Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Curaçao. Inschaling kleuterleidster.

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2017 Beschikking no.:

Registratienummer: EJ 79463/16 - H 332/16

Uitspraak: 7 maart 2017

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

B E S C H I K K I N G

in de zaak van:

de stichting

STICHTING R.K. CENTRAAL SCHOOLBESTUUR,

gevestigd in Curaçao,

oorspronkelijk verweerster,

thans appellante,

gemachtigde: mr. S.M. Saleh,

tegen

[GEÏNTIMEERDE],

wonende in Curaçao,

oorspronkelijk verzoekster,

thans geïntimeerde,

aanvankelijk procederende in persoon,

thans bij gemachtigde: mr. K.D. Keizer.

De partijen worden hierna RKCS en [geïntimeerde] genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Bij beroepschrift van 27 oktober 2016, met producties, is RKCS in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 15 september 2016 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA). Hierbij heeft zij tien grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het door RKCS uit kracht van de bestreden beschikking aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van

NAf 20.290,39, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.

1.2

Bij verweerschrift, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal bevestigen, met veroordeling van RKCS in de proceskosten in hoger beroep, in de kosten van betekening van de bestreden beschikking en in de kosten van juridische bijstand.

1.3

Het hoger beroep is op 24 januari 2017 mondeling behandeld. Aan de zijde van RKCS is mr. Saleh verschenen, vergezeld van de adviseur

C. de Witt Hamer. [geïntimeerde] is niet in persoon verschenen. Namens haar is mr. Keizer verschenen. De gemachtigden en de adviseur hebben het woord gevoerd. Mr. Saleh heeft daarbij een pleitnota overgelegd. Beschikking is bepaald op heden.

2 De beoordeling

2.1

Tussen partijen staat het volgende vast.

2.1.1

RKCS bestuurt een aantal scholen in Curaçao.

2.1.2 [

geïntimeerde] heeft de opleiding tot kleuterleidster gevolgd aan de Pedagogische Academie Curaçao. Blijkens een akte van bekwaamheid van

2 juni 1995 heeft zij in dat jaar het eindexamen voor de afdeling "Kleuterleidster A-opleiding" met goed gevolg afgelegd.

2.1.3

In 1995 is [geïntimeerde] in dienst getreden bij RKCS. In 2004 heeft zij het dienstverband met RKCS beëindigd.

2.1.4

Met ingang van 1 november 2010 is [geïntimeerde] als oproepleerkracht in tijdelijke dienst getreden bij RKCS. Een "akte van benoeming ten behoeve van oproepleerkrachten" vermeldt een bezoldiging van NAf 3.022,-, schaal 14, trede 3.

2.1.5

Met ingang van 1 augustus 2011 is [geïntimeerde] als leerkracht in tijdelijke dienst tot 1 augustus 2012 getreden bij RKCS. Een "akte van benoeming" vermeldt een bezoldiging per jaar van NAf 37.056, schaal 14, trede 3.

2.1.6

Met ingang van 1 augustus 2012 is [geïntimeerde] als leerkracht in vaste dienst getreden bij RKCS. Een "akte van benoeming" vermeldt een bezoldiging per jaar van NAf 37.056,-, schaal 14, trede 3.

2.1.7 [

geïntimeerde] werkt als leerkracht in de groepen 1 en 2 van een door RKCS bestuurde school.

2.1.8 [

geïntimeerde] heeft aan RKCS kenbaar gemaakt dat zij het niet eens is met haar inschaling.

2.1.9

Bij brief van 10 december 2014 heeft RKCS aan het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur & Sport (hierna: het Ministerie) bericht dat RKCS in 2011 enkele leerkrachten met een kleuterleidster-diploma heeft aangenomen die geen ervaring in het funderend onderwijs hebben opgedaan, en heeft RKCS het Ministerie accordering gevraagd van de wens deze leerkrachten per 1 januari 2015 te plaatsen in schaal 16.

2.1.10

Bij brief van 22 april 2016 heeft het Ministerie aan RKCS bericht dat er geen formele grond is om [geïntimeerde] te kunnen inschalen in schaal 16. Verder vermeldt deze brief:

"Als herintredende leerkracht met partiële onderwijsbevoegdheid kunt u haar echter wel inschalen in schaal 15, waarbij de trede correspondeert met de jaren onderwijservaring van vóór 1990 en van ná 2002. In haar specifieke geval betekent dit een inschaling bij haar herintreden in 2011 in schaal 15, trede 3. Ik verzoek u om haar inschaling op grond van het bovenstaande met terugwerkende kracht te corrigeren naar schaal 15."

2.1.11

Bij brief van 25 april 2016 heeft RKCS aan [geïntimeerde] bericht dat het Ministerie heeft geadviseerd [geïntimeerde] met ingang van 1 augustus 2011 in te schalen in schaal 15, trede 3, dat [geïntimeerde] op 1 mei 2016 met terugwerkende kracht als zodanig zal worden ingeschaald en dat zij een "twk-uitkering" zal ontvangen.

2.2

In dit geding heeft [geïntimeerde] verzocht om inschaling in schaal 16,

trede 13, met nevenverzoeken. Het GEA heeft RKCS veroordeeld tot betaling, met terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 2011, van een salaris als vermeld in schaal 16, met een trede die correspondeert met de door haar sinds 1995 opgebouwde dienstjaren, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering en de wettelijke rente, en RKCS bevolen opdracht te geven de pensioengrondslag van [geïntimeerde] dienovereenkomstig aan te passen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.

2.3

De Landsverordening funderend onderwijs (P.B. 2008, no. 84, hierna: de Landsverordening) vermeldt onder meer:

"Artikel 1

Deze landsverordening verstaat onder:

a. (...);

g. eerste cyclus: een leerperiode van vier jaren waarmee het funderend onderwijs aanvangt;

(...).

Artikel 3 Bevoegdheid tot het geven van onderwijs

1. In de onderscheiden cycli van het funderend onderwijs (...) mag slechts onderwijs worden gegeven door degene die:

a. (...);

b. voor de desbetreffende cyclus (...) in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of van een daarmee krachtens het derde lid gelijk gesteld bewijs van bekwaamheid, dan wel in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, dan wel van de Minister krachtens het vierde lid de bevoegdheid heeft verkregen;

c. (...)

2. (...)

4. Bij ministeriële beschikking kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Nederlandse Antillen behaald bewijs van bekwaamheid, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs worden verleend. Daarbij kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld.

Artikel 4 Bewijzen van bekwaamheid

1. De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdeel b, aan een school zijn:

a. voor de eerste en tweede cyclus:

1. het diploma applicatiecursus leerkracht funderend onderwijs eerste respectievelijk tweede cyclus;

2. het diploma leerkracht funderend onderwijs eerste, respectievelijk tweede cyclus.

b. (...)

2. De bewijzen, genoemd in het eerste lid, moeten zijn verkregen op het niveau van bachelor aan een opleidingsinstituut dat door de Minister als zodanig is aangewezen en zijn afgegeven conform een door de Minister goedgekeurd diplomamodel. De Minister kan naast de bewijzen, genoemd in de eerste volzin, bewijzen aanwijzen die zijn verkregen aan een ander opleidingsinstituut.

3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen bewijzen van bekwaamheid worden aangewezen die, naast de in het eerste lid genoemde, bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een of meer van de in artikel 11, eerste lid, genoemde educatiegebieden.

Artikel 57 Bevoegdheid tot het geven van funderend onderwijs

In afwijking van artikel 3, eerste lid onderdeel b, mag funderend onderwijs in respectievelijk de eerste of de tweede cyclus tevens gegeven worden door degenen die vóór de inwerkingtreding van deze landsverordening bevoegd waren tot het geven van respectievelijk kleuteronderwijs, basisonderwijs, met dien verstande, dat binnen een periode van drie jaar na de inwerkingtreding van deze landsverordening middels nascholing het diploma genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onder cijfer 1, dan wel onderdeel b, onder cijfer 1, wordt behaald."

De Bezoldigingsregeling Onderwijspersoneel Curaçao 2008 (A.B. 2009, no. 1, hierna: de Bezoldigingsregeling) vermeldt onder meer:

Bepalingen betreffende de bezoldiging

Artikel 3

1. Bij de indiensttreding of bij de overgang naar een andere functie wordt de op de ambtenaar toepasselijke bezoldigingsschaal vastgesteld door het bevoegd gezag, met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de ambtenaar wordt belast.

2. De aard en het niveau van de functie zijn bepaald aan de hand van de vastgestelde functiebeschrijvingen en functie eisen, welke in het Functieboek Onderwijspersoneel zijn vastgesteld.

3. Van het eerste lid kan worden afgeweken, indien niet voldaan wordt aan de bevoegdheidseisen. In dit geval kan de bezoldigingsschaal door het bevoegd gezag vastgesteld worden op ten hoogste twee bezoldigingsschalen beneden de schaal die krachtens het eerste lid toepasselijk is.

4. (...)

Artikel 4

1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt verhoogd tot het bedrag dat behoort bij de naast hogere bezoldigingstrede in de voor de ambtenaar geldende schaal, indien hij (...) zijn functie naar behoren vervult. Deze beoordeling vindt voor de ambtenaar ten laatste een jaar na zijn indiensttreding of overgang naar een andere functie en vervolgens ten minste aan het einde van elk schooljaar plaats.

2. (...)

Artikel 1 1

1. (...)

2. De bezoldiging van de ambtenaar - zijnde onderwijzend personeel -, dat reeds in dienst is, wordt indien en voor zover de inpassing conform de bezoldigingsschalen nog niet heeft plaatsgevonden, met ingang van de dag waarop dit eilandsbesluit houdende algemene maatregelen in werking treedt, vastgesteld op het bij een bezoldigingstrede in de ingevolge het eerste of derde lid van artikel 3 bepaalde schaal behorende bedrag, dat gelijk is aan de bezoldiging die laatstelijk op hem van toepassing was, verhoogd met twee bezoldigingstreden. Indien een gelijk bedrag in de schaal ontbreekt, geldt als bezoldiging het naast hogere bedrag in die schaal.

3. (...)

Artikel 1 9

1. Dit eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, treedt in werking met ingang van de dag zijner afkondiging en werkt terug tot 1 augustus 2002 voor directie en onderwijzend personeel, met dien verstande dat de toekenning van periodieken tot 1 augustus 2005 conform de Bezoldigingsregeling Onderwijzend Personeel Curaçao 1971 (A.B. 1969, no. 53) geschiedt.

2. (...)"

Een aan alle van overheidswege gesubsidieerde scholen gerichte brief (hierna: de Richtlijnen) van 16 september 2010 van het waarnemend hoofd van de dienst voor onderwijszaken van het (toenmalige) Eilandgebied Curaçao noemt als onderwerp "Richtlijnen voor doorschalen van voormalige kleuterleidsters", en vermeldt onder meer dat het diploma Applicatiecursus Leerkracht Funderend Onderwijs geldt als bewijs van bekwaamheid als bedoeld in art. 3 lid 1 sub b Landsverordening en dat de voormalige kleuterleidsters aan wie dat diploma is uitgereikt, kunnen worden doorgeschaald van schaal 14 naar

schaal 16.

2.4

Voor zover [geïntimeerde] heeft betoogd dat zij op grond van de Landsverordening en de daarop gebaseerde regelingen recht heeft op inschaling in schaal 16, faalt dat betoog. Vast staat immers dat zij niet in het bezit is van het diploma applicatiecursus leerkracht funderend onderwijs eerste cyclus of het diploma leerkracht funderend onderwijs eerste cyclus. Daarom is zij ingevolge art. 3 Landsverordening niet bevoegd tot het geven van onderwijs in de eerste cyclus van het funderend onderwijs. Vast staat dat op leerkrachten die wel aan de bevoegdheidseisen voldoen, schaal 16 toepasselijk is. Volgens

art. 3 lid 3 Bezoldigingsregeling is dan op [geïntimeerde] ten hoogste schaal 14 toepasselijk.

2.5

Voor zover [geïntimeerde] heeft gesteld dat de applicatiecursus leerkracht funderend onderwijs eerste cyclus nooit aangeboden is geweest, ook niet in de eerste drie jaar na inwerkingtreding van de Landsverordening, heeft zij die stelling tegenover de gemotiveerde betwisting van RKCS onvoldoende onderbouwd. Die stelling wordt daarom gepasseerd.

2.6

De indeling in A, B of C-docent doet niet af aan hetgeen hiervoor

in rov. 2.4 is overwogen.

2.7

Art. 3 lid 3 Bezoldigingsregeling leidt ertoe dat aan leerkrachten met onderwijsbevoegdheid hoger loon wordt betaald dan aan leerkrachten zonder onderwijsbevoegdheid, ook als zij hetzelfde werk doen.

Voor zover [geïntimeerde] heeft betoogd dat de bepaling daarom in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, in het bijzonder met de regel "gelijke arbeid, gelijk loon", en dat de bepaling daarom onverbindend is, faalt dat betoog.

Het onderscheid dat deze bepaling maakt, is bij de wet voorzien: de Bezoldigingsregeling is ingevoerd ter uitvoering van formele wetgeving, zie de considerans ervan. Het onderscheid dient een redelijk doel, namelijk de bevordering van goed onderwijs. Het onderscheid is relevant voor het bereiken van dat doel, want de voor het verkrijgen van onderwijsbevoegdheid vereiste diploma's hebben betrekking op opleidingen die erop gericht zijn iemand beter in staat te stellen onderwijs te geven. Het in art. 3 lid 3 Bezoldigingsregeling genoemde verschil van twee schalen is niet een disproportioneel middel om het hiervoor omschreven doel na te streven.

2.8 [

geïntimeerde] heeft betoogd dat zij op een hogere trede moet worden ingepast dan overeenkomt met hetgeen hiervoor in rov. 2.1.10 en 2.1.11 is vermeld.

Bij de beoordeling van dit betoog is een brief van RKCS aan [geïntimeerde] van

18 augustus 2011 van belang, die onder meer vermeldt:

"Conform inpassing in de nieuwe bezoldigingsstructuur zou u in augustus 2005 een bezoldiging van Ang. 2.681,- genieten, hetgeen neerkomt op schaal 14 trede 3. U hebt op

1 augustus 2004 het dienstverband beëindigd waardoor deze inpassing slechts voor u van toepassing zou zijn bij uw eerst volgende indiensttreding.

U wordt per 1 augustus 2011 geplaatst in schaal 14 trede 3, hetgeen neerkomt op

Ang. 3.088,-. U komt niet in aanmerking voor een verhoging van een trede vanwege het feit dat u gedurende de dienstperiode minder dan zes maanden gewerkt hebt."

2.9

De brief van het Ministerie van 22 april 2016 heeft tot een aanpassing ten gunste van [geïntimeerde] geleid ten opzichte van de brief van RKCS van

18 augustus 2011: zij is niet ingedeeld in schaal 14, maar in

schaal 15. Opnieuw is trede 3 gehanteerd als de toepasselijke trede en

1 augustus 2011 als de toepasselijke ingangsdatum.

2.10

De Bezoldigingsregeling voorziet niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat bij indiensttreding een hogere trede wordt gehanteerd dan trede 1. Een regel die meebrengt dat een herintreder in een hogere trede wordt ingedeeld dan iemand die voor de eerste keer in dienst treedt, heeft het Hof in de Bezoldigingsregeling niet aangetroffen. Een regel die meebrengt dat daarnaast ook rekening moet worden gehouden met ervaring die een herintreder heeft opgedaan in de tussenliggende periode waarin hij of zij niet in dienst was, heeft het Hof evenmin aangetroffen.

2.11

De overgangsregeling van art. 11 lid 2 Bezoldigingsregeling was van toepassing op [geïntimeerde], omdat zij op de dag waarop die regeling met terugwerkende kracht in werking trad (in het geval van [geïntimeerde] als onderwijzend personeel: op 1 augustus 2002) in dienst was van RKCS. Het is dus begrijpelijk dat toen [geïntimeerde] in 2011 weer als leerkracht in dienst trad, relevant is geacht waartoe de in die bepaling bedoelde "inpassing" leidt. Zo is er op een redelijke manier rekening mee gehouden dat [geïntimeerde] een herintreder was. Met de ervaring die [geïntimeerde] heeft opgedaan in de tussenliggende periode waarin zij niet in dienst was, werd zo echter geen rekening gehouden. Dat is later alsnog gebeurd (en wel met terugwerkende kracht): niet doordat een hogere trede werd gehanteerd, maar doordat een hogere schaal werd gehanteerd: van 14 naar 15. Dit is een redelijke toepassing van de Bezoldigingsregeling.

2.12

Uit de brief van het Ministerie blijkt dat geen rekening is gehouden met onderwijservaring die [geïntimeerde] heeft opgedaan in de periode tussen 1990 en 2002. Dit wordt verklaard doordat er in die periode in Curaçao loonbevriezingen golden. Niet valt in te zien waarom die loonbevriezingen voor [geïntimeerde] niet zouden gelden. Dit is dus eveneens redelijk.

2.13

Het betoog van [geïntimeerde] dat zij recht heeft op inpassing op een hogere trede, wordt daarom verworpen.

2.14

Het GEA heeft het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en in strijd met de eisen van goed werkgeverschap geacht dat [geïntimeerde] niet in een hogere schaal is ingeschaald en/of op een hogere trede is ingepast. Hierbij heeft het GEA met name acht erop geslagen:

(i) dat rond de tijd dat [geïntimeerde] herintrad, de applicatiecursus niet meer werd aangeboden en [geïntimeerde] dus geen gebruik meer kon en kan maken van de overgangsregeling voor kleuterleidsters bij de invoering van het funderend onderwijs,

(ii) RKCS zelf in de brief van 10 december 2014 aan het Ministerie de wens kenbaar heeft gemaakt [geïntimeerde] in te schalen in schaal 16, en

(iii) RKCS zich onvoldoende heeft ingespannen om duidelijkheid aan [geïntimeerde] te verschaffen.

2.15

De onder (i) genoemde omstandigheid staat vast. Het is daarom moeilijker voor [geïntimeerde] geworden om alsnog onderwijsbevoegdheid te verkrijgen, maar het is nog wel mogelijk : er bestaat een opleiding voor. De onder (ii) genoemde omstandigheid staat ook vast. Anders dan het GEA heeft overwogen, kan van RKCS echter niet worden gevergd dat zij haar leerkrachten hoger inschaalt dan het Ministerie vaststelt met correcte toepassing van de wettelijke regeling (of met een toepassing die gunstiger is voor de leerkracht). RKCS is immers van de overheid afhankelijk voor de financiering van de bezoldiging van haar leerkrachten. De onder (iii) genoemde omstandigheid kan niet als vaststaand worden aangenomen. Uit de stukken blijkt juist dat RKCS herhaaldelijk uitleg aan [geïntimeerde] heeft verschaft.

Al met al ziet het Hof geen enkele reden om de inschaling en inpassing van [geïntimeerde] in de bezoldigingsstructuur overeenkomstig de brief van het Ministerie, naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar of in strijd met de eisen van goed werkgeverschap te achten.

2.16

Op grond van het voorgaande moeten de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. De beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd. Dit brengt mee dat hetgeen RKCS uit kracht van die beschikking betaald heeft, dient te worden terugbetaald. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

wijst de verzoeken van [geïntimeerde] af;

veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan RKCS van NAf 20.290,39 als het bedrag dat RKCS uit kracht van de thans vernietigde beschikking aan [geïntimeerde] heeft betaald;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van RKCS gevallen en begroot op NAf 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van RKCS gevallen en tot op heden begroot op NAf 900,00 aan verschotten en NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, D. Radder en

H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 7 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature