U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De op 11 januari 2007 tijdens de werkintake bij de CWI gedane aanvraag om bijstand is niet overeenkomstig 28, derde lid, van de Wet Suwi in samenhang met artikel 2.3, derde lid, van het Besluit SUWI (tijdig) doorgezonden aan verweerder. Deze nalatigheid van de CWI komt voor rekening en risico van verweerder. Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet SUWI moeten aanvragen om bijstand weliswaar bij de CWI worden ingediend en moet deze organisatie zo veel mogelijk de noodzakelijke gegevens verzamelen, maar is de gemeente uiteindelijk verantwoordelijk voor de besluitvorming, de vaststelling van de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens, en de (verdere) behandeling van de aanvraag (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 588, nr. 3, blz. 81 e.v.). Daarbij wordt er in de memorie van toelichting op gewezen dat de CWI in de aanvraagprocedure geen beslissingsbevoegdheid heeft en dat alleen tegen besluiten van de gemeente in bezwaar en beroep kan worden gegaan. Gelet op deze eindverantwoordelijkheid van de gemeente en mede gezien het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van de WWB en artikel 52, eerste lid, van de WWB , kan verzoeker dan ook niet worden tegengeworpen dat de CWI in strijd met de wet zijn aanvraag niet heeft overgedragen aan verweerder. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel ook steun in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot een vergelijkbaar geval (zie de uitspraak van 28 maart 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AV8586).

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter anders dan verweerder van oordeel dat verzoeker een aanvraag om bijstand en een verzoek om een voorschot heeft gedaan op 11 januari 2007. Op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Awb had verweerder binnen acht weken een beslissing moeten nemen op deze aanvraag.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 07/654 WWB

Uitspraak van de voorzieningenrechter

in de zaak van:

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

gemachtigde J. Klaas, advocaat te Haarlem,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn,

verweerder.

Ontstaan en loop van de zaak

Bij brief van 15 maart 2007 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen om algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van 11 januari 2007 en begin maart 2007.

Bij brief van diezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door te bepalen dat verweerder een beslissing dient te nemen op de aanvragen, zodat aan hem in de tussentijd voorschotten kunnen worden verstrekt.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 april 2007, waar voor verzoeker is verschenen zijn gemachtigde, en verweerder is verschenen bij gemachtigde W.T.M. Schwering, ambtenaar in dienst van de gemeente.

Motivering

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening is in belangrijke mate mede afhankelijk van een – voorlopig – oordeel omtrent de vraag of op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het in de bodemprocedure bestreden besluit niet in stand kan blijven.

Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.

2. Verzoeker voert aan dat hij zich op 11 januari 2007 en 5 maart, dan wel 16 maart 2007 heeft gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) te Hoorn om een bijstandsaanvraag op grond van de WWB te doen. Verweerder heeft volgens verzoeker op beide aanvragen geen beslissing genomen. Ook wijst verzoeker er op dat hij vele malen naar de CWI is gegaan om voorschotten te verkrijgen op zijn bijstand, maar dat deze voorschotten steeds zijn afgewezen. Verzoeker stelt dat hij hierdoor in ernstige financiële problemen raakt. Hij is sinds 3 oktober 2006 zonder inkomen en zonder ziektekostenverzekering.

Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter daarom te bepalen dat verweerder een beslissing moet nemen op beide aanvragen, zodat aan hem voorschotten kunnen worden verstrekt. Ter zitting heeft verzoeker daaraan toegevoegd dat het verzoek ook strekt tot het zo mogelijk toekennen van voorschotten door de voorzieningenrechter.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet kan slagen. Daarbij wijst verweerder er op dat geen bijstandsaanvragen van verzoeker van genoemde data bekend zijn bij de gemeente en ook niet bij de CWI. Verzoeker heeft zich volgens verweerder weliswaar op 10 januari 2007 en 28 februari 2007 gemeld bij de CWI, maar op beide data is het niet gekomen tot een aanvraag voor een bijstandsuitkering. Ook uit de omstandigheid dat verzoeker op 11 januari 2007 bij de CWI een gesprek heeft gehad naar aanleiding van een uitnodiging van de CWI voor een “Uitkeringsintake WWB”, kan volgens verweerder niet de conclusie worden getrokken dat er ook daadwerkelijk een bijstandsaanvraag is ingediend dan wel is ingenomen door de CWI. Bij gebreke van een aanvraag kan van een fictieve weigering geen sprake zijn, aldus verweerder. Ook kan naar de mening van verweerder geen voorschot worden verstrekt, nu dat op grond van artikel 52, eerste lid, van de WWB alleen maar mogelijk is als er een bijstandsaanvraag is ingediend waarop nog niet is beslist.

Ter zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat tegen het besluit van 12 maart 2007, waarbij in reactie op een brief van 5 maart 2007 van verzoekers gemachtigde is geweigerd aan verzoeker een voorschot te verstrekken, geen bezwaar en beroep openstaat. Dergelijke besluiten zijn volgens verweerder geplaatst op de ‘negatieve lijst’ als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, van de Awb .

4. Bij de beoordeling van het verzoek zijn vooral de volgende bepalingen van belang.

Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de WWB is de aanvraag gericht tot het college en wordt overeenkomstig artikel 28 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingediend bij de Centrale organisatie werk en inkomen. Na de overdracht van de aanvraag door de Centrale organisatie werk en inkomen aan het college ingevolge artikel 28, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt de aanvraag verder behandeld door het college.

Ingevolge artikel 52, eerste lid, van WWB , verleent het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:

a. de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent;

b. bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.

Ingevolge artikel 28, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI), voor zover hier van belang, draagt de Centrale organisatie werk en inkomen de aanvraag of aangifte, bedoeld in het eerste lid, over aan burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente. De overdracht vindt plaats zodra de verstrekte gegevens en bewijsstukken naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen juist, volledig en consistent zijn, doch in elk geval binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn na de aanvraag of aangifte.

Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit SUWI , voor zover hier van belang, vindt de overdracht van een aanvraag van algemene bijstand op grond van de WWB plaats binnen acht werkdagen nadat de aanvraag door de CWI in ontvangst is genomen.

Ingevolge artikel 2.3, derde lid, van het Besluit SUWI , voor zover hier van belang, wordt bij de melding, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB , door de CWI met de belanghebbende een afspraak gemaakt voor een gesprek waarin de aanvraag in ontvangst wordt genomen.

5. De voorzieningenrechter neemt op grond van de stukken als vaststaand aan dat verzoeker zich op 10 januari 2007 heeft gemeld bij de CWI, dat hij bij brief van diezelfde datum is uitgenodigd door de CWI voor een “Uitkeringsintake WWB” en dat verzoeker vervolgens op 11 januari 2007 is verschenen bij de CWI voor een gesprek over die uitkeringsintake. Uit een gespreksnotitie blijkt dat verzoeker tijdens die uitkeringsintake heeft gevraagd om een voorschot.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van deze gegevens niet anders worden geconcludeerd dan dat verzoeker in het gesprek bij de CWI op 11 januari 2007 een aanvraag om bijstand heeft gedaan als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de WWB . Verweerders gemachtigde heeft ter zitting, daarnaar gevraagd, ook erkend dat verzoeker op 11 januari 2007 heeft beoogd een aanvraag voor een WWB-uitkering te doen en dat hij daarbij een verzoek om een voorschot heeft gedaan.

6. Verder staat vast dat de CWI verzoekers aanvraag om bijstand van 11 januari 2007 niet in behandeling heeft genomen en evenmin heeft doorgezonden aan verweerder. Ook heeft de CWI geen afspraak gemaakt voor een gesprek bij verweerder waarin de aanvraag in ontvangst kan worden genomen. Uit deze nalatigheid volgt dat de CWI haar verplichting zoals neergelegd in artikel 28, derde lid, van de Wet SUWI , in samenhang met artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit SUWI , om die aanvraag binnen acht dagen over de dragen aan verweerder, niet is nagekomen. Ook de in artikel 2.3, derde lid, van het Besluit SUWI neergelegde verplichting van de CWI om te bevorderen dat op zo kort mogelijke termijn een afspraak wordt gemaakt voor het ontvangst in nemen van de aanvraag, is de CWI niet nagekomen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt deze nalatigheid van de CWI voor rekening en risico van verweerder. Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet SUWI moeten aanvragen om bijstand weliswaar bij de CWI worden ingediend en moet deze organisatie zo veel mogelijk de noodzakelijke gegevens verzamelen, maar is de gemeente uiteindelijk verantwoordelijk voor de besluitvorming, de vaststelling van de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens, en de (verdere) behandeling van de aanvraag (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 588, nr. 3, blz. 81 e.v.). Daarbij wordt er in de memorie van toelichting op gewezen dat de CWI in de aanvraagprocedure geen beslissingsbevoegdheid heeft en dat alleen tegen besluiten van de gemeente in bezwaar en beroep kan worden gegaan. Gelet op deze eindverantwoordelijkheid van de gemeente en mede gezien het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van de WWB en artikel 52, eerste lid, van de WWB , kan verzoeker dan ook niet worden tegengeworpen dat de CWI in strijd met de wet zijn aanvraag niet heeft overgedragen aan verweerder. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel ook steun in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot een vergelijkbaar geval (zie de uitspraak van 28 maart 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AV8586).

7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter anders dan verweerder van oordeel dat verzoeker een aanvraag om bijstand en een verzoek om een voorschot heeft gedaan op 11 januari 2007. Op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Awb had verweerder binnen acht weken een beslissing moeten nemen op deze aanvraag. Vast staat dat op de aanvraag van eiser binnen deze termijn geen beslissing is genomen, zodat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb , in samenhang met de artikelen 7:1 en 8: 1 van de Awb , voor verzoeker bezwaar openstond tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Dat bezwaar heeft verzoeker gemaakt bij brief van 15 maart 2007. Dat brengt ook mee de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter overweegt in dat verband nog dat verweerder op zichzelf terecht heeft opgemerkt dat tegen het besluit van 12 maart 2007, waarbij een verzoek van 5 maart 2007 om een voorschot te verstrekken is afgewezen, geen bezwaar en beroep openstaat. Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en de daarbij behorende bijlage, kan immers geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 52 van de Wet werk en bijstand . In zo ’n situatie kan op grond van artikel 81 van de WWB de voorzitter van gedeputeerde staten om een voorziening worden gevraagd. Echter, in dit geval is (ook) sprake van bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op verzoekers aanvraag, waarmee – zoals hiervoor is overwogen – de bevoegdheid van de voorzieningenrechter gegeven is.

8. Gelet op het voorgaande zal verweerder alsnog dienen te beslissen op de aanvraag van 11 januari 2007. Daaruit volgt ook dat verweerder op grond van artikel 52, eerste lid, van de WWB gehouden is om uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening te verlenen, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. Dat zich één van de uitzonderingen op die gehoudenheid voordoet als bedoeld in artikel 52, eerste lid, onderdelen a en b, van de WWB , is niet gesteld en ook niet gebleken. Voor zover verzoeker de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken (nog) niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, valt hem dit niet te verwijten, gelet op het feit dat hiervoor is overwogen dat de nalatigheid van de CWI in de aanvraagprocedure voor rekening en risico van verweerder komt.

9. Er is geen aanleiding verweerder te volgen in het standpunt dat een spoedeisend belang van verzoeker moet worden betwijfeld. Verzoeker heeft vanaf 3 oktober 2006 geen bijstand meer en niet is gebleken dat verzoeker andere inkomsten uit arbeid heeft. Ook heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling ter zitting van verzoekers gemachtigde dat de nood bij verzoeker hoog is en dat hij leeft van leningen en giften, en schulden heeft gemaakt. Dat verzoeker op 20 maart 2007 een werkaanbod niet zou hebben aanvaard, zoals verweerder stelt, doet daaraan niet af.

10. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder zal worden opgedragen alsnog binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op verzoekers aanvraag om algemene bijstand van 11 januari 2007. Ook zal bij wijze van voorlopige voorziening aan verweerder worden opgedragen om aan verzoeker bij wijze van voorschot algemene bijstand te verlenen met ingang van de datum waarop de aanvraag is gedaan, te weten met ingang van 11 januari 2007. Het voorschot zal op grond van artikel 52, tweede lid, van de WWB een bedrag van 90% van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm dienen te bedragen. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard zal verweerder daarbij moeten uitgaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het voorschot moet – mede gelet op artikel 52, eerste en tweede lid, van de WWB – worden verleend zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld, dan wel totdat verweerder heeft beslist dat het recht op algemene bijstand niet kan worden vastgesteld omdat verzoeker de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.

11. Bij deze uitkomst is er aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, van de Awb , in samenhang met artikel 8:75 van de Awb , te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De voorzieningenrechter

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op verzoekers aanvraag om algemene bijstand van 11 januari 2007;

- bepaalt dat verweerder aan verzoeker met ingang van 11 januari 2007 bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verleent, zoals hierboven onder punt 10 is bepaald;

- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;

- wijst de gemeente Hoorn aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;

- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoeker;

- bepaalt dat de gemeente Hoorn aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2007 door mr. P.J. Jansen, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.

griffier voorzieningenrechter

de griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature