Conclusie
09/03780
mr Spier
Parket 11 maart 2010
Verkorte conclusie inzake
[Verzoeker 1] en [verzoekster 2]
1. Het Hof Amsterdam heeft bij arrest van 11 september 2009 het vonnis van de Rechtbank Haarlem bekrachtigd waarbij het verzoek van [verzoeker] c.s. tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Tegen dit arrest is tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2. Het Hof grondt de afwijzing op de omstandigheid dat [verzoeker] c.s. minder dan 10 jaar geleden al tot een schuldsanering (die tot een "schone lei" heeft geleid) zijn toegelaten, terwijl zich geen omstandigheid als bedoeld aan het slot van art. 288 lid 2 onder d Fw. voordoet.
3. De klachten komen er, voor zover begrijpelijk, kennelijk op neer dat wél sprake is van zulk een omstandigheid. Immers zouden de schulden (ruim € 58.000) zijn gemaakt in verband met de ziekte van de moeder van [verzoekster 2] in Marokko (een zéér welwillende lezing van de klachten; dit punt vormde het zwaartepunt van het debat in appèl).
4. Op zich en a fortiori in het licht van de eerdere schuldsanering is de onder 3 genoemde omstandigheid geen grond om af te wijken van de hoofdregel van art. 288 lid 2 onder d Fw. De klacht mislukt dus.
5. Ten overvloede: uit het dossiertje valt niet op te maken dat de aanzienlijke schuld inderdaad (in hoofdzaak) betrekking heeft op uitgaven als bedoeld onder 3; uit de bij het inleidend verzoekschrift overgelegde stukken blijkt veeleer het tegendeel. Daarom én omdat, zeker in het licht van een eerdere schuldsanering, sprake is van het aangaan van schulden waarvan buiten redelijke twijfel is dat deze nimmer kunnen worden afgelost ([verzoeker] c.s. genieten beiden een betrekkelijk bescheiden WAO-uitkering) is tevens sprake van de imperatieve afwijzingsgrond van art. 288 lid 1 sub b Fw.
6. Voor zover het middel het Hof verwijt niet te hebben onderzocht wanneer de in het inleidend verzoekschrift genoemde schulden zijn ontstaan, wordt miskend dat dit geheel is veroorzaakt door de bij het inleidend verzoekschrift overgelegde stukken. Het komt daarom voor risico van [verzoeker] c.s. Bovendien hebben zij op dit punt in feitelijke aanleg niets nuttigs aangevoerd.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,