op het perceel een woning te realiseren. De rechtbank acht het onder verwijzing naar de uitspraak van de toenmalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 mei 1982 (gepubliceerd onder LJN: AM6603) niet aanvaardbaar dat deze innerlijke tegenstrijdigheid van het bestemmingsplan tot de conclusie zou leiden dat het bestemmingsplan geen ruimte laat voor het oprichten van enige bebouwing op dit perceel, terwijl op de plankaart uitdrukkelijk door middel van een bebouwingsvlak een bouwmogelijkheid is aangegeven.

Uit het voorgaande volgt dat het bouwplan op zichzelf in strijd is met het bestemmingsplan. Het ligt echter naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om door middel van het verlenen van een binnenplanse vrijstelling of een vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO de bouw van een woning op dit perceel mogelijk te maken.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 07/685 WW44

Uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak van:

[naam],

wonende te [plaatsnaam],

eiseres,

gemachtigde mr. F.A. Mulder,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum,

verweerder.

Ontstaan en loop van de zaak

Bij besluit van 14 september 2006 heeft verweerder geweigerd bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel, kadastraal bekend [kadastraal nummer], plaatselijk bekend [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het perceel). Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft eiseres bij brief van 22 maart 2007 beroep ingesteld. Bij besluit van 27 maart 2007, verzonden op 28 maart 2007, heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2006, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften van 13 december 2006, ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van 16 mei 2007 de gronden van haar beroep ingediend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 november 2007, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde E.A. Boogaard.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zes weken verlengd.

Motivering

1. In deze zaak is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden heeft besloten om het bezwaar van eiseres tegen de weigering om vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning ten behoeve van het oprichten van een woning op het perceel te verlenen, ongegrond te verklaren.

2. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of het beroep geheel tegemoet komt. Hieruit volgt ook dat indien hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar gericht tegen een reële primaire beslissing alsnog op het bezwaar wordt beslist, het beroep geacht moet worden mede daartegen te zijn gericht.

3. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog enig belang heeft bij een beoordeling van haar beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank zal zich hierna nog uitspreken over het verzoek om proceskostenveroordeling.

Standpunten van partijen

4. Verweerder heeft zich in het besluit van 27 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) op het standpunt gesteld dat de bouwvergunning terecht is geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder ziet geen mogelijkheid om via een binnenplanse vrijstelling medewerking te verlenen aan het bouwplan, omdat een binnenplanse vrijstelling alleen van toepassing kan zijn op voorschriften en niet op het aanpassen van of voorbijgaan aan de plankaart en een binnenplanse vrijstelling bovendien alleen op ondergeschikte punten betrekking kan hebben. Daarvoor zou een procedure op grond van artikel 11 van de WRO nodig zijn. Het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO verdient volgens verweerder geen voorkeur omdat het op de plankaart van het bestemmingsplan “Zanderij”(1970) op het perceel van eiseres aangegeven bouwvlakje is bedoeld om een toenmalige zomerwoning aan te geven. Het perceel is te klein voor een volwaardige woning. Voorts zou het toestaan van een volwaardige woning haaks staan op het door de gemeenteraad in 1987 ingenomen standpunt dat het vigerende bestemmingsplan hoogstens een zomerwoning zou toelaten, welk standpunt door de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is bevestigd. Ook de huidige gemeenteraad is deze mening toegedaan omdat hij heeft afgezien van een planherziening voor dit perceel. Voorts zijn er bij verweerder geen dringende redenen bekend die een afwijking van het bestemmingsplan zouden rechtvaardigen.

5. Eiseres heeft in beroep betoogd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Op de plankaart is het perceel van eiseres geel ingekleurd waaruit gelet op de legenda voortvloeit dat op dit perceel de bestemming “eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven” rust. Het ontbreken van de aanduiding “eo” op het ingetekende bouwvlak maakt dat niet anders. Het bouwplan past binnen dit bouwvlak. Voor zover wel vrijstelling zou zijn vereist is verweerders weigering om een binnenplanse vrijstelling te verlenen onvoldoende gemotiveerd en verweerders weigering om met toepassing van artikel 19 van de WRO) vrijstelling te verlenen niet adequaat. Eiseres wijst er op dat de gemeenteraad de procedure voor de tweede partiële herziening van het bestemmingsplan “Zanderij” heeft stopgezet vanwege risico’s voor planschadeclaims. Realisering van het bouwplan zal volgens eiseres echter niet of nauwelijks effect hebben ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden.

Wettelijk kader

6. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet (Ww) mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens dat plan zijn gesteld.

Ingevolge artikel 46, derde lid, van de WRO wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.

Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.

Oordeel van de rechtbank

7. Partijen worden in de eerste plaats verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag wat de bestemming is van het perceel van eiseres.

8. Uit het besluit van 2 juni 1987 van gedeputeerde staten van Noord-Holland op grond van artikel 28 van de WRO ten aanzien van het bestemmingsplan “Zanderij” (1986) van de gemeente Castricum blijkt dat zij, onder meer, goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel dat ziet op het perceel van eiseres. Zij achtten het zonder meer wegbestemmen van de zomerwoning in strijd met de rechtszekerheid, nu niet is gebleken van een voornemen van het gemeentebestuur om tot sanering over te gaan. De bouw van een iets grotere zomerwoning dan de huidige achtten zij in principe mogelijk en aanvaardbaar.

9. De gemeenteraad heeft (in ieder geval tot aan de zittingsdatum) niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om binnen een jaar, dan wel na verlenging van de termijn tot anderhalf jaar, een nieuw plan vast te stellen. Dit betekent dat voor het perceel van eiseres nog het oude bestemmingsplan “Zanderij” (1970) geldt. Gelet op de gele inkleuring en belijning van dit perceel op de plankaart is de rechtbank met eiseres van oordeel dat op haar perceel de bestemming “Eensgezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven” rust en dat daarop een bouwvlak is aangewezen.

10. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor “eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven” aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, andere werken en tuinen, met dien verstande, dat:

a. als hoofdgebouwen uitsluitend vrijstaande of dubbele eengezinshuizen mogen worden gebouwd;

b. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsoppervlakken;

c. de breedte van iedere woning ten minste 6.00 m zal bedragen;

d. de goothoogte van iedere woning te minste 5.00 m en ten hoogste 6.00 m zal bedragen;

e. de afstand tot de zijdelings perceelgrenzen bij een vrijstaand eengezinshuis en de afstand tot de onbebouwde zijdelingse grens bij dubbele eengezinshuizen ten minste 2.00 m zal bedragen, tenzij op de kaart anders is aangegeven;

f. bij iedere woning een garage met daarin opgenomen bergruimte met een grondoppervlak van ten hoogste 50 m2 als vrijstaand of aangebouwd bijgebouw

mag worden gebouwd;

g. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste laag van de woning;

h. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste laag van de woning;

i. de afstand van een bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2.00 m zal bedragen, tenzij het bijgebouw met een gevel op de achtererfafscheiding wordt geplaatst of tenzij het bijgebouw tegen een bijgebouw op een aangrenzend perceel wordt gebouwd;

j. bij ieder hoofdgebouw een uitbouw aan de achtergevel mag worden gebouwd, waarvan de diepte ten hoogste 3.50 m uit de achtergevel van het hoofdgebouw zal bedragen, de breedte gelijk mag zijn aan de breedte van het hoofdgebouw en de hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste laag van het hoofdgebouw;

k. de achtergevelbouwgrenzen uitsluitend mogen worden overschreden door bijgebouwen en uitbouwen.

11. Ingevolge artikel 16, aanhef en onder e, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen in deze voorschriften ten aanzien van de volgende onderwerpen, zulks voor zover daaromtrent in deze voorschriften regelen zijn gesteld:

e. het in geringe mate aanpassen van het plan, hetzij om enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een weg te veranderen, hetzij om ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan het bestemmingsplan aan de vorm van het bouwterrein of aan het bouwplan aan te passen, indien blijkt, dat deze verandering of aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, mits enige afwijking van ondergeschikte aard blijft, zodat de structuur van het plan niet wordt veranderd en de belangen van derden niet worden geschaad.

12. De aanduiding “eo” die op andere plandelen met deze bestemming op de plankaart voorkomt heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op artikel 3 van de planvoorschriften geen andere betekenis dan die van afkorting van de bestemming; het ontbreken van die aanduiding kan anders dan verweerder meent niet leiden tot de conclusie dat het perceel de bestemming “eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven” niet heeft. Evenmin kan in dit kader betekenis toekomen aan de overwegingen die gedeputeerde staten ten grondslag hebben gelegd aan hun onthouding van goedkeuring aan de bestemming van dit perceel in het opvolgende bestemmingsplan.

13. Het perceel is 10 tot 11 m breed en 15 tot 19 m lang en heeft een oppervlakte van ca. 165 m2. Het perceel heeft echter een bebouwingsvlak van slechts 5 m breed. Dit betekent dat het niet mogelijk is om met inachtneming van het planvoorschrift, met name de voorgeschreven breedte van een woning van minimaal 6.00 m, op het perceel een woning te realiseren. De rechtbank acht het onder verwijzing naar de uitspraak van de toenmalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 mei 1982 (gepubliceerd onder LJN: AM6603) niet aanvaardbaar dat deze innerlijke tegenstrijdigheid van het bestemmingsplan tot de conclusie zou leiden dat het bestemmingsplan geen ruimte laat voor het oprichten van enige bebouwing op dit perceel, terwijl op de plankaart uitdrukkelijk door middel van een bebouwingsvlak een bouwmogelijkheid is aangegeven.

14. Uit het voorgaande volgt dat het bouwplan op zichzelf in strijd is met het bestemmingsplan. Het ligt echter naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om door middel van het verlenen van een binnenplanse vrijstelling of een vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO de bouw van een woning op dit perceel mogelijk te maken. Daarbij dient verweerder in aanmerking te nemen dat het bouwplan van eiseres voorziet in de realisering binnen het bebouwingsvlak van een woning van 5 m breed en 7 m lang met een goothoogte van 3.8 m.

15. Het is de rechtbank overigens niet gebleken dat de Afdeling zich (op enig moment) materieel over de bouwmogelijkheid op dit perceel heeft uitgesproken. Voor zover verweerder heeft willen verwijzen naar de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 27 augustus 1979 wijst de rechtbank er op dat de vader van eiseres daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep.

16. Het beroep wordt gegrond verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb . Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Proceskosten

De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces ¬kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op

€ 724,50 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is de som van het product van 1,00 (punt voor het opstellen van het beroepschrift tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar) en € 322,00 (waarde per punt) en 0,25 (gewicht van zaak: zeer licht) en 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting ) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).

Bij zijn nadere besluitvorming zal verweerder tevens een beslissing dienen te nemen op het verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van

14 september 2006, niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 27 maart 2007 gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat de gemeente Castricum aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 724,50;

- wijst de gemeente Castricum aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;

- bepaalt dat de betaling van € 724,50 dient te worden gedaan aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan op 3 maart 2008 door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van E.A.D. Horn, griffier.

griffier rechter

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature