U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Bonaire. Gebruiksovereenkomst. Verjaring. Nieuw verweer.

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:

Registratienummer: AR 3/15 - ghis 80793 - H 328/16

Uitspraak: 4 april 2017

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:

[APPELLANT],

wonende op Bonaire,

oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,

thans appellant,

gemachtigde: mr. C. de Bres,

tegen

de naamloze vennootschap

BONAIRE-HARBOUR SIDE N.V.,

gevestigd op Bonaire,

oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

thans geïntimeerde,

gemachtigden: mrs. M.F. Murray en D.M. Wildeman.

De partijen worden hierna [appellant] en BHS genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Bij akte van appel van 29 juni 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 25 mei 2016 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: GEA). De akte bevat tevens een memorie van grieven, met producties. [appellant] heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen en die van BHS alsnog zal afwijzen, met veroordeling van BHS in de proceskosten in beide instanties.

1.2

Bij memorie van antwoord, met producties, heeft BHS de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.

1.3

Op 21 februari 2017 hebben partijen de zaak mondeling bepleit ten overstaan van het Hof in Curaçao. Mrs. De Bres en Wildeman hebben gepleit aan de hand van aantekeningen, die zij hebben overgelegd. Mr. Murray heeft eveneens het woord gevoerd. Verder zijn verschenen en gehoord: [appellant] jr.

(zoon van de procespartij), en aan de zijde van BHS: [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2 De beoordeling

2.1

Tussen partijen staat het volgende vast.

2.1.1

Een perceel te Kralendijk, Bonaire, staat kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nummer 630 (hierna: perceel 630). Dit perceel behoorde sinds 1978 in eigendom toe aan de naamloze vennootschap Water en Energiebedrijf Bonaire N.V. (hierna: WEB).

2.1.2

In de jaren tachtig heeft BHS de Harborside Shopping Mall (hierna: de Shopping Mall) laten bouwen te Kralendijk. De Shopping Mall strekt zich over verschillende percelen uit.

2.1.3

In 2012 heeft [appellant] perceel D630 met het daarop gebouwde van WEB gekocht. Op 19 december 2012 heeft hij het geleverd gekregen. Blijkens

art. 5 lid 2 van de leveringsakte heeft WEB aan [appellant] gegarandeerd dat het gekochte vrij is van aanspraken tot gebruik en dat het ook niet zonder recht of titel in gebruik is bij derden.

2.1.4

Volgens [appellant] gebruikt BHS thans (onder meer) een transformatorhuisje op perceel D630. Volgens BHS is de Shopping Mall voor een deel op perceel D630 gebouwd.

2.2

In dit geding heeft [appellant] gevorderd, verkort weergegeven, dat de rechter voor recht verklaart dat [appellant] eigenaar is van het gehele perceel D630 met de daarop aanwezige opstallen, en dat BHS wordt veroordeeld dit perceel geheel ontruimd aan [appellant] op te leveren en "de in de muur van het transformatorhuisje aangebrachte doorgang" naar de Shopping Mall te dichten, onder straffe van verbeurte van dwangsommen.

BHS heeft in reconventie gevorderd, verkort weergegeven, dat de rechter voor recht verklaart dat perceel D630 is bezwaard met een door verjaring ontstaan zelfstandig opstalrecht van BHS, en dat [appellant] wordt veroordeeld tot medewerking aan inschrijving van dit recht in de openbare registers.

Het GEA heeft de vorderingen in conventie afgewezen en die in reconventie grotendeels toegewezen. Daartoe heeft het GEA overwogen dat tijdens de bouw van de Shopping Mall het bezit van een zelfstandige opstalrecht aan BHS

is verschaft, dat BHS dit opstalrecht daarna door verjaring heeft verkregen en dat de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is verjaard (rov. 13-15).

Hiertegen is het hoger beroep gericht.

2.3

Het betoog van [appellant] in hoger beroep komt er kort gezegd op neer dat de eerste rechter heeft miskend dat het gebruik van BHS van perceel D630 plaatsvond op grond van een met WEB gesloten overeenkomst. Bij dergelijk gebruik is geen sprake van bezit, maar van houderschap. Inbezitneming heeft niet plaatsgehad. Zonder bezit kan BHS niet enig recht door verjaring hebben verkregen en kan er ook geen rechtsvordering tot beëindiging van bezit zijn verjaard, aldus [appellant].

2.4

Het Hof zal dit betoog van [appellant] thans niet beoordelen, maar eerst het volgende aan de orde stellen met betrekking tot de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep.

2.5

In de tweede spreektermijn bij het pleidooi in hoger beroep heeft BHS zich beroepen op het leerstuk "misbruik van wanprestatie" en op het (klassieke) arrest Pos/van den Bosch. Ter beoordeling staat of het Hof hierop acht kan slaan, gelet op het late stadium waarin dit betoog is gevoerd.

2.6

Bij conclusie van antwoord heeft BHS onder meer aangevoerd dat [appellant] uitermate bekend is met de plaatselijke situatie in Kralendijk en dat niet over het hoofd kan worden gezien dat BHS ten behoeve van de Shopping Mall circa tweederde deel van perceel D630 in gebruik heeft en dat het perceel nagenoeg geheel onderdeel is van de Shopping Mall, in ieder geval in zichtbare en bouwtechnische zin. Bij conclusie van dupliek heeft BHS onder meer aangevoerd dat toewijzing van de vordering van [appellant] zou betekenen dat de gehele Shopping Mall zou moeten worden opengebroken om een nieuwe constructie aan te leggen, en dat [appellant] bij zijn vordering slechts een beperkt belang heeft, nu hij op het perceel een jacuzzi wil plaatsen. In de pleitnota in hoger beroep heeft BHS gesteld dat [appellant] al in 1988 op de hoogte was van de afspraken tussen BHS en WEB. Bij het mondelinge pleidooi (voorafgaande aan de tweede spreektermijn voor de advocaten) heeft T. [betrokkene 1] verklaard dat [appellant] ten tijde van de bouw van de Shopping Mall in elk geval bekend was met de plaatselijke situatie en met de voor eenieder zichtbare bouwkundige resultaten waartoe de afspraken tussen BHS en WEB hebben geleid, en wellicht ook met de afspraken zelf. [appellant] jr. heeft bij het mondelinge pleidooi verklaard dat dit niet zo is. Aldus ligt het hiervoor in rov. 2.5 weergegeven betoog van BHS, hoewel het een nieuw juridisch verweer tegen toewijzing van de vordering van [appellant] is, in het verlengde van de feitelijke stellingen die BHS vanaf het begin van de procedure heeft betrokken.

2.7

Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre een bij pleidooi in hoger beroep gevoerd nieuw betoog nog in de beoordeling kan worden betrokken, is mede van belang dat in het Caribische procesrecht, anders dan in dat van Nederland, de termijnen voor het wisselen van memories in hoger beroep niet kunnen worden verlengd en dat (mede daarom) het pleidooi in hoger beroep ook dient om eerder aangevoerde stellingen en weren niet alleen toe te lichten en te verbeteren, maar ook aan te vullen (HR 10 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8289, NJ 2001/301; HR 23 februari 2007,

ECLI:NL:HR:2007:AZ6220, NJ 2007/133).

2.8

Gelet op het voorgaande zal het Hof acht slaan op het hiervoor in rov. 2.5 weergegeven betoog van BHS, in die zin dat het de zaak naar de rol zal verwijzen om BHS in de gelegenheid te stellen dit betoog bij akte nader uit te werken, waarna [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld bij antwoordakte te reageren. Het Hof houdt iedere verdere beslissing aan.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 mei 2017 voor akte aan de zijde van BHS (zie rov. 2.7);

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, T.A.M. Tijhuis en

R.J. Celestijn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature