E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:OGHNAA:2008:BD9075
LJN BD9075, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, KG 3455/06; H-136/07

Inhoudsindicatie:

Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) kan [WERKNEMER] als belanghebbende de bestuursrechter verzoeken een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van een voor haar onevenredig nadeel als gevolg van de weigering [WERKNEMER] toelating tot Aruba te verlenen. Ook de bestuursrechter zou op korte termijn een oordeel kunnen geven over de gevraagde voorziening. [WERKNEMER] had derhalve de bestuursrechter kunnen verzoeken de in dit kort geding gevorderde voorziening te treffen. [WERKNEMER] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat in redelijkheid niet van haar kan worden verlangd gebruik te maken van de hiervoor bedoelde (met voldoende waarborgen omklede) bestuursrechtelijke rechtsgang. Het Hof heeft daarbij mede in overweging genomen dat [WERKNEMER] ermee bekend was, athans behoorde te zijn, dat zij toestemming nodig had om na terugkomst uit Santa Domingo Aruba weer binnen te kunnen komen, aangezien zij nog niet over een verblijfsvergunning beschikte en dat zij alle gelegenheid heeft gehad om een bewijs van terugkeer aan te vragen en tegen een eventuele (fictieve) weigering bezwaar te maken en bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening te vragen. Het was haar immers in ieder geval op 26 augustus 2006 bekend wanneer zij Aruba weer wilde binnen komen. Zij heeft van die mogelijkheid evenwel geen gebruik gemaakt, maar eerst op 28 november 2006 het inleidende verzoekschrift ter griffie van het gerecht ingediend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is [WERKNEMER] niet-ontvankelijk in haar verzoek.

Hetgeen in rechtsoverweging 2.4 is overwogen geldt evenwel niet voor [WERKGEVER], nu bij de (fictieve) weigering [WERKNEMER] tot Aruba toe te laten slechts het rechtstreekse belang van [WERKNEMER] is betrokken. [WERKGEVER] heeft een afgeleid belang en kan niet beschouwd worden als belanghebbende in de zin van artikel 7, eerste lid, Lar. De omstandigheid dat [WERKGEVER] als (beoogd) werkgever van [WERKNEMER] de vergunning tot tijdelijk verblijf heeft aangevraagd, maakt dat niet anders, aangezien de vergunning blijkens het bepaalde in artikel 7, lid 8, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting namens [WERKNEMER] is aangevraagd. Voor [WERKGEVER] stond derhalve geen bestuursrechtelijke rechtsgang open, zodat hij in zijn verzoek kan worden ontvangen en het Hof dient te onderzoeken of het Land onrechtmatig jegens [WERKGEVER] heeft gehandeld door aan [WERKNEMER] geen bewijs van terugkeer te verstrekken.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie