E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:PHR:2017:221
Parket bij de Hoge Raad, 16/04765

Inhoudsindicatie:

In deze zaak staat het autokostenforfait van artikel 13bis Wet LB 1964 centraal. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd vanwege niet aangegeven privégebruik van auto’s van de zaak door haar werknemers. Bij de Rechtbank en voor het Hof was in geschil of belanghebbende auto’s aan haar werknemers ter beschikking had gesteld in de zin van vorenbedoeld artikel. Daarnaast speelde de vraag of zij had doen blijken dat die auto’s voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden waren gebruikt. Voorts was aan de orde de verenigbaarheid van de naheffingsaanslag met artikel 1 EP EVRM.

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de auto’s aan haar werknemers ter beschikking heeft gesteld. Mede vanwege het ontbreken van een kilometeradministratie, kan volgens het Hof niet worden geoordeeld dat het privégebruik op kalenderjaarbasis niet meer beliep dan 500 kilometer. Naar ’s Hofs oordeel is het litigieuze autokostenforfait voorts zo vormgegeven dat daarmee wordt beoogd de werkelijkheid te benaderen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de heffing een individuele buitensporige last oplevert.

Het geschil in cassatie betreft de verenigbaarheid van het autokostenforfait met artikel 1 EP EVRM. Daarnaast speelt de vraag of in casu auto ’s aan belanghebbendes werknemers ter beschikking zijn gesteld.

A-G Niessen brengt in herinnering dat het autokostenforfait voorziet in een waarderingsvoorschrift voor het (mede) voor privédoeleinden ter beschikking gesteld hebben gekregen van een auto. Daarbij geldt volgens de A-G de mogelijkheid tot privégebruik en niet het daadwerkelijke privégebruik als uitgangspunt. Het loonbestanddeel bestaat dus in het recht om de betreffende auto voor privédoeleinden te gebruiken.

Om dat gebruiksrecht te waarderen, heeft de wetgever een forfaitaire waarderingsmethodiek ingesteld die zoveel mogelijk aansluit bij de normaal gesproken te verwachten omvang van het privégebruik. Die benadering komt de A-G redelijk voor. Zij blijft volgens hem binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever in belastingzaken toekomt. Binnen de door de wetgever gekozen benadering is het werkelijke privégebruik, voor zover dat méér dan 500 kilometer beloopt, niet van belang voor de waardering van het genoten voordeel.

De A-G merkt verder op dat het vaste jurisprudentie is van zowel het HvJ EU als de Hoge Raad dat de wetgever om doelmatigheidsredenen mag kiezen voor het gebruik van (waarderings)forfaits. Aan de hand van rechtsvergelijkend onderzoek laat hij vervolgens zien dat Nederland in zijn handelwijze niet alleen staat.

Voorts wijst hij erop dat in casu gesteld noch gebleken is dat belanghebbendes financiële situatie door de onderhavige heffing fundamenteel wordt aangetast. Zijns inziens betrekt belanghebbende de heffing ten onrechte op de (aanschaf)kosten dan wel de privékilometers in plaats van op de waarde van het gebruiksrecht. Van een excessive individual burden is derhalve geen sprake.

De A-G onderschrijft ‘s Hofs oordeel dat de auto’s in casu aan de werknemers van belanghebbende ter beschikking zijn gesteld.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie