U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Strijd met het motiveringsbeginsel, nu niet is ingegaan op de door appellanten ten betoge dat sprake was van een gezinsverband als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de LAWW gestelde omstandigheden.

Uitspraak



19 HLAR 14/03.

Datum uitspraak: 8 juni 2004

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante sub 1], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [appellante sub 2], en [appellante sub 3], allen wonend op Curaçao,

appellanten,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 27 augustus 2003 in het geding tussen:

appellanten

en

de Sociale Verzekeringsbank.

1. Procesverloop

Bij beschikking van 21 juni 2002 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een verzoek van appellanten om aan [appellante sub 2] en [appellante sub 3] een wezenpensioen toe te kennen in verband met het overlijden van hun vader [vader] afgewezen.

Bij uitspraak van 27 augustus 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het beroep van appellanten tegen het met een beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking op het daartegen door hen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 oktober 2003, bij het Gerecht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Bij brief van 3 maart 2004 heeft de SVB van antwoord gediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2004, waar appellanten, in de persoon van [appellante sub 1], bijgestaan door mr. H.S. Franken, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (verder: LAWW) is bepaald dat na het overlijden van een verzekerde man de kinderen, tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, alsmede de door hem verwekte kinderen, tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond, die als gevolg van zijn overlijden vaderloos zijn geworden, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht hebben op een wezenpensioen, zolang zij de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt.

In het tweede lid is bepaald dat, ingeval van kinderen, tot wie de verzekerde vader niet in familierechtelijke betrekking stond, het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, indien:

a. de verzekerde vader ten tijde van zijn overlijden krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplicht is opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte onderhoudsplicht is erkend; of

b. zij in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.

Ingevolge het vijfde lid is het bovenstaande onder omstandigheden evenzeer van toepassing, als het gaat om kinderen die de leeftijd van 15 jaar wel, maar de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt.

In het zesde lid is bepaald dat de kinderen, tot wie de verzekerde man niet in familierechtelijke betrekking stond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, recht hebben op wezenpensioen, indien de wettelijke vertegenwoordiger van voornoemde kinderen ten genoegen van de SVB schriftelijk heeft aangetoond dat deze kinderen in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.

2.2. Appellanten klagen dat het Gerecht heeft miskend dat [appellante sub 2] en [appellante sub 3] ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de LAWW aanspraak hebben op een wezenpensioen.

2.2.1. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat aan [vader] niet krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (voorheen: artikel 469 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (oud)) een onderhoudsplicht was opgelegd en hij zodanige plicht evenmin bij authentieke akte heeft erkend. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat de wettelijke voorschriften geen ruimte laten om in de door appellanten gestelde omstandigheden het bestaan van een aanspraak op de voet van voormelde bepaling niettemin aan te nemen en daarom al hetgeen namens appellanten in dat verband is gesteld niet van belang geacht.

2.3. Appellanten klagen vervolgens dat het Gerecht heeft miskend dat tussen [vader] en zijn dochters sprake was van een gezinsverband, als bedoeld in voormeld artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de LAWW.

2.3.1. Bij de beantwoording van de vraag, of sprake was van een gezinsverband in de zin van die bepaling kan onder meer van belang zijn of de betrokken kinderen en de overleden verzekerde ouder tezamen een sociaal-economische eenheid met elkaar hebben gevormd. Uitgangspunt bij de beoordeling daarvan is dat het bestaan van deze eenheid door degene die aanspraak maakt op pensioen aan de hand van objectieve, verifieerbare documenten – zoals gegevens uit het bevolkingsregister en verklaringen van de belastingdienst – aannemelijk dient te worden gemaakt.

In dat verband is mede van belang dat [vader] een garantiekaart voor [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3] heeft verzorgd, zij via de SVB waren verzekerd met [vader] als hoofdverzekerde, [vader] voor de kinderen kinderaftrek genoot, alsmede dat [appellante sub 1] – blijkens een ongedateerde brief van Ban Bario Bek – geen onderstand meer voor haar dochters kreeg, omdat zij alimentatie voor hen van [vader] ontving.

Onder deze omstandigheden heeft de SVB voor de afwijzing van de aanvraag van wezenpensioen in het primaire besluit niet kunnen volstaan met de enkele vermelding dat betrokkenen niet in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden. Nu ook in bezwaar niet is ingegaan op de door appellanten ten betoge dat sprake was van gezinsverband in evenbedoelde zin gestelde omstandigheden, berust de beslissing op bezwaar aldus niet op een voldoende draagkrachtige motivering.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het met een beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking op het door appellanten gemaakte bezwaar vernietigen wegens het ontbreken van een voldoende draagkrachtige motivering.

2.5. De SVB dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het Hof neemt bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag in aanmerking dat appellanten kosteloze rechtsbijstand genieten en de vergoeding van de proceskosten ingevolge artikel 50, twaalfde lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak om die reden aan de griffier betaald dient te worden. Waar het Land aan toevoegingsvergoeding in deze zaak (eerste aanleg en hoger beroep) op grond van het Landsbesluit op de gratis rechtsbijstand een bedrag van 2 x NAF. 900,- zal hebben uit te keren zal het Hof niet het in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgelegde tarief hanteren maar de vergoeding beperken tot de daadwerkelijk door het Land te maken kosten, derhalve NAF. 900,- per instantie.

3. Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Recht doende in naam der Koningin:

I. verleent appellanten verlof kosteloos te procederen;

II. verklaart het hoger beroep gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 27 augustus 2003 in zaak nr. LAR 2003/12;

IV. verklaart het beroep tegen het met een beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking op het door appellanten gemaakte bezwaar gegrond;

V. vernietigt die beschikking;

VI. draagt de SVB op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een beslissing te nemen op het door appellanten ingediende bezwaarschrift;

VII. veroordeelt de SVB tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAF. 1.800,- (zegge: eenduizendachthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de SVB aan de griffier te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.

w.g. Ter Berg, Voorzitter

w.g. Visser, griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

voor deze,


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature