Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Strafmotivering, art. 359.5 Sv. Kan in de strafmotivering voor een eerdere veroordeling worden verwezen naar een strafbeschikking? Opvatting dat i.h.k.v. art. 359.5 Sv een onherroepelijke strafbeschikking niet kan worden gelijkgesteld met een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter, is onjuist. ’s Hofs vaststelling dat verdachte blijkens Uittreksel JD eerder meermalen t.z.v. rijden onder invloed is veroordeeld, is niet onbegrijpelijk. Uittreksel vermeldt naast een onherroepelijke veroordeling door de Pr 2 onherroepelijke strafbeschikkingen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



Nr. 16/00102

Zitting: 15 november 2016 (bij vervroeging)

Mr. E.J. Hofstee

Conclusie inzake:

[verdachte]

De verdachte is bij arrest van 13 oktober 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden ontzegd en de inbeslaggenomen personenauto (kenteken: [AA-00-AA]) verbeurdverklaard.

Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk is gemotiveerd, aangezien het hof in dit verband heeft overwogen dat de verdachte eerder meermalen ter zake van rijden onder invloed is veroordeeld, terwijl het uittreksel Justitiële Documentatie blijk geeft van één onherroepelijke veroordeling door een rechter voor een dergelijk feit, en de twee opgelegde strafbeschikkingen inzake rijden onder invloed niet zonder meer gelijk gesteld kunnen worden met een veroordeling (door een rechter).

Het hof heeft de strafoplegging in de aantekening van het mondeling arrest als volgt gemotiveerd:

“Oplegging van straffen.

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 650, subsidiair 13 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 , en heeft hij de inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaard.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.

Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto onder invloed van alcoholhoudende drank. Het alcoholgehalte van zijn adem was ruim twee keer zo hoog als toegestaan, te weten 455 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Dit is een ernstig feit waarbij de verdachte zichzelf en de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Daarnaast geeft de verdachte geen blijk van enig inzicht in de ernst van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 september 2015 eerder meermalen ter zake van rijden onder invloed veroordeeld. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.

Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierna te melde straffen passend en geboden.

Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van dat voorwerp is begaan.”

5. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uittreksel Justitiële Documentatie van 29 september 2015 betreffende de verdachte. Het uittreksel houdt omtrent de “Toepassing Recidiveregeling Ernstige Verkeersdelicten”, naast lopende strafzaken, in:

- Een strafbeschikking wegens rijden onder invloed gepleegd op 10 juni 2013. De verdachte is een geldboete van € 750,- opgelegd (onherroepelijk: 25 oktober 2013).

- Een strafbeschikking wegens rijden onder invloed gepleegd op 15 januari 2014. De verdachte is een geldboete van € 500,- opgelegd (onherroepelijk: 31 januari 2014).

- Een veroordeling door de politierechter Haarlem wegens rijden onder invloed gepleegd op 28 juni 2014 (onherroepelijk: 9 september 2014). De verdachte is een geldboete van € 600,-, subsidiair 12 dagen hechtenis, opgelegd. Voorts is hem voor de duur van 6 maanden de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen.

6. Uit de bewoordingen van het hof – “eerder meermalen ter zake van rijden onder invloed veroordeeld” – moet worden afgeleid dat het hof het oog heeft gehad op meer dan één eerdere veroordeling. Het voormelde uittreksel laat zien dat de verdachte tweemaal bij onherroepelijk geworden strafbeschikking een geldboete is opgelegd en dat de verdachte eenmaal door de politierechter onherroepelijk is veroordeeld voor rijden onder invloed. Op grond van deze gegevens heeft het hof niet onbegrijpelijk kunnen oordelen dat de verdachte eerder meermalen ter zake van rijden onder invloed is veroordeeld. Een strafbeschikking kan immers worden gelijkgesteld met een veroordeling, voor zover het tegendeel niet uit enige wetsbepaling volgt. Ik zal dat hieronder kort toelichten.

7. De strafbeschikking, ook wel OM-strafbeschikking genoemd, behelst een schuldvaststelling en heeft ne bis in idem-werking. Het rechtskarakter van een OM-strafbeschikking komt derhalve sterk overeen met een rechterlijke veroordeling. Al de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel OM-afdoening maakte dat duidelijk. Ik citeer daaruit (p. 20 successievelijk p. 86):

“Tegelijkertijd kan evenwel worden vastgesteld dat de rechtspositie van de verdachte jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd in vele opzichten materieel overeenkomt met die van een verdachte die door de strafrechter veroordeeld is. Dat is immers de kern van het onderhavige wetsvoorstel: de strafbeschikking kan, anders dan de transactie, straffen en maatregelen bevatten die op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd kunnen worden als in het geval zij in een rechterlijke veroordeling worden opgenomen.

Deze vaststelling heeft er dan ook toe geleid dat, vooral bij de verwerking van de strafbeschikking in het recht dat de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen beheerst, de strafbeschikking dikwijls al dan niet met behulp van een definitiebepaling gelijkgesteld is met een rechterlijke veroordeling dan wel, indien de toepasselijkheid van de desbetreffende bepaling bij de strafbeschikking vanzelf spreekt, onder het begrip

veroordeling begrepen is.”

En:

“In het in consultatie gegeven wetsvoorstel was geen bepaling opgenomen inzake de Wet justitiële gegevens. Het lag in de bedoeling deze aanpassing in een separaat invoeringswetsvoorstel onder te brengen. Nu zowel de NVvR als het OM in het advies ingaat op de gevolgen van de voorgestelde aanpassing voor de justitiële documentatie, is reeds in dit wetsvoorstel een bepaling terzake opgenomen. Uitgangspunt is daarbij dat de lijn van het onderhavige wetsvoorstel, behelzende dat de strafbeschikking meer dan de transactie in veel opzichten gelijk te stellen is met een rechterlijke veroordeling, gelet op de daarin besloten liggende schuldvaststelling, ook op het terrein van de – verstrekking van – justitiële gegevens wordt doorgetrokken. Deze aanpassing komt ook op zichzelf beschouwd wenselijk voor: waar strafbeschikkingen dezelfde straffen kunnen bevatten als rechterlijke veroordelingen, ligt verstrekking op dezelfde voet en onder dezelfde voorwaarden in de rede.”

8. Deze citaten laten, lijkt mij, niets aan duidelijkheid te wensen over. Niettemin is bij nota van wijziging art. 78b Sr aan het oorspronkelijke wetsvoorstel toegevoegd. Deze betekenisbepaling luidt:

“Waar van veroordeling wordt gesproken wordt daaronder een strafbeschikking begrepen, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.”

9. In het onderhavige geval is er geen bepaling aan te wijzen, waaruit de uitzondering als bedoeld in art. 78b Sr volgt. Integendeel zelfs, art. 179, negende lid, WVW 1994 zegt in zoveel woorden:

“Voor de toepassing van dit artikel wordt een strafbeschikking met een veroordeling gelijkgesteld. ”

10. Het middel faalt.

11. Het tweede middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen om in geval van verbeurdverklaring een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in art. 33c, tweede lid, Sr toe te kennen.

12. Art. 176, vierde lid, Sr stelt op overtreding van art. 8, tweede lid aanhef en onderdeel a, WVW 1994 een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de derde categorie (toentertijd € 8100,-). Art. 33c, tweede lid, Sr biedt bij verbeurdverklaring van voorwerpen de mogelijkheid voor de rechter om een vergoeding of een geldelijke tegemoetkoming aan de verdachte toe te kennen ten einde te voorkomen dat de verdachte door deze bijkomende straf onevenredig zou worden getroffen.

13. De verdachte heeft op de terechtzitting van het hof verklaard dat hij via een uitzendbureau werkt en gemiddeld minder dan € 1000,- per maand verdient. Door de verdachte zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij onevenredig zou worden getroffen door de verbeurdverklaring (noch is overigens door hem een draagkrachtverweer gevoerd). Van een verzoek van de verdachte om toepassing te geven aan art. 33c Sr is dan ook geen sprake, terwijl het hof daartoe ook niet ambtshalve gehouden was. Daarbij komt dat het hof heeft overwogen bij de strafoplegging mede rekening te houden met de draagkracht van de verdachte (vgl. art. 33, tweede lid, Sr j° art. 24 Sr).

14. Het middel faalt.

15. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.

16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Op grond van art. 3, onder a, Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt een strafbeschikking, behoudens – in beginsel – gevallen waarin uitsluitend een geldboete wordt opgelegd die minder dan € 100,- bedraagt, als een justitieel gegeven beschouwd.

Zie bijvoorbeeld de Aanwijzing OM-strafbeschikking, Stcrt. 2013, 33003.

Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3.

Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 8.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature