Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beleid IBG betreffende 32-uursnorm voor EU studenten is in strijd met jurisprudentie Hof van Justitie EG

Uitspraak



Rechtbank [woonplaats]

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr: WSFBSF 03/1084

Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

tegen: de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.

1. Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van verweerster van 25 juli 2003.

2. Zitting

Datum: 27 mei 2004.

Eiser is in persoon verschenen.

Verweerster is verschenen bij gemachtigde mr. M. Wiersma.

3. Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 17 november 2000 heeft verweerster met ingang van 1 januari 2001 aan eiser studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend.

Bij besluit van 17 juni 2003 heeft verweerster aan eiser meegedeeld dat hij in de maanden februari, mei en juli tot en met oktober 2001 onterecht studiefinanciering heeft ontvangen vanwege het feit dat hij niet minimaal 32 uur per maand heeft gewerkt. De studiefinanciering over deze maanden zal worden teruggevorderd.

Hiertegen heeft eiser bij brief van 18 juni 2003 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 25 juli 2003 heeft verweerster eisers bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 augustus 2003, bij de rechtbank ontvangen op

2 september 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 22 september 2003 heeft verweerster de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is de zaak ter zitting behandeld.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van een uitspraak onder toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zes weken verlengd.

4. Motivering

4.1. In dit geding staat de vraag centraal of verweerster terecht en op goede gronden, onder handhaving van het primaire besluit, heeft besloten dat de aan eiser in 2001 over de maanden februari, mei en juli tot en met oktober toegekende studiefinanciering dient te worden herzien en teruggevorderd omdat is gebleken dat eiser in die periode niet tot de groep van buitenlanders heeft behoord die ingevolge de Wsf 2000 met Nederlanders kunnen worden gelijkgesteld.

4.2. Eiser heeft de Duitse nationaliteit. Hij is op 1 september 2000 gestart met de voltijdstudie Beeldende Kunst en Vormgeving aan de Hogeschool voor de kunsten te [plaats]. Met ingang van 8 november 2000 is eiser voor 32 uren per maand in vaste dienst gekomen als medewerker bediening bij [naam] te Utrecht (hierna: de werkgever). Het overeengekomen brutoloon bedraagt fl. 17.55 per uur. Eiser heeft per vakantiejaar recht op 5 dagen vakantie met behoud van salaris.

Met een daartoe bestemd formulier, gedateerd 8 maart 2003, heeft eiser op verzoek van verweerster een door de werkgever opgesteld overzicht van de gewerkte uren in 2001 overgelegd. Op het formulier staat vermeld:

“ Januari 34 uren gewerkt Juli 31 ½ uren gewerkt

Februari 30 uren gewerkt Augustus 4 ½ uren gewerkt

Maart 40 uren gewerkt September 19 uren gewerkt

April 48 ½ uren gewerkt Oktober 14 ½ uren gewerkt

Mei 18 uren gewerkt November 74 uren gewerkt

Juni 35 uren gewerkt December 32 ¼ uren gewerkt

? Gemiddeld 32 uren per maand”.

Bij het formulier zijn salarisspecificaties gevoegd waarop dezelfde aantallen gewerkte uren per maand staan vermeld.

4.3. Ingevolge artikel 2.2, onder b, van de Wsf 2000 kan een studerende voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.

Ingevolge artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) (hierna: het Verdrag) heeft een studerende, die tevens migrerend werknemer is, in Nederland een verblijfsrecht.

Ingevolge artikel 7, eerste en tweede lid, van verordening (EG) 1612/68 heeft een migrerend werknemer het recht om met betrekking tot studiefinanciering op dezelfde wijze te worden behandeld als de werknemer met de Nederlandse nationaliteit.

Op grond van deze bepalingen kent verweerster aan studerenden, die zij als migrerend werknemer beschouwt, studiefinanciering toe op grond van de Wsf 2000.

Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EG heeft de EG-onderdaan de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 39 (voorheen 48) van het Verdrag indien deze re ële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat (zie bijvoorbeeld het arrest van 3 juni 1986, nr. 139/85 [naam]

en van 6 november 2003, C-413/01, LJN: AO 4067 ([naam])).

Op grond van deze jurisprudentie stelt verweerster de voorwaarde dat een studerende slechts dan als migrerend werknemer in de zin van de EG-regelgeving kan worden beschouwd, en dus ingevolge artikel 2.2, onder b, van de Wsf 2000 recht op studiefinanciering heeft, indien hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 32 uur of meer per maand kan overleggen én ook daadwerkelijk ieder maand 32 uur werkt.

Ingevolge artikel 7.1, tweede lid, onder a, van de Wsf 2000 kan verweerster een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien indien een beschikking genomen is waarvan de studerende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was.

4.4. Het bestreden besluit berust op de redenering dat uit de opgave van gewerkte uren van 8 maart 2003 is gebleken dat eiser, in tegenstelling tot hetgeen bij de toekenning van de studiefinanciering per 1 januari 2001 werd verondersteld, gedurende de in het besluit vermelde maanden niet is aan te merken als migrerend werknemer als hiervoor bedoeld zodat hem over deze maanden geen studiefinanciering toekomt. Daarbij heeft verweerster gesteld dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet in die maanden dat hij minder dan 32 uren daadwerkelijk heeft gewerkt. Verweerster heeft daarom gemeend gebruik te mogen maken van haar bevoegdheid de toekenningsbeslissing te herzien nu eiser wist of in ieder geval redelijkerwijs kon weten dat deze beslissing onjuist was. Derhalve dient eiser teveel betaalde studiefinanciering terug te betalen en een vergoeding te betalen wegens het ten onrechte in bezit hebben van een OV-studentenkaart.

Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat, wanneer naar het gehele jaar 2001 wordt gekeken, hij niet marginaal en bijkomstig heeft gewerkt. Hij verwijst naar een bij brief van

20 augustus 2003 opgestelde verklaring van de werkgever dat hij in mei, juli en augustus 2001 respectievelijk 12, 4 en 32 uur vakantie heeft opgenomen. De betaling van deze uren heeft in verband met betalingsonmacht van de werkgever niet plaatsgevonden. Bovendien heeft eiser volgens deze verklaring in de maanden februari, mei, september en oktober respectievelijk 6, 6, 16 en 24 uur per maand extra werkzaamheden voor de werkgever verricht die buiten zijn contractuele taken vielen en waarvoor hij een vergoeding in natura heeft ontvangen.

4.5.1. De rechtbank is -anders dan mogelijk uit haar uitspraak van 11 november 2003 on-

der registratienummer 03/100 valt af te leiden- thans van oordeel dat verweerster, door strikt vast te houden aan de voorwaarde dat een student minimaal 32 uur per maand daadwerkelijk dient te werken, en door geen acht te slaan op de overige feiten en omstandigheden van het geval, een onjuiste invulling geeft aan het begrip migrerend werknemer zoals dit is weergegeven onder 4.3.

De rechtbank overweegt daartoe dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG het begrip werknemer een gemeenschapsrechtelijke betekenis heeft en niet eng moet worden uitgelegd. Als werknemer kan slechts worden beschouwd degene die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en als tegenprestatie een beloning ontvangt (zie bijvoorbeeld de arresten van 21 juni 1988, zaak 39/86, inzake [naam] r.o. 41 en 26 februari 1992, zaak C 3/90, inzake [naam], r.o. 14 en zaak C 357/89 inzake [naam], r.o. 10). Voorts leidt de rechtbank uit de arresten [naam] (r.o. 16) en [naam] (r.o. 10 en 11) af dat het feit dat er slechts een gering aantal uren per week wordt gewerkt en (dientengevolge) slechts een geringe beloning wordt ontvangen niet behoeft af te doen aan de conclusie dat er sprake is van werknemerschap in gemeenschapsrechtelijke zin. Wel kan relevant zijn of de betrokkene voldoende uren heeft gewerkt om met het werk vertrouwd te geraken. Hieraan voegt de Advocaat Generaal in zijn conclusie bij het arrest [naam] (r.o. 10) nog het aspect van de economische waarde van de arbeid voor de werkgever toe.

Tenslotte betrekt de rechtbank het hiervoor onder 4.3. aangehaalde arrest van het Hof inzake [naam] in haar beoordeling. Het Hof geeft hier (in r.o. 27) aan dat bij de controle van de voorwaarden voor het bestaan van werknemerschap objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding in hun geheel beoordeeld dienen te worden.

4.5.2. In het licht van de hiervoor aangehaalde jurisprudentie is het stellen van een strikte minimum eis ten aanzien van het aantal per maand te werken uren, zoals verweerster dat bij de (her)beoordelingen van het recht op studiefinanciering van EG onderdanen doet, uit den boze. Deze jurisprudentie dwingt er naar het oordeel van deze rechtbank toe dat bij de beantwoording van de vraag of een student als werknemer in gemeenschapsrechtelijke zin kan worden beschouwd alle feiten en omstandigheden de arbeidsverhouding en werkzaamheden betreffende in ogenschouw moeten worden genomen. Nu verweerster dat heeft miskend, komt het bestreden besluit reeds om deze reden wegens strijd met het gemeenschapsrecht voor vernietiging in aanmerking.

4.5.3. Ten aanzien van de arbeidsverhouding tussen eiser en de werkgever, zoals deze hiervoor onder 4.2. is geschetst, kan het oordeel volgens de rechtbank vervolgens geen ander zijn dan dat deze voldoet aan het hoofdkenmerk dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en als tegenprestatie een beloning ontvangt. In het onderhavige geval kan bovendien worden aangenomen dat eisers werkzaamheden, die in 2001 gedurende het gehele jaar volgens de daartoe in de arbeidsovereenkomst vastgestelde voorwaarden werden uitgeoefend, mede gelet op de aard van deze werkzaamheden, van economische waarde voor de werkgever waren en voldoende zijn geweest om met het werk vertrouwd te raken. Het aantal uren waarvoor eiser aantoonbaar een beloning heeft ontvangen acht de rechtbank bovendien niet dermate gering dat dit de conclusie kan rechtvaardigen dat eisers arbeid in 2001 slecht louter marginaal en bijkomstig van aard is geweest. Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat eiser gedurende het gehele jaar 2001 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, zodat hij als werknemer in de zin van het gemeenschapsrecht moet worden beschouwd. Voor een herziening van de aan eiser voor dit jaar toegekende studiefinanciering was geen plaats. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7, eerste en tweede lid, van verordening (EG) 1612/68. Hetgeen eiser in beroep voor het overige heeft aaangevoerd behoeft, gelet op deze uitkomst, geen verdere bespreking.

4.5.4. De rechtbank is niet gebleken dat eiser voor dit beroep kosten heeft moeten maken die ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

5. Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerster een nieuwe beslissing op eisers bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

- bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 31,00 vergoedt.

Aldus gewezen door mr. M.F.G.H. Beckers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij, als griffier.

Uitgesproken in het openbaar op: 23 augustus 2004

door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature