U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kantonzaak. Berekening van de hoogte van de schade die eiser heeft geleden ten gevolge van een arbeidsongeval.

Uitspraak



Rechtbank Alkmaar

Sector kanton - locatie Alkmaar

Vonnis

in de zaak van:

[eiser], wonende te [woonplaats]

eiser

verder te noemen: [eiser]

advocaat-gemachtigde: mr. J. van Rhijn, advocaat te Alkmaar

rolgemachtigde: F.J.M. van der Meer, deurwaarder te Alkmaar

- tegen -

Myresjö Nederland B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Schagen

gedaagde

verder te noemen: Myresjö

advocaat-gemachtigde: mr. W.J. Hengeveld, advocaat te Rotterdam.

Het tussenvonnis

In deze zaak is op 25 augustus 2004 een tussenvonnis uitgesproken.

De kantonrechter blijft bij hetgeen daarin is overwogen en beslist.

Het verdere procesverloop

Ingevolge voormeld tussenvonnis heeft de benoemde deskundige, drs. Th.A. Dokkum, neurochirurg, Jan Steenlaan 34, 3723 BV Bilthoven, op 2 maart 2005 een deskundigenrapport overgelegd.

Beide partijen hebben bij conclusie op dit rapport gereageerd.

De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.

Ten slotte is heden wederom uitspraak bepaald.

De verdere beoordeling van het geschil

Over de vraag of [eiser] leed aan voor het ongeval bestaande klachten die zijn medische toestand daarna hebben veroorzaakt en of die op zijn verdiencapaciteit van invloed zijn heeft de deskundige onder meer de volgende opmerkingen gemaakt:

Enige maanden voor het ongeval had betrokkene hoofdpijnklachten, berustend op tension headache. Een deel van betrokkenes huidige nekklachten dient wederom als tension headache beschouwd te worden. Spanning speelt bij het ontstaan van deze klachten een rol. Een ander deel van de nekklachten is in de zin van referred pain gerelateerd aan betrokkenes schouderpathologie. Percentages zijn in deze niet aan te geven. Het is te verwachten dat de tension headache klachten persisteren. Zoals al eerder gesteld is er geen sprake van dat deze klacht overheerst. De ongevalsgerelateerde rug- en schouderpijnklachten met uitstraling zijn qua heftigheid vergelijkbaar.

De hoog cervicale spanningshoofdpijnklachten zouden ook zonder ongeval heel wel hebben kunnen optreden.

Betrokkenes rug- en schouderklachten zijn reëel en ongevalsgerelateerd. De door betrokkene op dit punt aangegeven beperkingen zijn aannemelijk te achten.

Uit het dossier blijkt dat de nekspieren regelmatig gespannen en pijnlijk zijn. Betrokkene is hierdoor licht beperkt met het hoofd in een bepaalde stand houden. Deze beperking is naar mijn mening slechts deels ongevalsgerelateerd daar een deel van de nekklachten suboccipitaal zijn gelokaliseerd en passen bij een tension headache. Het is niet goed mogelijk met een percentage aan te geven welk deel van de nekklachten een causaal verband met het ongeval hebben en welk deel niet.

De kantonrechter neemt deze bevindingen en oordelen over en maakt ze tot de zijne. Er is geen aanleiding om aan de deskundigheid van deze arts, die specialist is op zijn vakgebied, te twijfelen. Hij heeft zijn onderzoek op juiste wijze en met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd, daarbij kennis genomen van de relevante medische informatie over [eiser] zowel voor als na het ongeval, van eerdere beschouwingen van collega medici en van de vragen, opmerkingen en standpunten van (de gemachtigden van) beide partijen.

Uit de hiervoor geciteerde passages blijkt dat in enige mate sprake is van niet aan het ongeval gerelateerde hoofdpijnklachten en deels nekklachten. Of en in welke mate deze van invloed (zullen) zijn op de verdiencapaciteit van [eiser] heeft de deskundige niet aan kunnen geven. Hij heeft op dit punt ook geen waarschijnlijkheidoordeel gegeven. Evenmin heeft hij zich erover uitgelaten of en in hoeverre de betreffende klachten het arbeidzaam functioneren van [eiser] op enig moment zouden of hadden kunnen beperken, indien het ongeval weggedacht wordt. In elk geval is gesteld noch gebleken dat die klachten voor het ongeval [eiser] wezenlijk in zijn arbeid hebben beperkt en tot meer dan incidentele arbeidsongeschiktheid hebben geleid. Dat er met enige mate van waarschijnlijkheid redelijkerwijs rekening mee moet worden gehouden dat [eiser] - ware hem het ongeval niet overkomen - korter zou hebben gewerkt dan zonder het bestaan van bedoelde klachten, laat staan dat vijf jaar in dat verband een redelijke veronderstelling is, zoals Myresjö aanvoert, acht de kantonrechter dan ook niet aannemelijk, laat staan bewezen.

In rechte dient er daarom thans van te worden uitgegaan dat er geen sprake is van relevante, de hoogte van de schade beïnvloedende eerdere klachten en dat er dus geen grond is om bij de berekening van de schade wegens gederfde inkomen bedoelde aftrek toe te passen. Aan het nadere bewijsaanbod van Myresjö op dit punt gaat de kantonrechter voorbij, nu dit te weinig specifiek is in het licht van de veelheid van thans voorliggende medische rapporten.

Thans komen de overige kwesties waarover partijen van mening verschillen aan de orde.

Dat betreft in de eerste plaats de door Myresjö andermaal toegepaste aftrek van 5 jaar, ditmaal wegens op grond van de door haar waarschijnlijk geachte verwachting dat [eiser] gebruik zal maken van de mogelijkheid om vervroegd uit te treden, aangezien hij VUT-premie heeft betaald en uit statistische gegevens blijkt dat slechts een klein percentage mannen na hun 60-jarige leeftijd beroepsmatig werkzaam is. De kantonrechter hecht aan die statistieken echter geen betekenis, nu zij niets zeggen of voorspellen over de situatie over zestien jaar na heden, wanneer de kwestie gaat spelen. Het is van algemene bekendheid dat thans veeleer een trend gaande is dat de pensioengerechtigde leeftijd wordt opgeschoven en dat werknemers langer doorwerken. Het enkele feit dat [eiser] VUT-premies heeft afgedragen zegt op zichzelf niets over zijn wens of bereidheid daarvan te zijner tijd ook gebruik te maken, nog daargelaten dat thans ook niet te voorspellen valt of en in welke mate dat in de

- niet zo nabije - toekomst nog mogelijk zal zijn. Kortom, ook hier geldt dat geen aftrek van de te verwachten arbeidsduur gerechtvaardigd is.

Een ander punt van geschil is de wijze waarop het hypothetische inkomen van [eiser] moet worden berekend. De door partijen respectievelijk ingeschakelde schade-experts hanteren daarvoor verschillende uitgangspunten. De verschillen betreffen onder meer, en in hoofdzaak het aantal en soort arbeidsuren en het uurloon. De kantonrechter is van oordeel dat de volgende uitgangspunten dienen te worden gehanteerd om de geleden en toekomstige schade in redelijkheid te begroten:

- voor de berekening van de hoogte van het uurloon over de periode na het ongeval tot heden (datum vonnis) dient te worden uitgegaan van werkelijke en niet van gemiddelde bedragen, op de wijze als toegepast door Actua Consult. Loonsverhogingen dienen te worden meegenomen vanaf het moment dat ze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Voor de schatting van de toekomstige uurlonen moet evenwel van een jaargemiddelde worden uitgegaan;

- voor het vaststellen van het aantal (over)uren dient te worden uitgegaan van de gegevens die uit de loonspecificaties blijken. Myresjö heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser] in 1990 92,34 en in 1991 11,16 overuren heeft gemaakt (producties 12 A en 12B bij de conclusie van repliek). De discussie van partijen of de overige op de loonspecificaties aangegeven uren, voor zover een normale arbeidsduur van 37,5 uur per week te boven gaande, als overuren of ATV-dagen moeten worden beschouwd acht de kantonrechter op zichzelf niet zo relevant, nu [eiser] zijn vordering gebaseerd heeft op de stelling dat hij in 1990 90 overuren heeft gemaakt, hetgeen hij, zo begrijpt de kantonrechter, ontleent aan de opgave en vermelding daarvan in de periodieke loonspecificaties in dat jaar, hetgeen de kantonrechter in elk geval ook als juist voorkomt. Voor de schatting van het aantal overuren dat [eiser] vanaf datum ongeval naar redelijke aanname zou hebben gewerkt dient als uitgangspunt te gelden het gemiddelde van het aantal betaalde overuren dat [eiser] in de periode voorafgaande aan het ongeval verrichtte. Aangezien geen van partijen meer beschikt over de gegevens vóór 1990, dient van het gemiddelde van de overuren over 1990 en 1991 tot datum ongeval te worden uitgegaan. [Eiser] heeft niet aangegeven dat en waarom 1991 hierbij niet in aanmerking zou moeten worden genomen. Het door Myresjö aangenomen gemiddelde van 75,7 overuren per jaar acht de kantonrechter dan ook alleszins redelijk.

Indien sprake is geweest van een (tijdelijke) compensatieregeling voor de fiscale belasting van vakantiebonnen, dient daarmee rekening te worden gehouden bij de vaststelling van de waarde van het vakantiefonds. Daarover zijn partijen het op zichzelf eens; zij twisten er over of een degelijke compensatie heeft gegolden of geldt. [Eiser] zal bij akte hieromtrent nadere bewijsstukken kunnen overleggen en zijn berekening daaraan kunnen aanpassen. Myresjö zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren.

Voorts hebben partijen gedebatteerd over de hoogte van de schade in de periode na het ongeval tot september 1996, gedurende welke periode Myresjö op grond van de CAO het salaris heeft doorbetaald, door de [eiser] toegekende AAW/WAO-uitkering aan te vullen. Zij stelt dat daarmee de schade wegens verlies verdienvermogen is vergoed, volgens [eiser] is dat niet het geval. De kantonrechter deelt deze laatste mening, omdat de AAW/WAO-uitkering en de loonsuppletie tezamen geen vergoeding bieden voor gederfde overuren en verlies verdiencapaciteit, een tweetal factoren waarmede ook volgens Myresjö voor de resterende looptijd wel rekening gehouden moet worden, en niet valt in te zien waarom dat voor de hier bedoelde periode anders zou zijn. Daarbij heeft Myresjö het bedrag van € 340,34 (f. 750,-) wegens gederfde zelfwerkzaamheid (bij conclusie van antwoord) niet behoorlijk betwist, ja zelfs erkend voor wat betreft de periode vanaf 1 juli 2002.

[Eiser] dient, met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten, een nadere berekening van zijn vordering te (laten) maken en bij akte in het geding te brengen. Myresjö zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren.

Partijen twisten eveneens over de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Bij de bepaling van de hoogte daarvan houdt de kantonrechter rekening het navolgende.

[Eiser], destijds als heftruckchauffeur/onderhousdmonteur werkzaam in de houtskeletbouw, was (op 30-jarige leeftijd) op 31 mei 1991 betrokken bij een bedrijfsongeval, waarbij hij een aantal voorgevels op zich kreeg. Hij is met de ambulance vervoerd naar de afdeling SEH van het Medisch Centrum Alkmaar. Er is uitvoering röntgenonderzoek gedaan. Er bleek sprake te zijn van een verbrijzeling van de eerste lendenwervel en van een rechter armfractuur. Er was tevens sprake van forse neurologische uitval. In verband met het wervelletsel is [eiser] vervoerd naar het LUMC te Leiden, alwaar hij is geopereerd.

De rechter armfractuur werd gereponeerd en vervolgens met twee pennen vastgezet. De wervelbreuken werden gefixeerd met behulp van een osteosynthese met schroeven en platen. Na zes weken zijn de pennen uit de arm gehaald; na anderhalf jaar is het osteosynthesemateriaal uit de rug gehaald. [Eiser] heeft van 31 mei 1991 tot 1 juli 1991 in het LUMC gelegen; daarna is hij overgeplaatst naar het revalidatiecentrum [eiser]. Hij was toen nog grotendeels rolstoelgebonden. In Heliomare is [eiser] van 1 juli 1991 tot en met 17 maart 1992, intern, gerevalideerd, waarna hij nog een half jaar in dagbehandeling is geweest.

Tot eind november 1991 heeft [eiser] een gipscorset gedragen. Bij zijn ontslag uit Heliomare op 17 maart 1992 liep [eiser] weer zelfstandig.

Na zijn revalidatie heeft [eiser] in mei 1992 in een andere functie zijn werkzaamheden bij Myresjö op arbeidstherapeutische basis deels hervat (twee ochtenden van 3 uur per week, waarbij hij zich aan een aantal regels diende te houden, zoals niet tillen, heffen of lopen met een last van meer dan 10 kg, niet werken vanaf een ladder, geen traplopen als leuning afwezig is, etc.). Op 1 oktober 1992 heeft de arbeidsdeskundige van de GMD geconcludeerd dat [eiser] waarschijnlijk blijvend ongeschikt moet worden geacht voor zijn oude beroep.

Per 1 januari 1995 is [eiser] uiteindelijk voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Op 21 februari 2000 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er voor [eiser] eigenlijk geen mogelijkheden zijn voor reïntegratie op de arbeidsmarkt.

Thans heeft [eiser] nog een keer per week fysiotherapie, met name massage voor rug- en schouderklachten. Hij kan één uur zitten en één uur lopen; fietsen gaat goed. Als hij meer dan 10 kg tilt of draagt nemen zijn rugklachten toe. Door de rugklachten kan hij niet goed bukken en ook niet goed gebogen werken. Vanwege de schouderklachten rechts kan hij niet boven zijn macht werken en ook niet goed reiken.

Zijn hobby (vissen in de polder op paling) is [eiser] ook na het ongeval blijven uitoefenen, zij het dat hij zijn boot heeft moeten aanpassen en met minder zwaar materiaal (met name kleinere fuiken) is gaan werken, terwijl hij voorts nu niet meer (zoals voor het ongeval) dagelijks vist.

Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter een vergoeding van € 13.500,-- billijk.

Een aantal resterende schadeposten houdt partijen dan nog verdeeld. Hoewel [eiser] kennelijk een deel daarvan in een afzonderlijke schadestaatprocedure aan de orde wil stellen, komt het de kantonrechter uit oogpunt van proceseconomie praktischer voor in deze procedure alle (thans bekende of voorzienbare) schadecomponenten af te handelen. Daarbij komt dat Myresjö een aantal van deze schadeposten (gedeeltelijk) heeft erkend en deze maken ook deel uit van het reeds bij vonnis d.d. 10 december 2003 toegewezen bedrag aan schadevergoeding. Na het wisselen van bovenbedoelde aktes zal dan ook nog een comparitie worden bepaald, waarbij beide partijen hun standpunten ten aanzien van de nog in geschil zijnde schadeposten kunnen toelichten en waarbij tevens zal worden bezien of terzake een regeling in der minne tot de mogelijkheden behoort.

Het vorenstaande leidt thans tot de navolgende beslissing.

De beslissing

De kantonrechter:

Verwijst de zaak naar de openbare civiele terechtzitting van woensdag 3 augustus 2005 te 10.30 uur voor het nemen van een akte door [eiser] met het doel als hiervoor vermeld.

Uitstel voor het nemen van deze akte wordt in beginsel niet verleend.

Houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Schlingemann, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2005.

De griffier

De kantonrechter

Rolnummer: 3916/01 Zaak 115367 AS

Uitspraakdatum: 6 juli 2005


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature