Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verhoging van tarief leges bouwvergunning omdat de bouw al is gerealiseerd is niet in strijd met de wet.

De rechtbank vindt artikel 5.2.9. van de tarieventabel bij de Legesverordening, op grond waarvan de leges verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag om bouwvergunning worden verhoogd met 100% als de bouw al is begonnen of gerealiseerd, niet onverbindend.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: LEGGW 05/1285

Uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

tegen

het hoofd van de afdeling Burgerzaken van de gemeente Harenkarspel,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van de zaak

Bij aanslag van 9 december 2004 heeft verweerder van [eiser] een bedrag aan leges geheven van € 1.744,20 voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een lichte bouwvergunning voor het aanbrengen van een verdiepingsvloer in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaatsnaam]. Hierbij heeft verweerder het verschuldigde tarief verhoogd met 200% omdat de verdiepingsvloer al voor het indienen van de vergunningaanvraag is gerealiseerd.

Tegen deze aanslag heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 7 januari 2005.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 april 2005, verzonden op 29 april 2005, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar € 1.132,20 door het tarief voor een lichte in plaats van een reguliere bouwvergunning toe te passen maar wel een verhoging daarvan met 200% te handhaven.

Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 7 juni 2005, bij de rechtbank ingekomen op 8 juni 2005. Bij brief van 7 juli 2005 heeft eiser zijn beroep gemotiveerd.

Bij brief van 19 oktober 2005 en 10 maart 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 10 maart 2006 heeft eiser nog stukken ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2006, waar eiser in persoon, bijgestaan door zijn zoon [zoon eiser], en verweerder, vertegenwoordigd door [medewerker van de gemeente], medewerker van de gemeente, zijn verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

Bij brief van 22 maart 2006 heeft verweerder, op verzoek van de rechtbank, nog stukken ingediend.

Bij brief van 23 april 2006 heeft eiser nog stukken ingediend.

De rechtbank heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 14 september 2006, waar eiser in persoon, bijgestaan door mr. T.S.M. van Dijk, bedrijfsjurist bij De Hooge Waerder te Alkmaar, en verweerder, vertegenwoordigd door [medewerker van de gemeente], medewerker van de gemeente, zijn verschenen.

2. Motivering

2.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de loop van deze procedure bij brief van 22 maart 2006 aan eiser heeft meegedeeld dat de verhoging van het bedrag aan leges met een percentage van 200% wordt gewijzigd in een verhoging met een percentage van 100%. De verhoging wordt dus verlaagd van een bedrag van € 754,80 naar een bedrag van € 377,40. De rechtbank merkt deze brief aan als een nieuwe uitspraak op bezwaar. Op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht zal het beroep van eisers mede gericht worden geacht tegen deze nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006, omdat die uitspraak niet geheel aan het beroep tegemoet komt.

Nu eisers beroep is gericht tegen de verhoging van de leges en niet tegen de heffing van de leges als zodanig, moet de rechtbank in deze zaak beoordelen of verweerder terecht het bedrag aan leges heeft verhoogd met een percentage van 100%.

2.2. Uit de nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006 blijkt dat verweerder de uitspraak op bezwaar van 27 april 2005 niet meer handhaaft. Over die uitspraak op bezwaar bestaat dus geen geschil meer en eiser heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van die uitspraak. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 27 april 2005.

2.3. Voor de beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving van belang.

2.3.1. Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet , voor zover hier van belang, kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

2.3.2. Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening Harenkarspel 2004 (hierna: de verordening) worden onder de naam “leges” rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2.3.3. Ingevolge artikel 5.2.2 van de Tarieventabel Legesverordening Harenkarspel 2004 (hierna: de tarieventabel) bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van de Woningwet een vast bedrag van € 377,40, indien de bouwkosten minder bedragen dan € 25.000,00.

Ingevolge artikel 5.2.9 van de tarieventabel wordt het onder 5.2.2 genoemde tarief verhoogd met een percentage van 100, indien het bouwwerk waarvoor vergunning wordt gevraagd reeds voor het indienen van de vergunningaanvraag is gerealiseerd of indien de bouw van het bouwwerk reeds is begonnen voordat de vergunningaanvraag is ingediend.

2.4. Verder zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

2.4.1. De gemeenteraad heeft het besluit tot vaststelling van de verordening en de tarieventabel genomen in zijn vergadering van 4 november 2003. Ook uit de door eiser overgelegde notulen van die vergadering (zoals die zijn vastgesteld op 6 januari 2004) kan de rechtbank niets anders afleiden. Dit besluit is vervolgens bekendgemaakt door publicatie op 3 december 2003. De verordening en tarieventabel zijn daardoor in werking getreden op 13 december 2003.

2.4.2. Bij besluit van 2 maart 2004 heeft de gemeenteraad de tarieventabel gewijzigd. Deze wijzigingen zijn echter nooit in werking getreden omdat het wijzigingsbesluit niet bekend is gemaakt. De wijzigingen hadden geen betrekking op artikelen die in deze zaak een rol spelen.

2.4.3. Eisers aanvraag om bouwvergunning is gedateerd 23 november 2004 en op 25 november 2004 in behandeling genomen. Bij besluit van 9 december 2004 heeft verweerder hem de gevraagde vergunning verleend.

2.4.4. Bij besluit van 13 december 2005 heeft de gemeenteraad het opslagpercentage genoemd in artikel 5.2.9 van de tarieventabel gewijzigd van 200 in 100. Daarbij heeft hij bepaald dat dit besluit terugwerkt tot 1 januari 2004. Dit besluit is bekendgemaakt in december 2005.

2.4.5. Niet in geschil is dat de verdiepingsvloer al was aangebracht voordat eiser de aanvraag om bouwvergunning daarvoor indiende.

2.5. De rechtbank stelt allereerst vast dat er voor het opleggen van de aanslag van 9 december 2004 een wettelijke basis was, namelijk de verordening en de tarieventabel. Die basis was er onverminderd en ongewijzigd ten tijde van het doen van de uitspraak op bezwaar van 27 april 2005. De nooit in werking getreden wijziging van de tarieventabel waartoe de gemeenteraad op 2 maart 2004 een besluit nam, heeft in deze basis ook nooit enige wijziging gebracht of onderbreking van de geldigheid ervan veroorzaakt. Ten tijde van het nemen van de nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006 gold inmiddels het besluit van de gemeenteraad om met terugwerkende kracht het opslagpercentage te verlagen. De rechtbank ziet kort gezegd op dit vlak dan ook geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.

2.6. Over de vraag of artikel 5.2.9 van de tarieventabel onverbindend moet worden geacht overweegt de rechtbank het volgende.

2.6.1. Verweerder kan op grond van artikel 229, eerste lid en onder b, van de Gemeentewet een recht heffen ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. De leges waar het hier om gaat zijn naar het oordeel van de rechtbank een recht in verband met een door de gemeente verstrekte dienst, nu het verlenen van een bouwvergunning als zo’n dienst moet worden aangemerkt. Verder is niet in geschil dat de tarieven in de tarieventabel zo zijn vastgesteld dat het totaal van de geraamde baten van de rechten die zijn geregeld in de verordening niet uitgaat boven het totaal van de geraamde lasten. Er is daarom geen reden om te oordelen dat artikel 5.2.9 van de tarieventabel in strijd moet worden geacht met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet .

2.6.2. Gelet op de tekst van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet mag het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Afgezien van deze beperking zijn gemeenten dus vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven en tarieven in de belastingverordening. Ook uit de wetsgeschiedenis van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet blijkt dat de wetgever gemeenten de vrijheid heeft willen geven voor tariefsdifferentiatie, waarbij gemeenten het heffen van leges ook kunnen gebruiken als instrument voor het voeren van gemeentelijk beleid (zie Kamerstukken II, 1989-1990, 21 591, nr. 7, blz. 19 en Kamerstukken II, 1989-1990, 21 591, nr. 3, blz. 66 en 77). Volgens de wetgever mag de gemeentelijke beleidsvrijheid echter niet leiden tot willekeur en moet er recht worden gedaan aan algemene rechtsbeginselen, zoals het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank stelt vast dat de verhoging van het tarief, zoals dat is geregeld in artikel 5.2.9 van de tarieventabel, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet , niet afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen. Verder blijkt uit de stukken dat de verhoging van het tarief met 100% is bedoeld als ondersteuning van het beleid van de gemeente om bouwen zonder vergunning tegen te gaan. Deze doelstelling van de tariefverhoging is naar het oordeel van de rechtbank geoorloofd, gezien hetgeen hiervoor is overwogen over doel en strekking van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet .

Voor het oordeel dat artikel 5.2.9 van de tarieventabel in strijd komt met een algemeen rechtsbeginsel ziet de rechtbank geen grond. Er is een vast, objectief en onderscheidend criterium neergelegd in artikel 5.2.9 van de tarieventabel om het verhoogde tarief vast te stellen. Gezien het hiervoor genoemde doel van het verhoogde tarief is er ook geen grond om te oordelen dat een verdubbeling van het tarief in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel.

2.6.3. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is de Legesverordening onverbindend te achten.

2.7. Uit de overwegingen hiervoor volgt ook dat niet kan worden gezegd dat de verhoging een boete is. De geheven leges zijn de prijs die verweerder in rekening mocht brengen voor een geleverde dienst. Dat die prijs hoger is dan de prijs die eiser had moeten betalen wanneer hij dezelfde aanvraag had ingediend op het moment dat de verdiepingsvloer nog niet was gerealiseerd, maakt dit niet anders.

2.8. Eiser heeft gesteld dat verweerders toezicht bij de bouw van zijn bedrijfspand tekort is geschoten omdat niet is geconstateerd dat in afwijking van de indertijd verleende bouwvergunning een verdiepingsvloer werd aangebracht. Hierin kan de rechtbank echter geen reden zien om de verhoging van het tarief onrechtmatig te achten. Feit blijft dat de verdiepingsvloer is aangebracht zonder dat daarvoor eerst een bouwvergunning was verleend, hetgeen in strijd is met artikel 44 van de Woningwet . Verder wijst de rechtbank eiser erop dat de constatering dat in afwijking van de verleende bouwvergunning een verdiepingsvloer werd aangebracht alleen kon worden gedaan nadat daarmee al was begonnen. Met andere woorden, ook een in de ogen van eiser tijdige constatering dat hij aan het bouwen was in afwijking van de vergunning, had geleid tot een volgens de wet nodige vergunningaanvraag achteraf en het bijbehorende verhoogde legestarief.

2.9. Alles wat eiser verder heeft aangevoerd, wat met name betrekking heeft op de grootschalige controle die de gemeente heeft uitgevoerd op het bedrijventerrein De Dijken, waar ook eisers bedrijfspand ligt, valt eenvoudigweg buiten het kader van dit geschil over leges. De rechtbank kan daarin dan ook geen reden zien voor gegrondverklaring van het beroep.

2.10. Nu de leges bij de uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006 zijn geheven volgens de verordening en de tarieventabel zoals deze, met terugwerkende kracht, luidden bij het in behandeling nemen van eisers aanvraag om een lichte bouwvergunning, is de rechtbank, gelet op de overwegingen hiervoor, van oordeel dat die legesheffing niet onrechtmatig is. Het beroep daartegen is dan ook ongegrond.

2.11. De omstandigheid dat verweerder met zijn nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006 gedeeltelijk aan het beroep is tegemoetgekomen rechtvaardigt op zichzelf een veroordeling van verweerder in de proceskosten die eiser heeft moeten maken in verband met zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 april 2005. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiser in dat kader kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Aangezien het beroep, voor zover dat is gericht tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006, ongegrond is, is er geen reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband daarmee heeft gemaakt.

Nu eiser ervoor heeft gekozen om zijn beroep tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006 te handhaven, hij daarvoor niet apart griffierecht heeft betaald en het beroep in zoverre ongegrond is, is er geen reden om verweerder op te dragen het betaalde griffierecht te vergoeden.

3. Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 april 2005 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 22 maart 2006 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2006 door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier.

griffier, rechter,

Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature