Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Betreft zaak tussen minister-president en eilandsraadlid. Tijdens toespraak zijn dusdanige uitlatingen gedaan dat de minister-president rectificatie vordert. Het beroep van de gedaagde om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren omdat zijn uitlatingen niet haar als privépersoon betreffen, in welke hoedanigheid zij veroordeling vordert, maar in haar hoedanigheid van minister-president, faalt. Bij de beoordeling of de uitlatingen onrechtmatig zijn wordt overwogen dat het hier gaat om een beperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting en dat dit slechts mogelijk is indien deze beperking bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen feitelijke verklaringen en waardeoordelen. Ook heeft het EHRM eerder geoordeeld dat t.a.v. politici niet snel kan worden aangenomen dat een beperking van vrije meningsuiting is toegestaan en in geval van politiek debat de grenzen zowel t.a.v. vorm als inhoud ruim moeten worden gesteld. Het Gerecht verklaart dat de uitlatingen, betreffende dat er opdracht is gegeven geweld te gebruiken en dat als er doden vallen dat op de koop moet worden toegenomen, de grenzen van de vrijheid van meningsuiting hebben overschreden en dus onrechtmatig zijn. Veroordeling tot rectificatie op radio en tv wordt afgewezen omdat daarvoor medewerking van derden noodzakelijk is. Het Gerecht overweegt dat deze gerechtelijke vaststelling dat de grenzen zijn overschreden, zijn weg naar de media wel zal vinden gezien de belangstelling van de media voor deze zaak.

Uitspraak



Zaaknummer: AR 2009/5 KG

Vonnisdatum: 2 februari 2009

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

zittingplaats Curaçao

Vonnis gewezen in kort geding in de zaak van

Emily de Jongh-Elhage,

wonende op Curaçao,

eiseres, verder: De Jongh-Elhage,

gemachtigde: mr. M.H. Römer,

tegen:

Helmin Wiels,

wonende op Curaçao,

gedaagde, verder Wiels,

gemachtigde: mr. C.A. Peterson.

1. Het procesverloop

Dat blijkt uit:

- het inleidende verzoekschrift met producties;

- de brief met producties van de gemachtigde van Wiels van 15 januari 2009 alsmede een DVD;

- de brief van de gemachtigde van De Jongh-Elhage van 19 januari 2009 met DVD;

- de akte houdende wijziging van de eis;

- de pleitnota aan de zijde van De Jongh-Elhage met een productie;

- de pleitnota aan de zijde van Wiels;

- de aantekeningen van de griffier.

Voormelde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Het geding is behandeld ter zitting van 20 januari 2009. Daarbij is De Jongh-Elhage in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd. Wiels is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd.

Vonnis is bepaald op heden.

2. Het geschil

Na wijziging van de eis vordert De Jongh-Elhage:

Wiels te gebieden, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen twee maal 24 uur in het “nieuwsprogramma” van Tele-Curaçao, althans op zijn kosten voor of na het “nieuwsprogramma van Tele-Curaçao” van 20.00 uur “alsook via de Radio Station Mas, al dan niet op eigen kosten in het Papiaments te verklaren” (vertaald in de Nederlandse taal):

<i>“In een vraaggesprek uitgezonden tijdens het nieuws van Tele-Curaçao en over Radio Mas op 15 december 2008, heb ik verklaard dat mw. Emily de Jongh-Elhage opdracht zou hebben gegeven om te slaan, doden en schieten, verwijzende op deze manier naar het feit dat er geweld gebruikt moest worden tegen de demonstranten.

Ik heb geen enkel bewijs voor hetgeen ik verklaard heb en ook geen reden om te geloven dat dit op de waarheid berust. Middels deze verklaring rectificeer ik wat ik verklaard heb op bovengenoemde datum.

Tevens heb ik verklaard dat Emily gezegd heeft : “Indien er doden moeten vallen, het zij zo, omdat zij toch zullen tekenen” Ik heb geen bewijs dat mw. Emily de Jongh-Elhage dit heeft gezegd” Ik rectificeer hierbij wat ik op 15 december verklaard heb. Ook bied ik mijn excuses aan dat ik onterecht op 15 december 2008 verklaard heb dat mw. Emily de Jongh-Elhage niet voor haar volk kan voelen vanwege haar herkomst.

Ik bied tevens mijn excuses aan, omdat ik op die dag gezegd heb dat de duivel gebruik maakt van vrouwen.</i>

Voorts heeft De Jongh-Elhage gevorderd Wiels te veroordelen tot betaling van een dwangsom indien hij, na betekening van het vonnis, geen gevolg geeft aan het gebod.

Wiels heeft de vordering bestreden.

3. De beoordeling

3.1

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.

De Jongh-Elhage is leidster van de politieke partij PAR en minister-president van het land de Nederlandse Antillen.

Wiels is leider van de politieke partij Pueblo Soberano en lid van de eilandsraad van Curaçao.

Op 15 december 2008 heeft een Ronde tafel conferentie (RTC) plaatsgevonden in het WTC gebouw te Curaçao, waaraan is deelgenomen door de minister-presidenten van Aruba, Nederland en de Nederlandse Antillen alsmede leidende politici van en ambtenaren werkzaam bij de bovenwindse -en benedenwindse eilanden die behoren tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Na een bommelding is de RTC ter plaatse onderbroken en zijn de deelnemers aan deze conferentie overgebracht naar de marine basis Parera te Curaçao, waar het overleg is voortgezet.

Op de voordeur van het partijbureau van de politieke partij PAR is op 15 december 2008 een groot aantal kogels afgevuurd.

Bij het WTC gebouw werd die dag gedemonstreerd.

Bij deze demonstratie heeft Wiels een toespraak gehouden.

Onder andere door (bewapende) leden van het vrijwilligerskorps VKC is Wiels aangehouden, waartoe hij met kracht tegen de grond is gewerkt en zijn handen op zijn rug zijn gebonden. Wiels is vervolgens op een politiebureau gedurende meerdere uren vastgehouden.

Nadat hij in vrijheid was gesteld heeft Wiels op 15 december 2008 nabij het politiebureau aan de Garipituweg zijn aanhangers toegesproken. Daarbij waren ook vertegenwoordigers van de media aanwezig.

Op grond van de daarvan gemaakte beelden (die ook ter zitting zijn getoond) is komen vast te staan dat Wiels toen heeft medegedeeld:

“E òrdunan a wòrdu duná dor di Minister-President, Emily de Jongh-Elhage i Gezaghebber Lisa Dindial, dus e òrdunan di bati, e òrdunan di mata i e òrdu di tira, i di manera Emily awe mainta di si, ku morto tin ku kai – bou di yiu Kòrsou – así sea. Laga morto kai!”

Asina e l’a bisa, awe mainta, ya, pasó nan ta firma tòg. Ya, asina e l’a bisa awe mainta. Ya. Pasó nan ta firma tòg. Kier men, ya ei ta bon pa tur hende saka soño f’oi nan kabes. Ora un hende no por sinti pa bo pueblo, pasó e no ta di bo pueblo, hamás di su bida lo e sinti(…).

Vertaling

<i>“De opdrachten zijn gegeven door Minister-President Emily de Jongh-Elhage en Gezaghebber Lisa Dindial, de opdrachten om te slaan, de opdrachten om te doden en de opdracht om te schieten, en zodoende, Emily, vanochtend wel, indien er doden moeten vallen – onder Curaçaoënaars – het zij zo. Laat de doden vallen!

Dat heeft ze vanochtend gezegd, ja, omdat zij toch zullen tekenen. Ja. Dat heeft ze vanochtend verklaard. Ja, ze tekenen toch. Dat betekent daar al dat het goed is voor iedereen om de slaap uit hun ogen te wrijven. Wanneer iemand niet voor jouw volk kan voelen, omdat hij niet van jouw volk is, dan zal hij ook nooit van zijn leven voelen(…).”</i>.

En verder:

“Satanas a hasi usu di hende muhe”.

Vertaling:

<i>“De duivel maakt gebruik van vrouwen.”</i>.

3.2

Daartegen heeft Wiels in de eerste plaats aangevoerd dat De Jongh-Elhage niet ontvankelijk verklaard dient te worden aangezien zijn uitlatingen De Jongh-Elhage betreffen niet als privé persoon (in welke hoedanigheid zij veroordeling van Wiels vordert), maar in haar hoedanigheid van minister-president.

Dienaangaande wordt over wogen als volgt.

Als minister-president vertegenwoordigt De Jongh-Elhage het land Nederlandse Antillen, maar dat brengt niet met zich dat slechts de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen een vordering als de onderhavige kan instellen. Juist smadelijke gedragingen kunnen jegens de natuurlijke persoon die deze rechtspersoon vertegenwoordigt onrechtmatig zijn, zodat in rechte daartegen kan worden opgekomen door deze natuurlijke persoon. De aantasting van de persoonlijke levenssfeer van De Jongh-Elhage in haar hoedanigheid van minister-president valt samen met de aantasting van de persoonlijke levenssfeer van De Jongh-Elhage in haar hoedanigheid van privé persoon.

Mitsdien is De Jongh-Elhage ontvankelijk in haar vordering.

3.3

Omtrent het antwoord op de vraag of de uitlatingen van Wiels voor rectificatie in aanmerking komen, wordt het volgende overwogen.

Zoals het gerecht meermalen heeft overwogen (onder meer bij vonnis van 13 februari 2008, AR 2008/17 KG; LJN: BD9190) vormt rectificatie, zoals in casu gevorderd, een beperking op het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting dat eenieder, derhalve ook aan Wiels, op grond van artikel 10, lid 1, van het EVRM toekomt. Dit recht kan volgens het tweede lid van dat verdragsartikel slechts worden beperkt indien deze beperking bij wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van Wiels onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW .

Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan twee, ieder voor zich hoogwaardige en maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers, zoals De Jongh-Elhage, niet door uitlatingen in de media worden aangetast in hun eer, goede naam en persoonlijke integriteit, en aan de andere kant het belang dat burgers, zoals Wiels, zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en/of waarschuwend moeten kunnen uitlaten over een persoon die een openbaar ambt bekleedt ter signalering van misstanden die de samenleving raken.

Het recht op vrije meningsuiting mag uitsluitend worden beperkt indien die beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. De vrijheid van meningsuiting betreft niet alleen de inhoud van meningen, maar ook de vorm waarin zij worden geuit en strekt zich in beginsel ook uit tot uitingen die kwetsend, schokkend of verontrustend (kunnen) zijn.

In de rechtspraak is verder onderscheid gemaakt tussen feitelijke verklaringen en waardeoordelen. In zijn uitspraak van 11 juli 2006 heeft het EHRM overwogen dat feitelijke verklaringen die de persoonlijke levenssfeer van een ander in negatieve zin raken van een voldoende feitelijke grondslag moeten worden voorzien, om het onrechtmatige karakter daaraan te ontnemen, terwijl dat bij waardeoordelen niet geldt, zij het dat een waardeoordeel excessief kan worden bevonden indien daarvoor een onvoldoende feitelijke basis is (EHRM, 2 november 2006).

In zijn uitspraak van 6 april 2006 heeft het EHRM verder geoordeeld dat ten aanzien van politici niet snel kan worden aangenomen dat een beperking van het recht van vrije meningsuiting is toegestaan. In het geval van een politieke discussie of een politiek debat over openbare aangelegenheden moeten de grenzen van de vrijheid van meningsuiting zowel ten aanzien van vorm als ten aanzien van inhoud ruim worden gesteld.

Tenslotte is in de jurisprudentie relevant geacht in hoeverre een persoon tot wie de uitlatingen zich richten, in staat is daarop te reageren.

3.4

Met toepassing van het vorenstaande wordt met betrekking tot de stelling van De Jongh-Elhage dat Wiels de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid jegens haar heeft overschreden door – kort weergegeven – tegenover aanhangers in de aanwezigheid van media te verklaren dat De Jongh-Elhage opdracht heeft gegeven de demonstranten op 15 december 2008 te slaan, te doden en op hen te schieten (e òrdunan di bati, e òrdunan di mata i e òrdu di tira), het volgende overwogen.

Welke van de belangen in het concrete geval de doorslag behoort te geven wordt in dit geval bepaald door de volgende in onderling verband te beschouwen feiten en omstandigheden.

a.

Wiels is namens de politieke partij Pueblo Soberano lid van de eilandsraad van Curaçao.

b.

Er vinden onderhandelingen plaats tussen vertegenwoordigers van (onder meer) Nederland en Curaçao over een nieuwe staatkundige structuur. Wiels en De Jongh-Elhage verschillen van mening over de gewenste uitkomsten daarvan.

c.

De verklaring van Wiels betreft geen waardeoordeel, maar een feitelijke gedraging (een feit in de door het EVRM bedoelde zin), die inhoud dat zij opdracht heeft gegeven de demonstranten op 15 december 2008 te slaan, te doden en op hen te schieten (e òrdunan di bati, e òrdunan di mata i e òrdu di tira).

d.

Met deze verklaring heeft Wiels De Jongh-Elhage gekwalificeerd als een persoon die politieke tegenstanders zo nodig laat doodschieten om haar politieke doelen te bereiken in plaats van een persoon die haar politieke doelen langs democratische weg tracht te bereiken.

e.

Deze uitlatingen zijn grievend. Deze uitlatingen kunnen bovendien haar veiligheid in gevaar brengen omdat de gesuggereerde instemming met agressie tegen demonstranten agressieve reacties (bijvoorbeeld van demonstranten) kunnen oproepen.

Van deze uitlatingen kan alleen dan niet worden gezegd dat deze niet onrechtmatig jegens De Jongh-Elhage zijn, indien Wiels aantoonbaar beschikt over een betrouwbare bron op grond waarvan genoegzaam vast staat dat De Jongh-Elhage zich in voormelde zin heeft uitgelaten.

3.5

Volgens Wiels is er sprake geweest van een “vooropgezet plan (…) staatsgeweld te hanteren”. De bevestiging hiervan was volgens Wiels gelegen in het feitelijke geweld dat tegen demonstranten was aangewend “zonder dat op enig moment sprake was geweest van enig verhinderen van het tekenen van die akkoorden door demonstranten”. Daaraan heef hij toegevoegd:

“Gedaagde heeft toen kunnen menen dat de hem medegedeelde woorden van eiseres wel degelijk door eiseres gebezigd waren.”.

De “hem medegedeelde woorden” heeft Wiels niet vermeld, maar wel “dat hij van een informant had begrepen dat in de hoogste kringen van de politieke partij PAR was besproken dat coûte que coûte op de RTC getekend zou worden en dat, indien dat daarvoor vereist zou zijn, ook staatsgeweld aangewend zou worden en dat zo nodig ook maar bloed zou moeten vloeien.”.

Het gerecht leidt hieruit af dat Wiels de door hem aan De Jongh-Elhage toegedichte bewoordingen niet (door De Jongh-Elhage) zelf heeft horen zeggen, maar daarover heeft vernomen van “een informant”. Wanneer en waar deze “informant” de gestelde mededelingen van De Jongh-Elhage heeft gehoord, heeft Wiels niet gesteld.

Wiels heeft evenmin bekend gemaakt wie deze “informant” is, noch heeft hij een verklaring van deze “informant” in het geding gebracht.

3.6

Aangezien De Jongh-Elhage heeft betwist dat zij voormelde bewoordingen heeft gebruikt en Wiels geen feitelijke bron heeft genoemd waarin steun kan worden gevonden voor zijn stelling, is niet aannemelijk geworden dat De Jongh-Elhage voormelde bewoordingen, waarvan de strekking is dat De Jongh-Elhage bevel of opdracht (ordu) heeft gegeven geweld te gebruiken op 15 december 2008 tegen demonstranten door te slaan, te doden en te schieten (“pa bati, mata i tira”), heeft gebruikt.

Hetzelfde geldt met betrekking tot de stelling van Wiels dat De Jongh-Elhage heeft verklaard dat als er doden vallen dat op de koop moet worden toegenomen, maar dat de ondertekening toch door zal gaan, omdat Wiels - ondanks de betwisting van de juistheid daarvan door De Jongh-Elhage - daarvoor in rechte evenmin een feitelijke bron heeft genoemd.

3.7

Aangezien Wiels niet aantoonbaar beschikt over een betrouwbare bron op grond waarvan kan worden vastgesteld dat De Jongh-Elhage zich in de door Wiels bedoelde zin heeft uitgelaten, dient te worden geoordeeld dat de uitlatingen van Wiels zodanig excessief zijn dat hij daarmee – de belangen van De Jongh-Elhage bij de bescherming van haar eer, goede naam en integriteit als persoon en als minister-president in aanmerking genomen – de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. Deze bedoelde verklaringen van Wiels tegenover zijn aanhangers en de media over De Jongh-Elhage zijn dan ook jegens De Jongh-Elhage onrechtmatig.

3.8

De stelling van Wiels dat de juistheid van zijn verklaring omtrent de uitingen van De Jongh-Elhage kan worden afgeleid uit het feit dat er vreedzaam werd gedemonstreerd, maar dat er bij de demonstraties bij het WTC op 15 december 2008 niettemin arrestaties hebben plaatsgevonden van demonstranten waarbij overheidsgeweld is toegepast, onder andere door leden van het vrijwilligerskorps VKC, die onder gezag van De Jongh-Elhage staan, leidt niet tot een ander oordeel.

Dat vrijwilligers van het VKC zijn ingezet ter bescherming van de openbare orde – waaraan, naar het gerecht aanneemt, De Jongh-Elhage als leiding van het korps VKC haar medewerking heeft verleend – brengt niet mee dat zij de door Wiels gestelde opdrachten zou hebben gegeven en mededelingen zou hebben gedaan. De enkele instemming met de inzet van het korps VKC door De Jongh-Elhage kan niet worden aangemerkt als de door Wiels gestelde “ordu” om geweld tegen demonstranten te gebruiken door te slaan of op demonstranten te schieten of ze te doden.

3.9

Evenmin leidt tot een ander oordeel de stelling van Wiels dat de juistheid van zijn verklaring (inhoudende dat De Jongh-Elhage opdracht heeft gegeven geweld tegen de demonstranten te gebruiken), kan worden afgeleid uit het feit dat De Jongh-Elhage geen gehoor heeft gegeven aan zijn oproep naar buiten te komen en tegenover de bij het WTC gebouw verzamelde demonstranten te verklaren of al dan niet juist is, dat zij opdracht heeft gegeven geweld tegen demonstranten te gebruiken.

Dat nalaten kan vele oorzaken hebben, al was het maar dat De Jongh-Elhage de oproep die Wiels buiten deed, binnen niet heeft gehoord.

3.10

Hoewel voormelde uitlatingen van Wiels jegens De Jongh-Elhage onrechtmatig zijn, komt de gevorderde veroordeling van Wiels tot rectificatie niet voor toewijzing in aanmerking.

De Jongh-Elhage heeft, na wijziging van de eis, gevorderd de veroordeling tot rectificatie te versterken met een dwangsom van NAf 25.000,- per dag.

Wiels is voor het afleggen van een verklaring op radio en tv afhankelijk van de medewerking van derden (in dit geval TeleCuraçao en Radio MAS). Dat deze derden bereid zijn om Wiels de gelegenheid te geven de gevorderde verklaring tijdens hun uitzendingen af te leggen, is niet gebleken. Van rectificaties in dagbladen is wel aannemelijk dat die plegen te worden geplaatst (desnoods middels een ingezonden brief), maar de gemachtigde van De Jongh-Elhage heeft, desgevraagd ter zitting, uitdrukkelijk verklaard daarvan af te zien.

Omdat Wiels voor de rectificatie op radio en tv afhankelijk is van derden en niet gebleken is dat TeleCuraçao en/of Radio MAS medewerking aan rectificatie zal verlenen, dient de gevorderde veroordeling tot rectificatie met een dwangsom te worden afgewezen.

3.11

Hetzelfde geldt voor het middels een dwangsom afdwingen van rectificatie door het voorlezen van een tekst tijdens gekochte zendtijd. De Jongh-Elhage heeft niet aannemelijk gemaakt, dat reclame zendtijd bij TeleCuraçao of Radio Mas op korte termijn beschikbaar is. Verder is niet gebleken hoeveel de daaraan verbonden kosten bedragen. Er is een grens aan de kosten die in verband met rectificatie redelijkerwijs ten laste van Wiels kunnen worden gebracht, maar of die grens in dit geval wordt overschreden kan niet worden vastgesteld.

3.12

De Jongh-Elhage heeft onvoldoende belang bij een veroordeling van Wiels tot rectificatie op radio of tv zonder dwangsom omdat Wiels te kennen heeft gegeven niet vrijwillig tot rectificatie te zullen overgaan. Hierbij heeft voorts gewogen, dat – gelet op de belangstelling van media voor deze zaak – aannemelijk is, dat de vaststelling in rechte dat Wiels de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden op voormelde wijze waardoor zijn uitlatingen betreffende het toepassen van geweld tegen demonstranten jegens De Jongh-Elhage onrechtmatig zijn, haar weg naar de media wel zal vinden. Dat sluit bovendien aan bij de verklaring van De Jongh-Elhage ter zitting dat het haar - meer nog dan om rectificatie - gaat om de vaststelling in rechte dat de meerbedoelde uitlatingen van Wiels jegens haar onrechtmatig zijn.

Er is wel aanleiding, als het mindere van de gevorderde rectificatie, te verklaren voor recht dat Wiels met zijn uitlatingen, waarvan de strekking is dat De Jongh-Elhage bevel of opdracht (ordu) heeft gegeven geweld te gebruiken op 15 december 2008 tegen demonstranten door te slaan, te doden en te schieten (“pa bati, mata i tira”) en dat zij heeft verklaard dat als er doden vallen dat op de koop moet worden toegenomen, de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden, hetgeen onrechtmatig is tegenover De Jongh-Elhage.

3.13

Bij de gewijzigde eis heeft De Jongh-Elhage voorts gevorderd, kort weergegeven, Wiels te veroordelen dat hij omtrent zijn uitlatingen spijt betuigt (excuses aanbiedt).

Er is geen aanleiding Wiels te veroordelen een verklaring af te leggen omtrent gevoelens van spijt aangezien een verklaring omtrent persoonlijke gevoelens niet door het recht kan worden afgedwongen.

3.14

Met betrekking tot de stelling van De Jongh-Elhage dat Wiels de grenzen van de in het maatschappelijke verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden door te verklaren dat een persoon (waarmee hij De Jongh-Elhage bedoelde) niet voor het volk kan voelen omdat zij niet van het volk is, wordt overwogen als volgt.

Bij de beantwoording van de vraag of de hiervoor bedoelde grenzen zijn overschreden dienen dezelfde – uit het EVRM voortvloeiende – maatstaven te worden toegepast.

Wiels heeft gesteld dat hij bij zijn uitlating het oog had op de sociale positie van De Jongh-Elhage in de Curaçaose samenleving. Volgens Wiels behoort zij tot de elite, terwijl dat van de meeste Curaçaoënaars niet kan worden gezegd.

Uit de hiervoor aangehaalde verklaring van Wiels blijkt dat hij heeft gezegd dat De Jongh-Elhage niet kan voelen voor “jouw” volk in plaats van “het” volk. Het gerecht leidt hieruit af dat Wiels – anders dan hij heeft gesteld - het oog had op de Libanese afkomst van De Jongh-Elhage en niet op haar maatschappelijke positie.

De uitlating dat De Jongh-Elhage niet voor het volk van Curaçao kan voelen omdat zij een Libanese achtergrond heeft, betreft een waardeoordeel en geen feitelijke verklaring in de door het EVRM bedoelde zin. Gelet op de inhoud van deze uitlating en het kader waarin de uitlating is gedaan (een toespraak tot aanhangers) kan er bij het grote publiek redelijkerwijs geen twijfel over hebben bestaan dat Wiels met deze uiting een waardeoordeel heeft gegeven over de mate waarin de persoon van De Jongh-Elhage zich kan vereenzelvigen met de gevoelens die leven onder de bevolking van Curaçao.

Volgens De Jongh-Elhage is deze uiting excessief omdat deze verwijst naar haar Libanese afkomst.

Deze uitlating kan niet los worden gezien van de discussie die in de Curaçaose samenleving wordt gevoerd over de meest gewenste staatkundige (in)richting.

Het antwoord op de vraag of het in het openbaar kenbaar maken van een negatief waardeoordeel als waarvan in casu sprake is, onrechtmatig is, kan niet afhankelijk worden gesteld van het oordeel van het gerecht inzake de juistheid van het waardeoordeel (HR 13 juni 1997, NJ 1998, 361).

Het gerecht kan zich voorstellen dat De Jongh-Elhage door de gewraakte uitlating van Wiels is geshockeerd of zelfs verontrust. Daarmee is echter niet gezegd dat Wiels jegens De Jongh-Elhage onrechtmatig heeft gehandeld. Daarvan zou eerst sprake zijn wanneer Wiels door zijn woordkeuze De Jongh-Elhage onnodig zou hebben beledigd en gegriefd waardoor hij de grenzen van een aanvaardbare kritiek zou hebben overschreden. Daarvan is niet gebleken, waarbij het gerecht er op wijst dat de grenzen in deze ruim moeten worden getrokken, nu het hier in feite een publieke discussie betreft over politieke aangelegenheden waaraan beide partijen hebben deelgenomen. Bij het voeren van een dergelijke discussie dienen betrokkenen zich te realiseren dat hij die aan de weg timmert veel bekijks trekt en zullen zij openlijk uitgesproken kritiek – ook in zwaar aangezette en shockerende dan wel verontrustende bewoordingen - in beginsel - op de koop moeten toenemen.

Gelet hierop dient te worden geoordeeld dat Wiels met de gewraakte uitlating tegen de achtergrond van de gevoerde politieke discussie de grenzen van de zorgvuldigheid en betamelijkheid die in het maatschappelijke verkeer jegens anderen in acht genomen moeten worden, op dit punt niet heeft overschreden, zodat dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen.

3.15

Met betrekking tot de stelling van De Jongh-Elhage, dat Wiels de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden door als zijn mening te uiten dat de duivel gebruik maakt van vrouwen, wordt overwogen als volgt.

Bij de beantwoording van de vraag of hierdoor de hiervoor bedoelde grenzen zijn overschreden dienen dezelfde - uit het EVRM voortvloeiende - maatstaven te worden toegepast.

Deze uiting van Wiels betreft een waardeoordeel.

De meningsuiting dat de duivel gebruik maakt van vrouwen is een zodanige niet ernstig te nemen generalisatie (omdat deze belediging de helft van de wereldbevolking raakt) dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een individuele vrouw zich daardoor niet beledigd zal voelen.

Gelet hierop dient ook dit onderdeel van de vordering te worden afgewezen.

3.16

De gevorderde wijziging van de eis wordt geweigerd, behoudens voor zover deze met het vorenoverwogene is toegelaten.

4. De kosten

Wiels dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van De Jongh-Elhage gevallen, te worden verwezen. In dit verband is beslissend het oordeel dat Wiels jegens De Jongh-Elhage de grenzen van de vrijheid van meningsuiting op onrechtmatige wijze heeft overschreden.

5. De beslissing

Het gerecht:

Rechtdoende in kort geding:

- verklaart voor recht dat Wiels met zijn uitlatingen, waarvan de strekking is dat De Jongh-Elhage bevel of opdracht (ordu) heeft gegeven geweld te gebruiken op 15 december 2008 tegen demonstranten door te slaan, te doden en te schieten (“pa bati, mata i tira”) en dat zij heeft verklaard dat als er doden vallen dat op de koop moet worden toegenomen, de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden, hetgeen onrechtmatig is tegenover De Jongh-Elhage.

- veroordeelt Wiels in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van De Jongh-Elhage gevallen, en tot op heden begroot op NAf 1.695,53, waarvan NAf 1.000,- salaris gemachtigde;

- verklaart dit vonnis wat betreft voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2009.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature