Arubaanse zaak. Moeder verlangt dat ten aanzien van kind het vaderschap van de natuurlijke vader gerechtelijk wordt vastgesteld. Deze mogelijkheid ontbreekt in de Arubaanse wetgeving, maar is door het Hof met een beroep op artt. 8 en 14 EVRM eerder uitgesproken (Zie: GHvJNAA 11 september 2001, NJ 2002, 40), waarbij geen van de betrokkenen bezwaar had. De natuurlijke vader verzet nu zich niet langer tegen de vestiging van familierechtelijke betrekkingen, maar slechts nog op het naamsgevolg. Moeder wenst wel dat haar kind de geslachtsnaam van de vader krijgt, bovendien verwerft kind het Nederlanderschap en een recht op medische voorzieningen. Bezwaar vader weegt niet op tegen de belangen van het kind en vaderschap wordt door Hof vastgesteld, bovendien wordt de vader ook veroordeeld tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.