Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

1) Een rolzitting is geen openbare behandeling in de zin van de Lar; aangezien partijen niet uitdrukkelijk hebben ingestemd met het achterwege laten van een openbare behandeling, is de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze tot stand gekomen.

2) Weigering tot terugbetalen van deviezenprovisie dien te worden aangemerkt als een rechtshandeling naar burgerlijk recht, nu de verplichting tot het betalen van de provisie rechtstreeks uit de Landsverordening voortvloeide.

Uitspraak



43 HLAR 18/04.

Datum uitspraak: 29 november 2004

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Centrale Bank van Aruba,

appellante,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 10 maart 2004 in het geding tussen:

Allegro Palm Beach N.V., gevestigd in Aruba,

en

appellante.

1. Procesverloop

Bij brief van 28 maart 2003 heeft appelante (hierna: de CBA) een verzoek van Allegro Palm Beach N.V. (hierna: Allegro) om restitutie van in het verleden betaalde deviezenprovisie afgewezen.

Bij beschikking van 3 september 2003 heeft de CBA het daartegen door Allegro gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij beschikking van 8 oktober 2003 heeft zij geweigerd om op haar beschikking van 3 september 2003 terug te komen.

Bij uitspraak van 10 maart 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door Allegro tegen deze beschikkingen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikkingen vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de CBA bij brief van 19 april 2004, bij het Gerecht ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 april 2004.

Bij brief van 3 juni 2004 heeft Allegro van antwoord gediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2004, waar de CBA, vertegenwoordigd door mr. J.P. Sjiem Fat, advocaat, en mr. G. Croes, werkzaam bij de CBA, en Allegro, vertegenwoordigd door mr. M.G.M. Schwengle en mr. B.M. Henriquez, beiden advocaat, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Blijkens de aangevallen uitspraak zijn in deze zaak op een zogenoemde rolzitting van 14 januari 2004 pleitnota’s overgelegd.

2.1.1. Het Hof overweegt dienaangaande ambtshalve het volgende.

De wijze van openbare behandeling van zaken als deze is voorgeschreven in paragraaf 4 van hoofdstuk III van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). Daarin is onder meer bepaald dat de rechter getuigen of deskundigen kan oproepen, partijen en hun gemachtigden in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren en dat de rechter bevoegd is aan partijen en aan andere belanghebbenden of hun gemachtigden vragen te stellen. Verder worden partijen en andere belanghebbenden of hun gemachtigden in de gelegenheid gesteld het woord te voeren naar aanleiding van hetgeen door anderen naar voren is gebracht. Hieruit blijkt dat de rechter in beginsel een actieve rol vervult bij de openbare behandeling van de zaak en dat die behandeling bedoeld is om hoor en wederhoor van partijen te doen plaatsvinden.

De in deze zaak gehouden zogenoemde rolzitting heeft een ander karakter. Ter zitting kunnen in beginsel alleen bepaalde proceshandelingen worden verricht met uitsluiting van andere, zoals het overleggen van processtukken of stukken, waarin bij de rechter gerezen vragen worden beantwoord. Die zitting voldoet daarom niet als openbare behandeling in de zin van de Lar. Nu het Gerecht zodanige openbare behandeling voorts achterwege heeft gelaten en partijen daarmee niet uitdrukkelijk hebben ingestemd, als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Lar, moet worden geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze totstandgekomen is. Het hoger beroep is daarom gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.

2.2. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof thans het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikkingen van 3 september 2003 en 8 oktober 2003.

2.3. De beschikking van 3 september 2003 strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. In het na die beschikking uitgebrachte advies van de bezwaaradviescommissie heeft de CBA geen aanleiding gezien hierop terug te komen. Bij de beschikking van 8 oktober 2003 heeft zij geweigerd de eerst vermelde beschikking te herzien.

De brief van 28 maart 2003 houdt volgens de CBA een rechtshandeling naar burgerlijk recht in, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub a, van de Lar, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.

2.4. Allegro betoogt dat de beslissing op haar verzoek om restitutie van de betaalde deviezenprovisie een beschikking is. Het rechtsgevolg daarvan wordt volgens haar ontleend aan het algemene, naast het civiele recht ook in het bestuursrecht geldende, rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd.

2.5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening deviezenprovisie, zoals deze destijds luidde (hierna: de Landsverordening) zijn ingezetenen ter zake van hun betalingen aan het buitenland onder de naam “deviezenprovisie” een commissie aan het Land verschuldigd.

Ingevolge artikel 4 zijn ingezetenen verplicht de door hen verschuldigde deviezenprovisie aan de CBA af te dragen, hetzij rechtstreeks hetzij door middel van een deviezenbank of een wisselkantoor.

Ingevolge artikel 5 is de CBA belast met de inning van de deviezenprovisie overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening.

Ingevolge artikel 7 brengt de CBA, indien een deviezenbank of een wisselkantoor de door een ingezetene of door haar zelf verschuldigde deviezenprovisie op een onjuiste wijze heeft berekend, de betrokken deviezenbank of het betrokken wisselkantoor het juiste bedrag in rekening.

2.5.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt onder beschikking verstaan een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.

Ingevolge het tweede lid, onder a, zijn rechtshandelingen naar burgerlijk recht geen beschikking in evenbedoelde zin.

2.6. Het verzoek van Allegro heeft betrekking op deviezenprovisie die zij in de jaren 1998 tot en met 2002 op aangifte aan de CBA heeft voldaan of die voor haar in die jaren door de Caribbean Mercantile Bank N.V. (hierna: de CMB) op aangifte is afgedragen.

Wordt provisie niet geheven door middel van een aanslag, maar voldaan of afgedragen op aangifte, zoals de Landsverordening voorschrijft, dan komt in de regel geen beschikking tot stand. De door Allegro in bovenvermelde periode verschuldigde provisie is niet bij beschikking vastgesteld. Als zodanig kunnen de door Allegro ingevulde rapportageformulieren, gelezen in samenhang met de door de CBA verstrekte kwitanties of de bankafschriften van de CMB niet worden aangemerkt. Uit deze stukken blijkt slechts, welke bedragen Allegro in feite aan deviezenprovisie heeft betaald. Zij houden aldus geen op enig rechtsgevolg gericht besluit in. Ten aanzien van de CMB geldt bovendien dat deze niet met enig openbaar gezag is bekleed.

Nu de verplichting tot het betalen van de deviezenprovisie rechtstreeks uit de Landsverordening voortvloeide, moet de weigering van de CBA om provisie terug te betalen worden aangemerkt als een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Tegen zodanige rechtshandeling kan geen bezwaar worden gemaakt. De CBA heeft het tegen de beslissing van 28 maart 2003 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De overige beroepsgronden behoeven, gelet hierop, geen bespreking.

2.7. De conclusie is dat het door Allegro bij het Gerecht ingestelde beroep ongegrond is.

3. Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 10 maart 2004 in zaak Lar nr. 192 van 2003;

III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikkingen van de Centrale Bank van Aruba van 3 september 2003 en 8 oktober 2003 ongegrond;

IV. gelast dat het Land Aruba aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijfenzeventig gulden), teruggeeft.

Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Ter Berg, Voorzitter

w.g. Visser, griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

voor deze,


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature