Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Winstbelasting / Artikel 33, 34 LWB / Belastingjaar 1988

Inspecteur heeft nieuw feit indien tijdens een boekenonderzoek het vermoeden rijst dat aanvankelijk te weinig belasting was geheven.

Navorderingsaanslag kan opgelegd worden indien inspecteur nog niet over alle relevante feiten beschikt.

Niet voldoen aan het bepaalde in artikel 34, lid 2, LWB staat aan de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag niet in de weg.

Het ontbreken van een motivering maakt de aanslag niet nietig, aangezien de Raad, zo hij de aanslag handhaaft, daarvoor de gronden in zijn beschikking opneemt.

Uitspraak



Beschikking van 19 mei 1995, nr. 1994-066

DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN

zitting houdende in Curacao,

inzake:

belanghebbende

tegen

de Inspecteur der Belastingen

1. Loop van het geding

1.1. Aan X is voor het jaar 1988 een navorderingsaanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van 75.000,=. Het aanslagbiljet is gedagtekend 17 december 1993.

1.2. Bij beroepsschrift van 5 april 1994, ingekomen bij de Raad op 7 april 1994, X tegen deze aanslag in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.3. De mondeling behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van de Raad van 21 februari 1995, gehouden te X. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde en de directeur van X, alsmede de Inspecteur bijgestaan door A.

1.4. De gemachtigde van X heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door beide partijen stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Ook de inhoud van deze stukken moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Beoordeling van het beroep

2.1. Het beroepsschrift is niet - zoals art. 36 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (LWB) voorschrijft - binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet ingediend. Vaststaat echter -partijen zijn het daarover immers eens - dat het aanslagbiljet X niet eerder dan in maart 1994 heeft bereikt. Alsdan is aangetoond dat de inachtneming van de beroepstermijn door bijzondere omstandigheden werd verhinderd, weshalve het bepaalde in artikel 5, lid 4, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) meebrengt dat de wettelijke beroepstermijn niet verbindend is. Nu X het beroepsschrift heeft ingediend binnen twee maanden nadat zij het aanslagbiljet heeft ontvan¬gen, is het beroep ontvankelijk.

2.2. Vanwege de Inspecteur is bij X door het Belastingaccountantsbureau (BAB) een boekenonderzoek ingesteld. Het onderzoek betrof de belastingjaren 1988 tot en 1992. Het BAB heeft zijn rapport uitgebracht op of omstreeks 15 juni 1994.

2.3. Ingevolge het bepaalde in art. 33 LWB kan, indien bekend worden gegevens blijkt dat een te lage aanslag is opgelegd, dan wel ten onrechte geen aanslag is opgelegd, binnen vijf jaar na afloop van het belastingjaar navordering van de te weinig geheven belasting plaatsvinden. Uit de woorden "later bekend worden gegevens" blijkt dat sprake moet zijn van een zogenoemd nieuw feit.

2.4. X stelt nu dat een dergelijk nieuw feit te dezen ontbreekt, omdat - kort gezegd - het boekenonderzoek pas in januari 1994 is aangevangen en de navorderingsaanslag toen al was opgelegd. De Raad kan haar daarin niet volgen. Immers, uit het beroepsschrift blijkt dat op zeker ogenblik tussen de controlerend ambtenaar en X een bespreking plaatsvond, waarin "de controlerend ambtenaar (...) te kennen (gaf) zich bereid te tonen een compromisbrief van 1 september 1993 een compromisvoorstel van X in overweging te nemen". Daarna volgde bij brief van 1 september 1993 een compromisvoorstel dat door de controlerend ambtenaar en de Inspecteur werd afgewezen. Een tegenvoorstel van de controlerend ambtenaar werd vervolgens door X bij brief van 2 november 1993 afgewezen. Het onderzoek is vervolgens in januari 1994 voortgezet. Derhalve is juist dat - zoals de Inspecteur in zijn vertoogschrift tot uitdrukking heeft gebracht - tijdens het boekenonderzoek het vermoeden is gerezen dat aanvankelijk te weinig belasting was geheven, welk vermoeden voor hem de reden was op 17 december 1993 de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen. Niet van belang is dat de Inspecteur op dat moment nog niet over alle relevante feiten beschikte; HR 17 mei 1961, BNB 1961/197.

2.5. In het onder 2.4. overwogene ligt besloten dat de Inspecteur heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 34, lid 2, LWB. Aangenomen moet immers worden dat X tijdens de compromisonderhandelingen in de gelegenheid is geweest de opheldering te geven, die zij dienstig mocht achten. Bovendien kan de stelling dat de Inspecteur even genoemd voorschrift niet heeft nageleefd X niet baten omdat die omstandigheid aan de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag niet in de weg staat.

2.6. Op hetgeen onder 2.4. is overwogen stuiten ook de stellingen dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden en dat hij in strijd heeft gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir. Die stellingen gaan immers ten onrechte ervan uit dat de Inspecteur de definitieve resultaten van het boekenonderzoek had moet afwachten vooraleer hij de navorderingsaanslag oplegde. Evenmin is het motiveringsbeginsel geschonden. Het mag dan zo zijn dat de motivering - naar genoeglijk kan worden aangenomen: in verband met de vereiste spoed - niet aanstonds bij de bekendmaking van de aanslag is gegeven, de Inspecteur heeft die motivering wel zo spoedig mogelijk daarna - in zijn vertoogschrift en met het overleggen van het BAB-rapport - verstrekt; vgl. artikel 4:17, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht . Bovendien maakt het ontbreken van een motivering de aanslag niet nietig, aangezien de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat de Raad, zo hij de aanslag handhaaft, daarvoor de gronden in zijn beschikking opneemt; vgl. HR 26 maart 1980, BNB 1980/161, in het geval van een niet-gemotiveerde uitspraak op een bezwaarschrift.

2.7. Onder 1.3. van het BAB-rapport is weergegeven welke gebreken de boekhouding van X vertoont. X weerspreekt zulks niet. Zij beperkt zich ertoe de juistheid van het door de controlerend ambtenaar gevonden brutowinstpercentage van 125 te weerspreken. Zij miskent evenwel dat haar boekhouding zodanige gebreken vertoont dat die niet kan gelden als een betrouwbare basis voor het vaststellen van de winst. Waar de Inspecteur vervolgens op voldoende gemotiveerde wijze en met gebruikmaking van elementen uit de boekhouding de aangegeven winst heeft gecorrigeerd, rust op X de last te bewijzen dat die correctie niet juist is. Wegend hetgeen partijen dienaangaande over en weer hebben aangevoerd, komt de Raad tot het oordeel dat X in dat bewijs niet is geslaagd. Mitsdien moet als volgt worden beslist.

3. Beslissing

De Raad HANDHAAFT de bestreden navorderingsaanslag.

mrs. Warnink, Moltmaker, Ilsink


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature