Betreft weigering van verzoek vergunning tot tijdelijk verblijf door minister. Gerecht heeft beroep gegrond verklaard dat door de werkgeefster en vreemdeling was ingesteld. Minister is in hoger beroep gegaan. Ter zitting is zijdens de minister verklaard dat, indien de vreemdeling om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinshereniging met toestemming om arbeid in loondienst te verrichten bij de werkgeefster verzoekt, haar zodanige vergunning zal worden verleend. De vreemdeling heeft verklaard dat zij zodanig verzoek zal doen. Onder deze omstandigheden heeft de minister geen belang bij het door hem ingestelde hoger beroep en wordt hij niet-ontvankelijk verklaard.