Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Arubaanse zaak. RBTT zegt kredietovereenkomst met TPE op. TPE stelt dat het beroep van RBTT op de overeengekomen opzeggingsbepalingen naar de maatstaven van de R&B onaanvaardbaar is. Hof wijst de vordering van TPE af.

Uitspraak



UITSPRAAK: 28 september 2010

ZAAKNR.: KG-258/08-H-206/09

HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE

NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA

Vonnis in kort geding in de zaak van:

de naamloze vennootschap RBTT BANK N.V. (hierna RBTT),

gevestigd op Curaçao,

voorheen gedaagde, thans appellante,

gemachtigden: mrs. M.F. Murray en J.C.J. Schelling,

tegen

de naamloze vennootschap THE PIZZA EMPIRE N.V. (hierna TPE),

gevestigd en kantoorhoudend in Aruba,

voorheen eiseres, thans geïntimeerde,

gemachtigden: mrs. A. Eustatius en P.M.E. Mohamed.

1. Het verloop van de procedure

Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen TPE en [houder van de aandelen TPE] als eisers en RBTT als gedaagde in deze zaak gewezen vonnis in kort geding van 14 april 2009. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

RBTT is in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 5 mei 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA, in welke akte tevens is vermeld dat appel werd ingesteld tegen genoemd vonnis voor zover gewezen tegen partij [houder van de aandelen TPE]. Bij op 26 mei 2009 ingediende memorie van grieven is het appel voor zover ingesteld tegen [houder van de aandelen TPE] ingetrokken en zijn vijf grieven aangevoerd en toegelicht en is geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van TPE (zoals het Hof “geïntimeerden” verbeterd leest) in de kosten van beide instanties.

TPE heeft een memorie van antwoord genomen en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg althans RBTT te gebieden de kredietovereenkomst met TPE voort te zetten tot en met de afloop van een te entameren bodemprocedure, met veroordeling van RBTT in de kosten van het appel.

Op de voor het pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd, en is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid

RBTT is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door haar bestreden vonnis, zodat zij daarin kan worden ontvangen.

3. De grieven

Voor de opgeworpen grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1 Het Hof gaat uit van de volgende feiten.

[houder van de aandelen TPE] is houder van de aandelen TPE. TPE is exploitant van een in Aruba gelegen pizzarestaurant. Bij een in mei 2006 gesloten overeenkomst heeft RBTT aan TPE een hypothecair krediet verleend van US$ 200.000,-. Dit krediet is verstrekt onder onder meer de volgende algemene voorwaarden:

“28. In aanvulling op de rechten van de Bank … kan de Bank op elk moment een door een cliënt gehouden rekening sluiten na voorafgaand bericht aan cliënt van een maand (of zulke andere (zoals het Hof “ander” leest) termijn als wettelijk toegestaan of vereist), welke termijn aanvangt op de dag waarop de cliënt het bericht heeft ontvangen … De cliënt kan, op elk moment in de tijd, een rekening bij de Bank opheffen door schriftelijke mededeling daarvan aan de Bank, welke mededeling in werking treedt onmiddellijk na het moment waarop de Bank de mededeling heeft ontvangen …

29. Zowel de cliënt als de Bank zijn te allen tijde bevoegd de relatie op te zeggen; de positie wordt alsdan zo spoedig mogelijk afgewikkeld. Termijnen zullen daarbij in acht worden genomen, indien en voor zover de aard van een transactie zulks meebrengt. …”.

Naar aanleiding van een in Aruba lopend strafrechtelijk onderzoek tegen [houder van de aandelen TPE] heeft RBTT bij brief van 25 juli 2008 TPE het volgende laten weten:” … Due to the recent developments with the Ultimate Benefeciary Owner (UBO) of your company, [houder van de aandelen TPE] and based on the terms and conditions of our Commitment letter dated May 18, 2006, we advise that the Bank wishes to terminate this banking relationship. …”.

In die brief is vermeld dat de Total Loan Balance USD 153.437,20 bedraagt.

[houder van de aandelen TPE] wordt verdacht van bedrieglijke bankbreuk.

4.2 Het Hof begrijpt dat TPE, gelet op het inleidend verzoekschrift en haar memorie van antwoord, primair vordert RBTT te bevelen om de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst na te komen en op de gebruikelijke wijze te continueren, ook na 23 oktober 2008, en subsidiair RBTT te gebieden de kredietovereenkomst met TPE voort te zetten tot en met de afloop van een te entameren bodemprocedure.

4.3 De grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling en zullen daarom niet afzonderlijk worden beoordeeld.

4.4 RBTT heeft gesteld dat er ook een strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging is ingesteld tegen TPE. TPE heeft dat ontkend. Uit het door RBTT bij pleidooi overgelegde “Bevel uitlevering stukken” blijkt voorshands dat er een strafrechtelijk onderzoek aanhangig is tegen TPE. De bij pleidooi door TPE betrokken stelling dat TPE niet samen met [houder van de aandelen TPE] is gedagvaard, moge op zich juist zijn, doch daaruit blijkt niet dat het onderzoek tegen TPE is afgesloten en dat zij niet langer verdachte is. Het Hof gaat er voorshands dan ook van uit dat tegen TPE een strafrechtelijk onderzoek loopt en dat zij dus als verdachte wordt aangemerkt. Het is het Hof niet duidelijk op grond van welke verdenking dit onderzoek is ingesteld.

4.5 Het Hof begrijpt dat TPE zich op het standpunt stelt dat het beroep van RBTT op de overeengekomen opzeggingsbepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Voor het antwoord op de vraag of die stelling juist is, weegt het Hof de volgende feiten en omstandigheden.

a. Partijen zijn professionele en commerciële partijen, waarbij zij opgemerkt dat TPE zegt 26 mensen in dienst te hebben en dus kan worden aangemerkt als een redelijk grote partij. Het Hof gaat er daarom van uit dat TPE bij de kredietaanvraag heeft kunnen onderhandelen en alleen al uit hoofde van haar professionaliteit geacht wordt kennis te hebben genomen van de algemene voorwaarden en de inhoud daarvan ook begrepen te hebben.

b. De opzeggingsbepalingen van de artikelen 28 en 29 van de algemene voorwaarden zijn tweezijdig, in die zin dat ook TPE als het haar goed uitkomt (een andere bank biedt haar bijvoorbeeld een lagere rente aan) de kredietovereenkomst kan opzeggen. Er is dus wat dat betreft geen sprake van een ongelijkwaardige verhouding.

c. Er is nationaal en internationaal gezien sprake van aanscherping van financiële regelgeving en van de taken die banken als RBTT daarin hebben of gaan krijgen. Het Hof acht het van groot belang dat het een partij als RBTT met vele klanten, vrij moet staan om een verhouding met één van die klanten, welke laatste niet alleen zelf aan een strafrechtelijk onderzoek is onderworpen, maar waarvan ook de aandeelhouder aan zo’n onderzoek is onderworpen, te beëindigen met een beroep op de letter van het contract.

d. Het Hof is van oordeel dat het niet zodanig onwaarschijnlijk is dat een bank reputatieschade oploopt indien bekend wordt dat personen die zijn onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek bij haar bankieren, dat daar zonder meer aan voorbij kan worden gegaan. Het antwoord op de vraag of bij “het publiek” al bekend is dat [houder van de aandelen TPE] aandeelhouder is van TPE en dat [houder van de aandelen TPE] en TPE aan een strafrechtelijk onderzoek zijn onderworpen, is in die zin niet relevant omdat RBTT de onderhavige opzegging mede heeft gestoeld op de niet onvoorstelbare mogelijkheid dat een en ander bekend zal worden, en het haar deswege voldoende vrijstaat om te proberen (reputatie)schade te voorkomen.

e. TPE heeft niet, in elk geval onvoldoende onderbouwd dat haar werknemers door de opzegging hun baan zullen verliezen, terwijl bij de opzegging de tussen partijen overeengekomen opzegtermijn van drie maanden in acht is genomen.

Gelet op al deze feiten en omstandigheden komt het Hof tot de conclusie dat de op de overeenkomst gebaseerde opzegging door RBTT naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, zodat haar niet de bevoegdheid kan worden onthouden om een beroep te doen op de contractuele opzeggingsmogelijkheden.

4.7 De stelling dat RBTT de overeengekomen opzeggingstermijn niet mag hanteren, faalt eveneens omdat onvoldoende concreet feiten en omstandigheden in dit kort geding zijn komen vast te staan waaruit zou moeten volgen dat het beroep op die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het Hof laat hierbij meewegen het feit dat de Total Loan Balance USD 153.437,20 bedraagt, en TPE geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid hoe zwaar dit krediet gelet op haar financiele positie telt.

In dit kort geding is tevens onvoldoende komen vast te staan dat RBTT zich bij de onderhandelingen met TPE die tot doel hadden om alternatieven te vinden, zodanig onredelijk heeft opgesteld, dat haar daardoor de bevoegdheid om een beroep te doen op enig artikel uit de kredietverleningsovereenkomst, is komen te ontvallen.

Het Hof komt dan ook tot het oordeel dat het RBTT vrij stond het krediet op te zeggen zoals zij ook heeft gedaan, zodat het hoger beroep slaagt en het vonnis van het GEA moet worden vernietigd onder afwijzing van de vordering.

Gelet op een en ander heeft TPE te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en dient zij in de aan de zijde van RBTT gerezen proceskosten te worden veroordeeld.

BESLISSING:

Het Hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt TPE in de aan de zijde van RBTT gerezen proceskosten, in eerste aanleg tot op heden begroot op NAF. 1.500,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep begroot op NAF. 900,- aan griffierecht, NAF. 296,88 aan betekeningskosten akte van appel en memorie van grieven en NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris.

Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 28 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature