Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Huurbeëindiging. Huurachterstand. Actio Pauliana. Ongerechtvaardigde verrijking.

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2015 Vonnis no.:

Registratienummer: AR 81/11 - ghis 72583 - H 91/15 en 91A/15

Uitspraak: 11 december 2015

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:

1. de naamloze vennootschap

PRESTIGE ENTERPRISES N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,

oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

thans appellante,

gemachtigde: mr. E.E.S. Moenir-Alam,

2. [appellante],

wonende in Sint Maarten,

oorspronkelijk gedaagde,

thans appellante,

gemachtigde: mr. C.M. Marica,

tegen

de rechtspersoon naar buitenlands recht

STANDARD ENTERPRISES LIMITED,

gevestigd in de Bahama's,

oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

thans geïntimeerde,

gemachtigde: mr. J.G. Bloem.

De partijen worden hierna Prestige, [appellante] en Standard genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Bij akte van appel van 21 februari 2014 is Prestige in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 14 januari 2014 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: GEA).

1.2

Bij akte van appel van 21 februari 2014, tevens houdende memorie van grieven, met producties, is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. Hierbij heeft zij drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Standard alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Standard in de proceskosten in beide instanties.

1.3

Bij memorie van grieven van 3 april 2014 heeft Prestige drieëntwintig grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Standard alsnog zal afwijzen en die van Prestige alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Standard in de proceskosten in beide instanties.

1.4

Bij memorie van antwoord, met producties, heeft Standard de grieven van [appellante] bestreden. Bij afzonderlijke memorie van antwoord, met producties, heeft Standard de grieven van Prestige bestreden. In beide memories strekt de conclusie van Standard tot bevestiging van het vonnis.

1.5

Op 9 oktober 2015 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Standard heeft afzonderlijke pleitnotities ingediend in het hoger beroep van Prestige en in dat van [appellante]. Zowel zijdens Prestige als zijdens [appellante] zijn vooraf producties toegezonden. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2 De beoordeling

2.1

Tussen partijen staat het volgende vast.

2.1.1

Met ingang van 1 maart 2007 heeft Standard (of iemand onder die naam) een bedrijfsruimte aan de Front Street 47a te Philipsburg in Sint Maarten aan Prestige verhuurd tegen een huurprijs van US$ 10.000,00 per maand.

2.1.2

Art. 4 van de huurovereenkomst bepaalt onder meer:

"Interest at the rate of 18% per annum shall be charged against the tenant on all sums of the rent remaining open for more than ten (10) days and as such interest shall commence on the day the rent is due and payable."

2.1.3

Een als productie 7 bij inleidend verzoekschrift in het geding gebracht betalingsoverzicht vermeldt dat Prestige op 10 maart 2011 een huurachterstand had van US$ 44.078,13.

2.1.4

In of omstreeks april 2011 heeft Prestige de bedrijfsruimte ontruimd.

2.1.5

Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van Sint Maarten vermeldt dat op 11 april 2011 een eenmanszaak ("sole proprietorship") van [appellante] ("owner") met de naam "Prestigous Gift & Gems" is geregisteerd met als doel "jewelry & souvenirs" en als zakenadres

Old Street 119 te Philipsburg.

2.2

In dit geding heeft het GEA overwogen dat is komen vast te staan dat de inventaris- en voorraadgoederen van Prestige om niet aan [appellante] zijn overgedragen. Het GEA heeft in conventie op de primaire vordering van Standard voor recht verklaard dat de overdracht van goederen van Prestige aan [appellant] op grond van de ingeroepen actio Pauliana nietig is. Voorts heeft het GEA Prestige veroordeeld tot betaling aan Standard van US$ 44.078,13 ter zake van huurschuld, met rente, US$ 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Prestige heeft in eerste aanleg vorderingen in reconventie ingesteld. Deze strekken, verkort weergegeven, tot (i) verklaring voor recht dat Standard een huurverlaging heeft toegezegd, (ii) bevel aan Standard om cheques en betalingsbewijzen te retourneren, (iii) een verklaring voor recht over de huurwaarde van het gehuurde, (iv) betaling van US$ 6.000,00 voor shutters en (v) terugbetaling van een waarborgsom, een en ander versterkt met dwangsommen. Het GEA heeft deze vorderingen afgewezen.

2.3

De hoger beroepen richten zich tegen de toewijzingen in conventie.

Het hoger beroep van Prestige richt zich daarnaast tegen de afwijzingen in reconventie. De afwijzing van een deel van het primair in conventie gevorderde (namelijk de vordering tot betaling van de huurschuld, voorzover tegen [appellante] gericht, en een vordering tot betaling van US$ 9.700,00 wegens aan het gehuurde toegebrachte schade) is in dit hoger beroep niet aan de orde. Indien in dit hoger beroep geoordeeld zal worden dat de primaire vordering van Standard ter zake van de actio Pauliana alsnog dient te worden afgewezen, zullen de subsidiaire en meer subsidiaire vordering van Standard in dit hoger beroep aan de orde komen (die samengevat weergegeven respectievelijk gebaseerd zijn op vereenzelviging van [appellante] met Prestige en op onrechtmatig handelen van [appellante] jegens Standard).

2.4

Het hof zal eerst enige formele grieven behandelen.

2.5

Grief I van [appellant] strekt ten betoge dat aan Standard geen procesbevoegdheid toekomt. Zoals [appellante] op zichzelf terecht betoogt, komt alleen aan natuurlijke personen en rechtspersonen de bevoegdheid toe om als partij op te treden in een burgerlijk geding. Deze bevoegdheid komt ook toe aan rechtspersonen naar buitenlands recht. Er is geen reden om geen acht te slaan op de geschriften die Standard in het geding heeft gebracht ten bewijze dat zij een rechtspersoon naar het recht van de Bahama's is. Het Hof acht die geschriften voldoende om op basis daarvan aan te nemen dat Standard een zodanige rechtspersoon is. Zij kan dus in dit geding als procespartij optreden. De grief faalt.

2.6

Grief 4 van Prestige strekt ten betoge dat [vertegenwoordiger] en mr. Bloem niet bevoegd zijn Standard te vertegenwoordigen. Anders dan het GEA heeft overwogen, kan een dergelijk verweer in beginsel door een wederpartij gevoerd worden (vergelijk: HR 26 september 2008, NJ 2008/523). De grief faalt echter op grond van het volgende. Volgens de eigen stelling van Prestige is

[vertegenwoordiger] namens Standard de huurovereenkomst met Prestige aangegaan. Prestige heeft dit kennelijk aanvaard zonder bewijs te vragen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [vertegenwoordiger]. Kennelijk heeft [vertegenwoordiger] ook namens Standard het gehuurde aan Prestige ter beschikking gesteld. Vast staat dat vertegenwoordiger] vanaf eind 2010 herhaaldelijk bij [bestuurder], bestuurder van Prestige, heeft aangedrongen op betaling van een gestelde huurachterstand. Bij e-mailbericht van

7 januari 2011 en bij brief van 2 februari 2011 heeft [bestuurder] met

[vertegenwoordiger] daarover gecorrespondeerd, opnieuw zonder bewijs te vragen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [vertegenwoordiger]. Aldus heeft Prestige dergelijk bewijs niet terstond gevraagd in de zin van art. 3:71 lid 1 jo. 3:78 BW. Daarom kan Prestige zich in dit geding niet met succes erop beroepen dat [vertegenwoordiger] niet bevoegd zou zijn namens Standard te handelen. Een andere reden waarom mr. Bloem niet bevoegd zou zijn in dit geding Standard te vertegenwoordigen, heeft Prestige niet aangevoerd.

2.7

Het hof zal thans de grieven van Prestige ter zake van de gestelde huurachterstand behandelen.

2.8

Grief 1 van Prestige betoogt onder meer dat het GEA ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat Standard ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd en dat Prestige door het gehuurde te ontruimen aan dit verlangen van Standard heeft voldaan. Deze grief mist doel. Een verhuurder die ontruiming verlangt, doet daarbij geen afstand van zijn recht op ontvangst van de overeengekomen huurtermijnen. Een huurder die ontruimt, heeft daarmee niet voldaan aan zijn verbintenis de overeengekomen huurtermijnen te betalen.

2.9

Grief 2 van Prestige betoogt dat het GEA ten onrechte voorbij is gegaan aan de klacht dat Prestige ondanks de economische terugval op Sint Maarten een exorbitant, disproportioneel totaalbedrag aan huur aan Standard betaald heeft. Het GEA is terecht aan deze klacht voorbijgegaan, want deze is niet van belang. Niet is betoogd dat Prestige meer huur heeft betaald dan (oorspronkelijk) is overeengekomen. Voor het overige behoort de rechter, mede gelet op het beginsel van contractsvrijheid, niet te beoordelen of de overeengekomen hoogte van de huurtermijnen voor winkelruimte exorbitant of disproportioneel is. In zoverre falen ook de grieven 11, 12 en 18.

Grief 2 betoogt voorts dat Prestige op behoorlijke wijze de huur betaalde.

Ook daarover dient de rechter zich niet uit te laten. Indien betaling van een huurachterstand wordt gevorderd en de rechter vaststelt dat de gestelde huurachterstand bestaat, staat het verweer dat de wel betaalde huur op behoorlijke wijze is betaald niet aan toewijzing van de vordering in de weg.

2.10

De grieven 3 en 11 van Prestige doen een beroep op haar stelling dat Standard met haar een huurverlaging is overeengekomen. Op p. 3 van de conclusie van antwoord d.d. 4 oktober 2011 heeft Prestige gesteld dat

[vertegenwoordiger] (namens Standard) in 2009 met Prestige is overeengekomen dat de huur zou worden verlaagd zodra Prestige de huurachterstand zou hebben ingelopen, maar dat toen dit in maart 2010 gebeurd was, Standard in strijd met die afspraak aanspraak bleef maken op de onverlaagde huur. Deze stelling is onvoldoende geconcretiseerd. Tot welk bedrag zou de huur volgens de gestelde overeenkomst worden verlaagd? Voorts is niet specifiek bewijs van deze stelling aangeboden. Het Hof passeert de stelling daarom.

2.11

Met de grieven 13 en 14 betwist Prestige dat er een huurachterstand is. Standard heeft de gestelde huurachterstand gespecificeerd in het hiervoor in rov. 2.1.3 bedoelde overzicht. De uitdrukkelijke betwisting van Prestige dat zij enig huurbedrag verschuldigd is, is hiertegenover onvoldoende specifiek. Een voldoende kenbare, meer specifieke betwisting heeft het Hof in de gedingstukken van Prestige niet aangetroffen, behoudens in de hierna te bespreken grief 15. Het "rekensommetje" op p. 8 van de pleitnota in hoger beroep van Prestige is tardief en onvoldoende specifiek, want dat gaat niet in op de in rekening gebrachte rentebedragen.

2.12

Grief 15 is gericht tegen de overweging van het GEA dat Standard terecht een bedrag van US$ 20.000,00 in rekening heeft gebracht. Kennelijk heeft Standard huurtermijnen in rekening gebracht over de maanden april en

mei 2011 en die verrekend met de waarborgsom van US$ 20.000,00. De grief faalt. De enkele (al dan niet gedwongen) ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte doet een huurovereenkomst in het algemeen niet eindigen. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat in dit geval de huurovereenkomst wel is geëindigd met de ontruiming, zijn niet of onvoldoende duidelijk gesteld.

2.13

De gestelde hoogte van de huurachterstand moet dus als onvoldoende gemotiveerd betwist worden aangenomen. Het GEA heeft Prestige terecht veroordeeld tot betaling van US$ 44.078,13. Ook de toewijzing van de wettelijke rente en het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dient in hoger beroep in stand te blijven, nu daartegen geen specifieke grief is gericht.

2.14

Het hof zal thans de grieven van Prestige en de grief van [appellant] ter zake van de actio Pauliana behandelen. Het betreft grief 1 van Prestige (deels), de grieven 5 tot en met 10 en 19 en 20 van Prestige en grief II van [appellant]. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

2.15

De vordering van Standard ter zake van de actio Pauliana heeft kennelijk betrekking op de goederen die op 26 april 2011 in beslag zijn genomen en zijn gespecificeerd op een handgeschreven lijst die bij de beslagstukken is overgelegd (productie 14 bij inleidend verzoekschrift). De door het GEA uitgesproken verklaring voor recht heeft kennelijk ook betrekking op die goederen.

2.16

Bij conclusie van antwoord d.d. 4 oktober 2011 (p. 4) heeft Prestige aangevoerd dat [appellante] slechts vijf toonbanken en units heeft gekocht die boven de winkel van Prestige aanwezig waren, en daarvoor heeft betaald. Andere goederen heeft Prestige in een liquidatieverkoop van de hand gedaan, zo voert zij aan. Bij grief 9 heeft Prestige aangevoerd dat zij betalingsbewijzen heeft overgelegd die misschien niet in het dossier aanwezig zijn. Het Hof heeft geen door Prestige in eerste aanleg overgelegde bewijzen van betaling voor aan [appellante] overgedragen goederen aangetroffen.

[appellante] heeft bij haar conclusie van antwoord d.d. 12 februari 2013 (p. 2) gesteld dat zij "de goederen" heeft gekocht. Bij conclusie van dupliek

d.d. 10 juni 2013 heeft zij gesteld dat zij bij conclusie van antwoord betalingsbewijzen had overgelegd. Het Hof heeft die niet aangetroffen. [appellant] heeft in de conclusie van dupliek (hooguit) erkend dat zij een aantal goederen van Prestige overgedragen heeft gekregen, maar zij heeft niet erkend dat zij de gehele voorraad en inventaris van Prestige overgedragen heeft gekregen en zij heeft (kennelijk) aangevoerd dat zij voor alles wat zij van Prestige overgedragen heeft gekregen, heeft betaald. Een verdergaande erkenning valt in de gedingstukken van [appellant] niet te lezen. Het GEA heeft kennelijk ook niet bedoeld te overwegen dat van een verdergaande erkenning sprake is.

Bij memorie van grieven heeft [appellante] een "invoice" d.d. 24 februari 2010 inzake "6 counters" en "4 standing counters" overgelegd, met daarop het stempel "paid" en de aantekening "cash". Daarnaast heeft zij diverse stukken overgelegd die kennelijk de strekking hebben te bewijzen dat [appellant] de goederen die op 26 april 2011 in beslag zijn genomen voor een deel van Prestige en voor een deel van anderen heeft gekocht en dat zij voor alles heeft betaald, zij het in sommige gevallen voordelige prijzen.

2.17

Aldus hebben zowel Prestige als [appellante] voldoende gemotiveerd betwist dat Prestige enig goed om niet aan [appellant] heeft overgedragen. Voorts hebben zij betwist dat de gehele voorraad en inventaris van Prestige is overgedragen aan [appellante]. Ook hebben zij betwist dat alle goederen die op 26 april 2011 bij [appellante] in beslag zijn genomen, afkomstig waren van Prestige.

Nu Standard zich beroept op art. 3:45 BW, rust op haar de stelplicht en de bewijslast. Zij heeft niet specifiek te bewijzen aangeboden dat alle goederen die op 26 april 2011 bij [appellante] in beslag zijn genomen, afkomstig waren van Prestige, en door Prestige aan [appellante] zijn overgedragen op basis van een titel die op de voet van art. 3:45 BW vernietigbaar is. Ook heeft zij niet (met voldoende mate van precisie) gesteld dat een bepaald deel van de op

26 april 2011 in beslag genomen goederen aan [appellante] is overgedragen op basis van een vernietigbare titel. Dit geldt ook indien haar bespreking bij memorie van antwoord van grief II van [appellante] in de beoordeling wordt betrokken. Voor een bevel op de voet van art. 141 lid 1 Rv aan Prestige om boeken, bescheiden, gegevensdragers of voorwerpen over te leggen, ziet het Hof geen aanleiding.

Op grond van het voorgaande dient de vordering van Standard ter zake van de actio Pauliana alsnog te worden afgewezen.

2.18

Voor vereenzelviging van Prestige met [appellante] is onvoldoende gesteld. Alleen in uitzonderlijke gevallen is ruimte voor vereenzelviging van verschillende rechtssubjecten.

2.19

Ook is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [appellante] door enige transactie met Prestige te doen onrechtmatig jegens Standard heeft gehandeld. Geen maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid jegens Standard staan eraan in de weg dat [appellante] goederen van Prestige koopt tegen voordelige prijzen, in beginsel ook niet indien zij weet dat Prestige een huurschuld heeft en geen verhaal biedt aan de verhuurder. De stellingen van Standard bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het in dit geval anders is. Ook hier is van belang dat Standard niet heeft aangeboden te bewijzen dat [appellante] alle op 26 april 2011 in beslag genomen goederen om niet van Prestige had gekregen en met onvoldoende mate van precisie heeft gesteld welke van die goederen afkomstig waren van Prestige en welke prijzen ervoor zijn betaald. Daarom is onvoldoende gesteld om een onrechtmatige daad van [appellante] jegens Standard te kunnen aannemen en is ook onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat elk voor Standard bij Prestige onverhaald bedrag kan worden aangemerkt als door [appellante] veroorzaakte schade van Standard.

2.20

De subsidiaire en meer subsidiaire vordering van Standard komen dus niet voor toewijzing in aanmerking.

2.21

Thans komen de grieven van Prestige over de reconventionele vorderingen aan de orde.

2.22

De grieven 3 en 11 zijn kennelijk mede gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vordering over huurverlaging. Deze vordering is terecht afgewezen: zie rov. 2.10 hiervoor.

2.23

Grief 12 is kennelijk mede gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vordering over de huurwaarde van het gehuurde. Prestige heeft echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij belang bij toewijzing van deze vordering heeft. Zie ook rov. 2.9 hiervoor.

2.24

Grief 16 is gericht tegen afwijzing van de reconventionele vordering ter zake van de retournering van cheques en betalingsbewijzen. Nu het Hof heeft aangenomen dat de door Standard gestelde huurachterstand bestaat, ondanks betalingen met cheques, is er geen reden Standard te bevelen cheques te retourneren. Voor het retourneren (of verstrekken?) van betalingsbewijzen (wat daarmee ook moge worden bedoeld) is geen reden gesteld.

2.25

Grief 17 is gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vordering tot betaling van US$ 6.000,- voor shutters.

De vraag of een huurder aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor veranderingen die hij bij het einde van de huur niet heeft weggenomen, kan slechts bevestigend worden beantwoord indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld. De enkele stelling dat het nieuwe automatische aluminium shutters waren, is ontoereikend. De grief wordt verworpen.

2.26

Grief 13 is kennelijk mede gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vordering ter zake van de waarborgsom. Deze vordering is terecht afgewezen: zie rov. 2.11-2.13.

2.27

Ten slotte behandelt het Hof grief III van [appellant] en enige restgrieven.

2.28

Grief III van [appellante] richt zich tegen rov. 4.12 van het bestreden vonnis, voor zover het GEA daarin overwogen heeft dat (ook) [appellant] (ook) in reconventie in de proceskosten van Standard zal worden veroordeeld. Deze grief faalt bij gebrek aan belang, nu het GEA blijkens het dictum van het bestreden vonnis [appellant] niet in die kosten heeft veroordeeld.

2.29

Grief 19 van Prestige miskent dat het de rechter vrijstaat om al dan niet een descente te gelasten. Kennelijk achtte het GEA dat niet nodig. Het Hof ziet daartoe evenmin aanleiding.

2.30

De grieven 21 tot en met 23 van Prestige falen bij gebrek aan zelfstandig belang.

2.31

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. In het geding tussen Prestige en Standard worden partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten in dat geding in beide instanties gecompenseerd. In het geding tussen [appellant] en Standard wordt laatstgenoemde in het ongelijk gesteld, zodat zij zal worden veroordeeld in de proceskosten in dat geding in beide instanties.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

in het geding tussen Prestige en Standard

veroordeelt Prestige om US$ 44.078,13 aan Standard te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 mei 2011 tot de dag van de algehele voldoening en met US$ 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;

verklaart dit vonnis, voor zover het deze veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het over en weer meer of anders gevorderde;

compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

in het geding tussen [appellante] en Standard

wijst de vorderingen af;

veroordeelt Standard in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] gevallen en begroot op NAf 6.800,00 aan salaris voor de gemachtigde;

veroordeelt Standard in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.195,50 aan verschotten en NAf 9.300,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,

Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature