U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Schorsing en vervolgens ongevraagd ontslag als disciplinaire straf wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar die wordt verweten te nauwe contacten met bouwbedrijven te hebben onderhouden, met (medewerkers van) aannemers herhaaldelijk bordelen te hebben bezocht en die strafrechtelijk is veroordeeld voor valsheid in geschrift.

Uitspraak



Rechtbank Alkmaar

Sector Bestuursrecht

Voorzieningenrechter

UITSPRAAK

op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr: AW 04/799, AW 04/1048

Inzake: [verzoeker], wonende te Westerblokker, verzoeker,

tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluiten

Verweerders besluiten van 15 april 2004 en 4 mei 2004.

2. Zitting

Datum: 1 juli 2004.

Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.F.R. Avis, werkzaam bij de Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering (SRK Rechtsbijstand) te Zoetermeer.

Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. V.H. Affourtit, advocaat te Amsterdam en mr. F.A.J. Groenendijk, werkzaam bij de gemeente Hoorn.

3. Ontstaan en loop van het geding

Verzoeker is werkzaam geweest als projectmanager bij de afdeling Stadsontwikkeling van de sector Ruimte van de gemeente Hoorn en had als zodanig te maken met werkzaamheden betreffende de aanbesteding van bouwactiviteiten. Naar aanleiding van bevindingen van een intern onderzoek is verzoeker - met behoud van bezoldiging - bij besluit van 8 mei 2002 in het belang van de dienst met onmiddellijke ingang geschorst. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 september 2002.

De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 12 december 2002 het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover een einddatum aan de schorsing ontbrak en heeft bepaald dat verweerder in zoverre een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan de uitspraak gevolg gegeven met het besluit van 24 december 2002 waarin is besloten tot verlenging van de schorsing tot 1 april 2003. De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van 26 mei 2004 de uitspraak van 12 december 2002 bevestigd en het beroep tegen het besluit van 24 december 2002 ongegrond verklaard.

Van het namens verzoeker ingestelde beroep tegen verweerders besluit van 16 september 2003, waarbij het bezwaar tegen de verlenging van de schorsing tot 1 oktober 2003 ongegrond is verklaard en dat aan de Centrale Raad van Beroep was doorgezonden, heeft die Raad bepaald dat dit door de rechtbank Alkmaar moet worden behandeld. Deze zaak is bij de rechtbank in behandeling onder procedurenummer AW 03/1351.

Bij besluit van 15 april 2004 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen medegedeeld tot het verlenen van ongevraagd ontslag. Verweerder heeft daarbij voorts besloten verzoeker met ingang van 16 april 2004 te schorsen op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, onder a, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor gemeenteambtenaren (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO). Tenslotte heeft verweerder besloten, gelet op de ernst en omvang van het plichtsverzuim, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:15:2, tweede lid, van de CAR /UWO verzoekers bezoldiging met ingang van de datum van de schorsing geheel in te houden met dien verstande dat rekening wordt gehouden met het bepaalde in het derde lid van artikel 8:15:2 van de CAR /UWO, hetgeen impliceert dat de IZA- en pensioenpremies gedeeltelijk worden doorbetaald.

Bij brief van 15 april 2004, bij de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2004 ontvangen, heeft verzoekers gemachtigde een (als zodanig opgevat) verzoek om voorlopige voorziening ingediend, gericht tegen het besluit van 15 april 2004.

Bij brief van 16 april 2004 heeft verzoekers gemachtigde bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 april 2004.

Het verzoek om voorlopige voorziening is door de Centrale Raad van Beroep ter behandeling aan de rechtbank toegezonden waar het op 23 april 2004 is ontvangen.

Bij besluit van 4 mei 2004 heeft verweerder aan verzoeker met ingang van 10 mei 2004 ongevraagd ontslag verleend. Verweerder heeft daartoe overwogen dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim. In het besluit heeft verweerder voorts aan verzoeker medegedeeld dat met dit ontslagbesluit het besluit van 15 april 2004 komt te vervallen.

Bij brief van 21 mei 2004 heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 mei 2004.

Bij brief van gelijke datum heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 6 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Verzoekers gemachtigde heeft de gronden van de verzoeken aangevuld bij brief van 1 juni 2004. Verzoeker heeft gevorderd (samengevat) de beslissingen van 15 april 2004 en 4 mei 2004 te schorsen en te bepalen dat verweerder de normale bezoldiging voortzet, dat verweerder verzoeker zijn eigen werkzaamheden weer laat hervatten, dat verweerder een rectificatie bekend maakt en plaatst in een aantal met name genoemde dagbladen en dat aan verzoeker alle informatie en verklaringen worden verstrekt die bij de gemeente Hoorn binnenkomen inzake het bouwfraudeonderzoek, dit alles op straffe van een dwangsom van € 5000,00 per dag.

Bij brief van 11 juni 2004 heeft verweerders gemachtigde zijn pleitnotities overgelegd welke zijn gebruikt tijdens de zitting van 10 juni 2004 van de Hoor- en Adviescommissie Bezwaarschriften.

De verzoeken, gericht tegen de besluiten van 15 april 2004 en 4 mei 2004, zijn behandeld ter zitting van 1 juli 2004.

4. Motivering

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening is in belangrijke mate mede afhankelijk van een -voorlopig- oordeel omtrent de vraag of op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het in de bodemprocedure bestreden besluit niet in stand kan blijven.

Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.

De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.

In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR /UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt (…) deswege disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dat artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

De besluiten van 15 april 2004 en 4 mei 2004 zijn gebaseerd op verweerders voorlopig oordeel, respectievelijk definitief oordeel, dat verzoeker zich aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt.

Verweerder heeft op die grond besloten met toepassing van artikel 8:13 van de CAR /UWO als disciplinaire straf aan verzoeker ongevraagd ontslag te verlenen.

Het plichtsverzuim omvat een drietal verwijten welke naar de mening van verweerder zowel elk op zich als in hun onderlinge samenhang voldoende grondslag bieden voor het verlenen van strafontslag. Verweerder acht deze straf voorts niet onevenredig.

De verwijten betreffen:

1. te nauwe contacten met de bouwbedrijven en de wijze waarop verzoeker die contacten onderhield.

2. bordeelbezoek gedurende een reeks van jaren in gezelschap van vertegen-woordigers/werk-nemers van bouw- en aannemingsbedrijven waarmee verzoeker in zijn functie zakelijke contacten onderhield en waardoor verzoeker zich in een positie heeft gebracht waarin hij chantabel is geworden;

3. een strafrechtelijke veroordeling van verzoeker voor het gepleegd hebben van valsheid in geschrift;

Het besluit van 4 mei 2004

Met dit besluit heeft verweerder aan verzoeker met ingang van 10 mei 2004 ongevraagd ontslag verleend onder de overweging dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.

Anonimisering in verklaringen

Verweerder heeft naar aanleiding van aanwijzingen van bouwfraude in de gemeente Hoorn en verdenkingen van derden inzake niet-integer handelen van ambtenaren en/of bestuurders onderzoek laten doen door Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies (verder te noemen: Deloitte BO&I). Het rapport is uitgebracht op 12 maart 2004. Om redenen van privacy is besloten dat geheel anoniem gerapporteerd dient te worden.

Daarnaast zijn in de periode november 2003 tot en met februari 2004 door Deloitte BO&I een aantal interviews gehouden met verzoeker, met een aantal met name genoemde ambtenaren en gewezen ambtenaren, alsmede met twee medewerkers van de brandweer die tevens als taxichauffeur werkzaam zijn geweest. Verder zijn door verweerders gemachtigden in april 2004 (nadere) interviews gehouden met een drietal functionarissen die hebben verklaard omtrent ritten naar en bezoek aan een nachtclub en bordeel. In een aantal verklaringen zijn passages weggelakt die, naar verweerder stelt, betrekking hebben op andere personen.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van de anonimisering van en in de verklaringen niet in de gelegenheid is deze verklaringen te toetsen op rechtmatigheid, geloofwaardigheid en/of betrouwbaarheid.

De voorzieningenrechter overweegt dat in het bestuursrecht de bewijsvoering in beginsel vrij van vormvoorschriften is. Derhalve kunnen alle voorgelegde gegevens in het rechterlijk oordeel worden betrokken. Voor zover gegevens in de gedingstukken zijn weggelakt kunnen deze niet worden gebruikt als grondslag voor het besluit en voor het oordeel van de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker hierdoor in het onderhavige geding niet belemmerd in zijn recht op wederhoor.

Voor zover verzoeker andere stukken vraagt uit het bouwfraudeonderzoek maken deze deel uit van een door hem ingediend of in te dienen verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, dat niet in het onderhavige geding is betrokken.

Te nauwe contacten met bouwbedrijven.

Deloitte BO&I heeft in diens rapportage vermeld dat conclusies ten aanzien van personen pas gerechtvaardigd zijn als sprake is van een heldere, geaccepteerde norm en voldoende bewijs van het feit dat in strijd met deze norm is gehandeld. Op beide punten is blijkens de rapportage sprake van gebrekkigheid in die zin dat op het punt van de integriteit de cultuur en de gestelde normen binnen de gemeente tekort schoten.

Verweerder heeft verzoeker verweten dat hij te nauwe contacten heeft onderhouden met aannemers. Deze hebben bestaan in bezoeken aan bordelen, reizen naar het buitenland, in het aanwezig zijn bij evenementen en in het bezoeken van cafés en nachtclubs samen met (medewerkers van) aannemers.

Verweerder heeft gesteld bij de besluitvorming rekening te hebben gehouden met de algemeen heersende cultuur zoals deze destijds binnen de gemeente heerste, maar is van mening dat verzoekers relatie met verschillende bouwers veel verder ging dan bij de andere betrokkenen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat verzoeker de enige is die zowel bordelen, nachtclubs en verschillende evenementen bezocht als ook daarbuiten zeer nauwe contacten met verschillende aannemers onderhield.

Verweerder heeft, naast bordeelbezoek dat hierna zal worden besproken, een achttal contacten vermeld. De voorzieningenrechter constateert dat het merendeel van deze contacten heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van andere ambtenaren en bestuurders. Van de vermelde contacten is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze bij verzoeker verder gingen dan binnen de heersende cultuur gebruikelijk was. Ook kan dit niet gezegd worden van de gestelde min of meer privé-gerichte contacten. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat van een plichtsverzuim opleverende betrokkenheid van [naam] bij de organisatie van verzoekers 50ste verjaardag niet is gebleken en dat, gegeven de destijds heersende cultuur, dit evenmin kan worden gezegd van het aansluitend op werkoverleg kaarten met de heer [naam] van [naam].

Verweerder heeft voorts overwogen dat ten aanzien van nachtclubbezoek van verzoeker [naam] heeft verklaard dat dit veel vaker heeft plaatsgevonden dan 1 à 2 keer en dat geen aanleiding bestaat aan die verklaring te twijfelen.

Blijkens het interview-verslag van 27 april 2004 heeft [naam] verklaard dat verzoeker bijna altijd aanwezig was bij opleveringsdiners, waaraan hij als afdelingshoofd deelnam. Voorts dat verzoeker mee ging als ze een nachtclub bezochten. [naam] denkt zeker meer dan vijf keer naar een nachtclub te zijn geweest met [naam] en [naam] en heeft verklaard dat hij er uit eigen beweging eind jaren 80/ begin jaren 90 mee is gestopt. De voorzieningenrechter acht deze verklaring, mede gelet op het tijdsverloop, onvoldoende stellig en concreet om ten aanzien van verzoeker te oordelen dat de contacten verder gingen dan binnen de algemeen heersende cultuur gebruikelijk was.

Verder heeft de heer [naam] blijkens het interview-verslag van 27 april 2004 verklaard dat hij de heer [naam] kent omdat hij als medewerker van de brandweer destijds regelmatig in het stadhuis kwam. Hij werkte als parttime taxichauffeur en heeft verklaard dat hij de heren [naam] (een medewerker van [naam]) en verzoeker in 1989 op een vrijdagavond naar het Thorbeckeplein in Amsterdam heeft gereden en dat de heren lacherig deden over niet geleverde partijen zand die wel aan de gemeente Hoorn in rekening zouden zijn gebracht. Ook ten aanzien van deze verklaring is de voorzieningenrechter van oordeel, mede gelet op het tijdsverloop, dat deze onvoldoende stellig en concreet is om ten aanzien van verzoeker te oordelen dat de contacten verder gingen dan binnen de algemeen heersende cultuur gebruikelijk was en dat verzoeker zich zodanig heeft gedragen dat sprake is (geweest) van plichtsverzuim.

De voorzieningenrechter is er vooralsnog niet van overtuigd geraakt dat bij verzoeker sprake is geweest van zodanig buitensporige contacten dat ten aanzien van hem, gegeven de algemeen heersende cultuur destijds, moet worden gezegd dat sprake is geweest van ernstig plichtsverzuim zodanig, dat dit thans voldoende grond vormt voor ongevraagd ontslag.

Bordeelbezoek

Verweerder heeft de overtuiging uitgesproken dat verzoeker herhaaldelijk met medewerkers van bouwbedrijven bordelen heeft bezocht.

De voorzieningenrechter constateert dat de enige concrete verklaring dienaangaande op 28 november 2003 en nader op 28 april 2004 is afgelegd door de hee[naam], die heeft verklaard er zeker van te zijn dat hij verzoeker in elk geval twee keer met [naam] naar Apollo heeft gebracht en dat beide keren de rit op rekening is gezet. Van Apollo heeft [naam] verklaard te weten dat je je aldaar kunt afzonderen met een dame. [naam] heeft naast zijn werk bij de brandweer in de jaren 1985 tot en met mei 1989 gewerkt voor een taxibedrijf. In die hoedanigheid heeft hij medewerkers van de gemeente Hoorn in zijn taxi gehad die naar zijn verklaring op kosten van [naam] werden vervoerd. [naam] kende verzoeker blijkens zijn verklaring op 28 november 2003 niet maar heeft hem tijdens de interviews herkend van een foto. De voorzieningenrechter overweegt dat de door [naam] gestelde waarneming dateert van vóór 1990 en dat op grond daarvan niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat het verzoeker was die op enig moment eind jaren tachtig in de taxi van [naam] heeft gezeten. [naam], waarmee verzoeker volgens de verklaring van [naam] naar Apollo is gebracht, is niet gehoord. Gelet voorts op de omstandigheid dat de verklaring betrekking heeft op een feit dat zich lang geleden heeft voorgedaan en gelet op de consistente ontkenning van verzoeker dat hij bordelen heeft bezocht, moet worden geoordeeld dat het onderzoek naar dit bordeelbezoek, voor zover op grond hiervan thans aan verzoeker ernstig plichtsverzuim wordt verweten, niet volledig is geweest.

Er zijn meer verklaringen die wijzen in de richting van bezoeken aan bordelen, doch die verklaringen zijn niet op grond van eigen waarneming afgelegd. Zo heeft [naam] omtrent het bordeelbezoek van verzoeker verklaard dit te hebben vernomen van [naam], doch een verklaring van die [naam] bevindt zich niet onder de gedingstukken. Als onvoldoende concreet moeten dienaangaande ook worden gekenschetst de verklaringen van [naam], [naam], [naam] en [naam].

De voorzieningenrechter is vooralsnog niet tot de overtuiging geraakt dat verzoeker met aannemers of medewerkers van aannemers herhaaldelijk bordelen heeft bezocht en dat hij zich hiermede chantabel heeft opgesteld.

Dit betekent dat vooralsnog niet, althans in onvoldoende mate, is gebleken van ernstig plichtsverzuim zodanig, dat dit thans voldoende grond kan vormen voor ongevraagd ontslag.

Verweerder heeft medegedeeld dat het rapport van Deloitte BO&I aan het Openbaar Ministerie is voorgelegd en dat dit rapport momenteel door het O.M. wordt bestudeerd. Niet bekend is of er aanleiding bestaat voor vervolging van verzoeker. Deze mededeling doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan vorenstaand, voorlopig, oordeel.

Valsheid in geschrift

Blijkens het vonnis van de Politierechter te Alkmaar van 8 december 2003 staat vast dat verzoeker in strijd met de geldende mandaatregelingen opdrachten heeft opgesteld en ondertekend.

Verzoeker heeft de feiten niet betwist doch gesteld dat deze handelwijze (het met eigen handtekening voor anderen ondertekenen van opdrachten) niet ongebruikelijk was. Ter zitting heeft verzoeker ter ondersteuning van zijn betoog een voorbeeld overgelegd van een op 4 mei 2001 verstrekte opdracht die is ondertekend door een (als gesteld) daartoe niet bevoegde ambtenaar. Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat hij voor zijn doortastende wijze van aanpak in de werkzaamheden bij de Jules Verneschool veel lof heeft gekregen vanuit het college van burgemeester en wethouders. Ook hier had hij de opdracht onbevoegd ondertekend, doch is hij daar nadien niet op aangesproken, terwijl het verweerder niet ontgaan kan zijn dat de werkzaamheden aan die school werden verricht. Naar de mening van verzoeker vormt de ondertekening van de opdracht een formaliteit die plaatsvindt aan het eind van een traject waarin meerdere personen betrokken zijn. Voorafgaand aan de definitieve opdracht worden veel werkzaamheden verricht zoals het beoordelen van offertes en verdere voorbereidingen. Hoewel niet bevoegd ondertekend, zijn naar de mening van verzoeker geen onbedoelde opdrachten verstrekt.

De voorzieningenrechter constateert dat de opdrachten die zijn verzonden ook zijn uitgevoerd. Verzoeker heeft de opdrachten niet heimelijk ondertekend. Niet gebleken is dat na het verstrekken van de opdrachten is opgetreden tegen het onbevoegd ondertekenen. Evenmin is gebleken dat degenen in wiens naam verzoeker tekende daartegen nadien bezwaar hebben gemaakt. Inderdaad is, zoals verzoeker stelt, dat ook niet gebeurd bij de bouw van de Jules Verneschool, terwijl de bouw ervan niet aan verweerder kan zijn ontgaan en het, gelet op het daarmee gemoeide bedrag, voor de hand had gelegen dat verzoeker erop zou zijn aangesproken indien de verantwoordelijke functionarissen in de organisatie het met die opdracht niet eens zouden zijn geweest.

Verzoeker is blijkens de brief van 2 april 1997 van [naam] en het memorandum van 7 maart 2001 van [naam] wel aangesproken op zijn functioneren in algemene zin waarbij verwijten zijn gemaakt met betrekking tot het naleven van afspraken en procedures.

De voorzieningenrechter is niet duidelijk welke afspraken en procedures dit precies betrof en welke afspraken en procedures precies golden voor een projectleider in het bijzonder.

Uit die functioneringsgesprekken kan dan ook niet méér afgeleid worden dan dat er kritiek was op eisers functioneren, laatstelijk als projectleider.

Verweerders standpunt impliceert het verwijt dat verzoeker aannemers, waarmee hij (te) nauwe contacten zou hebben, heeft willen bevoordelen. Daarvan is evenwel niet gebleken.

Het onbevoegd ondertekenen van de opdrachten in samenhang met de in de functionerings-gesprekken geuite kritiek kan wellicht leiden tot de conclusie dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim doch de voorzieningenrechter acht dit plichtsverzuim in de gegeven omstandigheden vooralsnog niet van zodanig ernstige aard dat moet worden geoordeeld dat met de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag evenredigheid bestaat.

Conclusie

Naar voorlopig voordeel van de voorzieningenrechter staat in onvoldoende mate vast dat verzoeker zich ten aanzien van de drie verwijten, heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim zodanig dat dit ongevraagd ontslag rechtvaardigt. Er bestaat derhalve zodanige twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit van 4 mei 2004 dat een voorlopige voorziening behoort te worden getroffen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter verweerders besluit van 4 mei 2004 zal schorsen en zal bepalen dat verweerder de betaling van de bezoldiging hervat met ingang van de datum waarop die betaling is beëindigd. Hetgeen overigens door verzoeker is gevorderd wijst de voorzieningenrechter af nu in casu sprake is van een voorlopig oordeel.

Het besluit van 15 april 2004

Met dit besluit is verzoeker met ingang van 16 april 2004 geschorst en is besloten zijn bezoldiging met ingang van die datum in te houden.

Verweerder heeft aangevoerd dat met het besluit van 4 mei 2004 tot het verlenen van ongevraagd ontslag een einde is gekomen aan de schorsing, zodat dit besluit is vervallen. Schorsing van het besluit is dan niet meer mogelijk en kan er niet toe leiden dat verzoeker zijn werkzaamheden kan hervatten en/of zijn bezoldiging zal ontvangen.

In het besluit van 15 april 2004 heeft verweerder overwogen dat, gelet op de ernst en omvang van het plichtsverzuim, is besloten onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:15:2, tweede lid, van de CAR /UWO de bezoldiging met ingang van de datum van de schorsing geheel in te houden (onder gedeeltelijke doorbetaling van de IZA- en de pensioenpremies).

Het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 15 april 2004 is op 15 april 2004 ingediend (bij de Centrale Raad van Beroep).

De voorzieningenrechter onderschrijft niet verweerders standpunt dat, omdat de schorsing ten gevolge van het definitieve ontslagbesluit is beëindigd, geen belang meer bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit belang blijft bestaan bij het doorbetalen van de bezoldiging.

Gelet op hetgeen ten aanzien van het besluit van 4 mei 2004 is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook het besluit van 15 april 2004 moet worden geschorst voor zover daarbij is besloten om met ingang van 16 april 2004 de bezoldiging te staken.

Hetgeen overigens is gevorderd wijst de voorzieningenrechter af.

De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3,00 (punten voor het opstellen van de verzoekschriften en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).

Beslist is als volgt.

5. Beslissing

De voorzieningenrechter,

- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;

- schorst, tot zes weken nadat verweerder de beslissing op bezwaar heeft verzonden, verweerders besluit van 15 april 2004 voor zover daarbij is besloten de bezoldiging met ingang van de datum van de schorsing geheel in te houden;

- schorst, tot zes weken nadat verweerder de beslissing op bezwaar heeft verzonden, verweerders besluit van 4 mei 2004 voor zover verweerder daarbij met ingang van 10 mei 2004 ongevraagd ontslag heeft verleend;

- bepaalt dat verweerder de betaling van de bezoldiging hervat met ingang van de datum waarop de betaling is beëindigd (16 april 2004);

- wijst de verzoeken voor het overige af;

- bepaalt dat de gemeente Hoorn aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van (tweemaal € 136,00 is) €

272,00 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage

van € 966,00;

- wijst de gemeente Hoorn aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;

- bepaalt dat de betaling van € 966,00 dient te worden gedaan aan verzoeker.

Aldus gewezen door mr. M.F.G.H. Beckers, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van F.H. Burgman, als griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2004 door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier, De voorzieningenrechter,

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature