Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Voorbedachte raad. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BR2342. ‘s Hofs oordeel dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn voorgenomen besluit, geeft, gelet op de vooropstelling uit genoemd arrest, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft zijn oordeel echter, gelet op hetgeen is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, nu het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich i.h.b. voordeed tijdens het steken, terwijl aan zijn oordeel over de voorbedachte raad niet afdeed "de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad".

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



Nr. 11/03453

Mr. Aben

Zitting 4 september 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het gerechtshof Leeuwarden heeft bij arrest van 4 mei 2011 de verdachte wegens "moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen en heeft het de bewaring van een aantal andere voorwerpen gelast ten behoeve van de rechthebbende.

2. Namens de verdachte heeft mr. J. Boelstra, advocaat te Dokkum, cassatie ingesteld. Mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.

3.1. De verdachte is als gezegd veroordeeld wegens moord. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van de voorbedachte raad.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij (wiens werkelijke naam is [werkelijke naam verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] in Egypte) op 21 maart 2010 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [het slachtoffer], zich noemende [...], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer], met een mes in haar gezicht, hoofd, borst en rug en elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."

3.3. Uit de aan deze bewezenverklaring ten grondslag liggende bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zijn (ex-)vrouw op haar balkon onder het toeziend oog van een groot aantal buurtbewoners 25 keer met een mes heeft gestoken als gevolg waarvan de (ex-)vrouw van de verdachte is overleden. Tot de bewijsmiddelen behoren onder meer vier getuigenverklaringen van omwonenden. Zo heeft één van de omwonenden, getuige [getuige 1], verklaard dat zij vanuit haar woning hard gegil hoorde. Omdat het gegil zo lang aanhield, deed zij haar gordijnen open om te kijken wat er aan de hand was. Aan de overkant van de straat zag zij een man en een vrouw op een balkon staan. De vrouw stond eerst met haar rug naar haar toe en het leek alsof de man haar bij de keel vasthield. De vrouw bleef maar gillen. Volgens getuige [getuige 1] heeft de man de vrouw vervolgens geslagen; hij maakte althans "slaande bewegingen". Niet lang daarna viel de vrouw op de grond van het balkon, waarna de man nog wel "een paar minuten" door bleef gaan met "het slaan" van de vrouw, aldus getuige [getuige 1].(1) Tot de bewijsmiddelen behoort ook een verklaring van de verdachte. Die verklaring luidt als volgt:

"Ik ben gisteren naar de woning aan de [a-straat] gegaan omdat ik een afspraak had met de kinderen. Ik zou met hen naar de Arabische les gaan. De les was van 10.00-12.00 uur. Ik ben daarna naar het huis van mijn vrouw gegaan. Toen ik aan de deur stond heb ik aangebeld en aangeklopt. Ze deed het gordijn aan de kant en zag mij. Ik zei dat ik met haar wilde praten. Zij zei 'heel even'. Zij zei dat ze van iemand anders hield. Ze begon heel hard te schreeuwen. Ik ging daarna weg. Ze deed de deur dicht. Zij bleef maar doorgaan met schreeuwen. Ik toen voor de deur gaan staan en heb het glas kapot gemaakt. Binnen heb ik een mes afgepakt van mijn vrouw. Ze was in de keuken en schreeuwde heel erg. Toen vluchtte ze naar het balkon om mensen te roepen. Ik heb toen dit gedaan (Opmerking verbalisanten: verdachte maakt steekbewegingen van boven naar beneden). Wij waren op dat moment op het balkon."(2)

3.4. Het hof heeft in het bestreden arrest met betrekking tot het bewijs nog het volgende overwogen:

"Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Dit in de tenlastelegging verwoorde verwijt wordt door/van de zijde van de verdachte ook niet bestreden. Wel bestreden wordt de door het openbaar ministerie betrokken stelling dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Zulks evenwel ten onrechte, aldus het hof.

Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde voorbedachte raad zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof gaat daarbij uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.

Verdachte, die in Egypte is geboren als [werkelijke naam verdachte], is in 1988 onder de naam [verdachte], als politiek vluchteling uit Irak, naar Nederland gekomen. Uit het dossier blijkt dat deze laatstgenoemde gegevens (naam en land van herkomst) vals zijn. Verdachte trouwt in 1995/1996 in Egypte met [het slachtoffer]. Zij krijgen in 1997 een zoon, [kind 1]. In 1998 komt [het slachtoffer] naar Nederland. [Het slachtoffer] en verdachte krijgen samen nog drie kinderen.

In 2001 wordt het huwelijk tussen verdachte en [het slachtoffer] voor de wet ontbonden. Hun islamitische huwelijk blijft wel bestaan. Vanaf de scheiding staan ze op verschillende adressen ingeschreven, zij blijven echter feitelijk op één adres, [a-straat 1] te Groningen, wonen.

Vanaf januari 2010 wil [het slachtoffer] niet meer dat verdachte aan de [a-straat] slaapt. Verdachte woont sinds die tijd aan de [b-straat 1] in Groningen, waar hij overigens sinds 2001 al stond ingeschreven. In verband met het werk van [het slachtoffer] past verdachte overdag na schooltijd wel op de kinderen in het huis aan de [a-straat].

Op zondag 21 maart 2010 haalt verdachte 's ochtends rond 10:00 uur de twee middelste kinderen op om ze naar de moskee te brengen, waar zij Arabische les krijgen. Als verdachte terugkomt van de moskee laat hij zijn oudste zoon [kind 1] aan zijn moeder vragen of verdachte tot 12:00 uur bij haar in het huis aan de [a-straat] mag wachten, totdat de kinderen vrij zijn. [Het slachtoffer] laat weten dit niet te willen. Na deze mededeling besluit de verdachte [kind 1] ook naar de moskee te brengen. Daarna is verdachte op enig moment naar de woning aan de [a-straat] teruggegaan. Hij is vervolgens de woning met geweld, door een ruit van de voordeur in te slaan, binnengedrongen. In de keuken van de woning heeft de verdachte het mes in handen, [het slachtoffer] vlucht het balkon op, de verdachte volgt haar.

[Het slachtoffer] heeft vanaf 10:17 tot 10:52 uur onafgebroken gebeld met haar collega [getuige 5]. Deze hoort aan het eind van het gesprek een knal, alsof er iets breekt, waarop de verbinding plotseling wordt verbroken. Omstreeks 11:08 uur krijgt de meldkamer van de Regiopolitie Groningen een eerste melding van wat eerst wordt aangemerkt als de mishandeling van [het slachtoffer].

Omwonenden zien [het slachtoffer] op het balkon staan, alleen, schreeuwend en hangend over (de reling van) het balkon. Vervolgens komt verdachte het balkon op. Verdachte maakt slaande, dan wel stekende bewegingen naar [het slachtoffer], naar later blijkt met een mes in zijn hand. Even later ligt [het slachtoffer] als gevolg van het op haar uitgeoefende geweld op de vloer van het balkon. Verdachte, die voorovergebogen over haar heen zit of staat, blijft slaande/stekende bewegingen maken. Al die tijd blijft [het slachtoffer] gillen. Dit steken duurt enige minuten. Daarna houdt het gegil op. Verdachte loopt even later naar buiten waar hij een paar minuten later wordt aangehouden. Als medewerkers van de politie en even later de ambulancemedewerkers bij [het slachtoffer] arriveren, is zij nog in leven. De ruit van de voordeur blijkt inderdaad kapot. Zij verlenen uit alle macht eerste hulp aan [het slachtoffer], maar dit blijkt tevergeefs. Om 11:40 uur wordt haar dood geconstateerd.

Uit sectie op het lichaam blijkt van 25 scherprandige perforaties aan hoofd, borst, rug, hals en armen, waarvan een deel met substantieel snijletsel. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. Enkele van de letsels gingen gepaard met onder andere samenvallen van beide longen en algeheel bloedverlies. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de hierdoor opgetreden weefselschade door bloedverlies en functieverlies van de longen. Gezien het feit dat alle letsels hebben bijgedragen aan het bloedverlies, hebben al deze letsels een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.

Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat - hoewel er aanwijzingen zijn voor het tegendeel - uit de gebeurtenissen van de weken, dagen en uren vóór de steekpartij niet onomstotelijk blijkt van een vooropgezet plan van verdachte om [het slachtoffer] van het leven te beroven.

Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is het voor een bewezenverklaring van voorbedachten raad echter niet noodzakelijk dat verdachte daadwerkelijk rustig heeft nagedacht alvorens zijn besluit uit te voeren en tot de levensberovende handelingen over te gaan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze tijdspanne kan heel kort zijn.

Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [het slachtoffer] stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad, doet hieraan niet af. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Daarmee is uitgesloten de mogelijkheid dat de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van gedragingen van de verdachte onmiddellijk na - zonder tijd voor beraad - het door hem genomen besluit om het slachtoffer te doden. Het hof verwerpt het verweer.

Nu het hof het rapport Analyse ( mogelijk ) eergerelateerd geweld van het Landelijk Expertise Centrum d.d. 25 mei 2010 niet voor het bewijs van het tenlastegelegde bezigt behoeft het verweer dat de raadsvrouw met betrekking tot dit rapport heeft gevoerd geen nadere bespreking."

3.5. Het middel betoogt dat het hof aldus een verkeerde maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de vraag of sprake is (geweest) van voorbedachte raad. Het bestanddeel 'voorbedachte raad' is in twee recente arresten van de Hoge Raad uitvoerig aan de orde gekomen. De Hoge Raad overwoog met betrekking tot dat bestanddeel in die arresten als volgt:

"Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven."(3)

3.6. De vraag rijst of 's hofs oordeel in overeenstemming is met de - strengere - koers die de Hoge Raad na wijzing van het bestreden arrest heeft uitgezet voor het bestanddeel 'voorbedachte raad'. Het hof heeft geoordeeld dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat de verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, zodat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze rechtsopvatting lijkt mij op zichzelf juist. In het licht van dat criterium overweegt het hof vervolgens dat de "verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [het slachtoffer] stond, op haar begon in te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven."

3.7. Nu is het punt dat in deze zaak steeds is aangevoerd dat de verdachte in een impuls heeft gehandeld, nadat zijn ex-vrouw hem had medegedeeld dat zij een ander had.(4) De verdachte zou een waas voor zijn ogen hebben gehad.(5) Volgens het hof staat die aangevoerde omstandigheid niet in de weg aan de bewezenverklaring van de voorbedachte raad. De omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden is volgens de Hoge Raad echter een zogenoemde "contra-indicatie".

3.8. In het kader van zijn motivering van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad heeft het hof voorts overwogen dat de verdachte ook tijdens het toebrengen van de letsels nog de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, althans zo begrijp ik de overweging van het hof met betrekking tot het tijdsaspect. Die omstandigheid, dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat, wordt door de Hoge Raad echter eveneens beschouwd als een contra-indicatie. Tegen deze achtergrond kom ik dan ook tot de conclusie dat 's hofs motivering van de bewezenverklaring van de 'voorbedachte raad' naar huidige maatstaven tekort schiet. Dit geldt temeer nu die voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt.(6)

3.9. Het middel slaagt.

4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Zie bewijsmiddel 2.

2 Zie bewijsmiddel 9.

3 Vgl. HR 19 juni 2012, LJN BW8678 en HR 28 februari 2012, LJN BR2342

4 Zie onder meer p. 19 van de aan het proces-verbaal van de zitting van 21 april 2011 in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen van de raadsvrouw van de verdachte.

5 Daarom werd bepleit dat hier geen sprake was van een gewetenloze moord; het zou gaan om een "passionele doodslag" (zie p. 19 van de in voetnoot 4 bedoelde pleitaantekeningen).

6 Uit de bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte naar het huis van zijn (ex-)vrouw is gegaan om haar te vermoorden. Wel kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte door het lint is gegaan (direct) nadat zijn (ex-)vrouw hem had medegedeeld dat zij van iemand anders hield.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature