Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eiser vordert nakoming van de afgesproken afkoopregeling. De curator betwist deze vordering. Volgens gerecht is de verbintenis tot nakoming van de beëindigingovereenkomst niet van toepassing omdat de PNA een dringende reden voor ontslag had gegeven, namelijk dat de eiser de PNA ernstige schade heeft toegebracht door bij de oplichting van PNA door de onderneming van zijn echtgenote wel degele een rol te spelen. Daaraan doet niet af dat het opzet tot oplichting door het hof niet bewezen is verklaard

Uitspraak



HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

zittingplaats Curaçao

Vonnis in de zaak van

[Eiser],

wonende op Curaçao,

eiser tot verificatie, verder: [eiser],

gemachtigde: mr. M.H. Römer,

tegen:

mr. A.A. Huizing

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van

de naamloze vennootschap Post Nederlandse Antillen NV,

kantoorhoudende te Curaçao,

gedaagde, verder: de curator.

1. Het procesverloop

Dat blijkt uit:

- het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerecht van 19 oktober 2007 houdende de verificatievergadering in het faillissement van de Post Nederlandse Antillen (verder: PNA);

- het inleidende verzoekschrift met één productie houdende de eis tot verificatie;

- de conclusie van antwoord met producties;

- de conclusie van repliek;

- de conclusie van dupliek met producties;

- de akte uitlating producties.

Voormelde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Vonnis is bepaald op heden.

2. Het geschil

[eiser] vordert “gedaagde te veroordelen tot het nakomen van de afgesproken afkoopregeling (…) het bedrag van Naf. 1.342.000,00 aan eiser te betalen”.

De curator heeft de vordering bestreden.

3. De beoordeling

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1

PNA was een naamloze vennootschap, belast met postale activiteiten. Enig aandeelhouder was de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen.

3.2

PNA is bij vonnis van 23 maart 2007 instaat van faillissement verklaard.

Bij brief van 27 augustus 2007 heeft [eiser] een vordering ingediend bij de curator tot betaling van NAf 1.342.000,- ten laste van de boedel.

De curator heeft de vordering betwist. Daartoe heeft hij in het verslag aan de crediteuren in het faillissement van de PNA , gevoegd bij het proces-verbaal van de zitting van 19 oktober 2007, houdende de verificatievergadering, gesteld:

“De vordering van [eiser] ten bedrage van NAf. 1.342.000,- werd bij vonnis van 13 april 2005 afgewezen.”.

3.3

[eiser] is met ingang van 1 december 1999 als directeur in dienst van PNA getreden. Het loon bedroeg NAf 15.000,- per maand, vermeerderd met een vakantiebijslag van 8% per jaar, en vergoeding van minimaal een maandsalaris en maximaal twee maandsalarissen per jaar, alsmede met een onkostenvergoeding van NAf 750,- per maand en vergoeding van zowel het zakelijk als het privégebruik van een personenauto en vergoeding van privé telefoonkosten. Bovendien had hij recht op een pensioenvoorziening.

3.4

Bij brief van 5 december 2002 heeft mr. Braam, namens [eiser], aan mr Soliana, namens PNA c.q “het Land” onder meer het volgende medegedeeld:

“Een andere kwestie betreft het volgende.

Zijdens het Land c.q. Post N.A. is een aanbod gedaan van Nafl. 1.342.000,- om te komen tot beëindiging van het dienstverband tussen cliënt en Post N.A. Cliënt accepteert dit aanbod.”.

3.5

Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van PNA van 23 januari 2003 is een besluit van de raad van commissarissen om [eiser] te schorsen, bekrachtigd.

3.6

Bij brief van 11 maart 2004 is [eiser] gesommeerd om zijn werk bij PNA te hervatten.

3.7

Bij vonnis van 15 december 2004 van dit gerecht werd [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren voor zijn aandeel in de zogeheten Pinnacle zaak. Zijn echtgenote, [vrouw van eiser] werd bij vonnis van zelfde datum wegens onder meer oplichting van PNA veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf.

3.8

Bij brief van 17 december 2004 heeft PNA [eiser] op staande voet ontslagen. Het ontslag werd gegeven op de grond dat [eiser] was veroordeeld wegens het onrechtmatig aan PNA onttrekken van financiële middelen, althans het mede plegen daarvan en dat was gebleken dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan malversaties als fraude en bedrog, waardoor PNA financiële en vertrouwensschade had geleden.

3.9

Bij vonnis van het gemeenschappelijke hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 maart 2005 werd [eiser] vrijgesproken van de hem ten laste gelegde fraude jegens PNA. Het vonnis tegen zijn echtgenote werd bevestigd. Bij het vonnis dat is gewezen tegen [eiser] heeft het hof onder meer overwogen:

“Uit het dossier blijkt dat tijdens een dienstreis naar Londen, waaraan verdachte (bedoeld is [eiser]; FS) deelnam, het plan is ontstaan om Pinnacle in opdracht van PNA (…) de verzekeringsportefeuille van PNA te laten reorganiseren en haar ook als vaste tussenpersoon voor PNA te laten optreden. (…) De huwelijkse relatie tussen verdachte en de directrice van Pinnacle is vervolgens reden geweest om advies te vragen aan de advocaat (…) inzake de vraag of aldus sprake zou zijn geweest van botsende belangen (“conflict of intrest”) indien de opdracht aan Pinnacle (toen nog Lucette Insurance N.V. geheten) zou worden gegeven. Dat advies luidde om verdachte, als directeur van PNA, buiten ieder besluitvorming traject te houden. Aldus werd besloten en verdachte zelf heeft nog ter zitting in beroep verklaard, dat hij wist dat hij geen besluiten aangaande Pinnacle mocht nemen.

(…)

Aan het besluit om zich niet met Pinnacle te bemoeien heeft verdacht zich niet gehouden. Toen de akte getekend moest worden waarin de overeenkomst tussen PNA en Pinnacle is vastgelegd heeft hij de adjunct-directeur [naam adjunct directeur] niet gevraagd om die kwestie af te wikkelen (zoals hij had behoren te doen), maar heeft hij hem “opdracht” gegeven te tekenen, aldus aan [naam adjunct directeur] geen vrijheid latende voor eigen beoordeling. Toen de in de tenlastelegging genoemde bedragen van NAF. 105.071,85 en NAF. 60.000,- betaald moesten worden heeft hij, in weerwil van de gemaakte afspraken, zijn onmiskenbaar aanwezige overwicht op de heer [naam heer] misbruikt om die betalingen door te drukken. De betalingsopdracht voor het bedrag van NAF. 170.000,- heeft hij voorts persoonlijk verstrekt aan degene, die met uitbetaling was belast. Deze intensieve bemoeienis met Pinnacle kan opvallend genoemd worden en toont op zijn minst aan dat verdachte, opnieuw - namelijk gelijk het geval was ten tijde van het besluit om opdracht aan Pinnacle te verstrekken - ervan blijk gaf onvoldoende te waken voor belangenverstrengeling. Een directeur die een opdracht verstrekt aan het bedrijf van zijn echtgenote en zich vervolgens met de uitvoering daarvan bemoeit, laadt immers hoe dan ook, tenminste, de verdenking op zich dat hij niet meer zakelijk en objectief is in zaken aangaande dat bedrijf en/of de uitvoering van de verstrekt de opdracht (…)”.

3.10

[eiser] heeft op 8 februari 2005 gevorderd in kort geding, kort weergegeven, PNA te veroordelen tot betaling van loon c.a. vanaf 17 december 2004 totdat de arbeidsovereenkomst op een geldige wijze zal zijn geëindigd.

PNA heeft op 8 februari 2005 verzocht de arbeidsovereenkomst van partijen, voorzover deze rechtens nog mocht bestaan, te ontbinden.

Bij vonnis van 13 april 2005 (zaaknummer: AR 2005/28 KG) is de vordering van [eiser] tot betaling van loon c.a. afgewezen. [eiser] heeft tegen dat vonnis beroep ingesteld en daarbij 10 grieven voorgesteld, maar het gemeenschappelijke hof een justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft bij vonnis van 28 februari 2006 het vonnis van 13 april 2005 bevestigd.

Bij beschikking van (eveneens) 13 april 2005 (Zaaknummer: EJ 2005/47) is de arbeidsovereenkomst met ingang van 14 april 2005 ontbonden zonder toekenning van een vergoeding omdat de verandering in de omstandigheden geheel in de risicosfeer van [eiser] ligt.

4.1

Aan zijn eis tot verificatie heeft [eiser], kort weergegeven, naast het vorenstaande, ten grondslag gelegd dat “tijdens onderhandelingen om te komen tot een beëindiging van het dienstverband tussen [eiser] en POST N.A. met wederzijdse toestemming overeengekomen een afkoopsom groot Naf. 1.342.000,- zou worden uitbetaald.(…) [eiser] kon zich vinden in deze afkoop regeling en heeft het aanbod geaccepteerd (…)”.

In dit verband heeft hij verwezen naar de hiervoor gedeeltelijk aangehaalde brief van 5 december 2002 van mr Braam aan mr. Soliana.

4.2

Daartegen heeft curator aangevoerd, kort weergegeven, dat partijen over een minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben onderhandeld waarbij een vergoeding van NAf 1.342.000,- ter sprake is gekomen, maar dat de onderhandelingen in afwachting van door [eiser] te verschaffen informatie niet zijn afgerond, zodat van enige overeenkomst geen sprake is.

4.3

Blijkens de beschikking van 13 april 2005, zaaknummer: EJ 2005/47 heeft [eiser] in die zaak onder meer aangevoerd dat hem een aanbod is gedaan door PNA om de arbeidsovereenkomst te beëindigen tegen betaling van NAf 1.342.000,- en dat hij dat aanbod heeft aanvaard.

Bij die beschikking is geen vergoeding aan [eiser] toegekend waartoe onder meer is overwogen dat hij door het hof weliswaar is vrijgesproken, maar “dat het veroordelend vonnis tegen zijn echtgenote is gehandhaafd en uit dat vonnis blijkt dat ze Post NA heeft opgelicht door aan Post NA facturen te zenden ter zake van door Pinnacle verrichtte of te verrichten werkzaamheden alsof die werkzaamheden daadwerkelijk waren verricht of verricht zouden gaan worden, wat, naar het gerecht begrijpt, niet het geval was. Op basis van die facturen zijn aan Pinnacle, zo blijkt uit het vonnis van het Hof, door Post NA voldaan bedragen van NAF 105.071,85, NAF 60.000,-, NAF 170.000,- en (na rechterlijk vonnis) NAF 122.598,82. In totaal derhalve NAF 457.670,67.

Voorts is bij die beschikking overwogen dat [eiser] bij deze oplichting wel degelijk een rol heeft gespeeld, zoals blijkt uit het hiervoor gedeeltelijk aangehaalde vonnis van het hof tegen hem van 29 maart 2005. Daaruit volgt onmiskenbaar dat hij zijn gezag heeft misbruikt om betalingen van grote bedragen aan Pinnacle door te drukken, hoewel hij, [eiser], met betrekking tot Pinnacle niet beslissingsbevoegd was.”.

Omdat in de gegeven omstandigheden niet van PNA kan worden gevergd het dienstverband (voorzover dat nog in stand was) voort te zetten, zo is overwogen, is er geen aanleiding een vergoeding toe te kennen aangezien de verandering in omstandigheden geheel ten risicosfeer van [eiser] ligt.

Het gerecht leidt uit de inhoud van deze beschikking af, dat in het midden is gelaten of een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen waarbij [eiser] door PNA onvoorwaardelijk een beëindigingsvergoeding van NAf 1.342.000,- is aangeboden, welk aanbod door [eiser] is aanvaard.

4.4

Omtrent het antwoord op de vraag of de gestelde beëindigingovereenkomst tot stand is gekomen wordt overwogen als volgt.

Naar het oordeel van het gerecht is tussen PNA en [eiser] geen onherroepelijke en onvoorwaardelijke (beëindigings-) overeenkomst tot stand gekomen krachtens welke PNA zich heeft verbonden aan [eiser] NAf 1.342.000,- te betalen.

Voorop zij gesteld dat [eiser] geen enkel schriftelijk stuk van PNA in het geding heeft gebracht waaruit het door hem gestelde aanbod blijkt.

Gelet hierop en de omvang van het met het aanbod gemoeide bedrag (NAf 1.342.000,-) in aanmerking genomen, is het - mede in het licht van het feit dat [eiser] op 5 december 2002 nog slechts drie jaren bij PNA in dienst was - hoogst onaannemelijk dat een zodanig aanbod onherroepelijk en onvoorwaardelijk is gedaan. Het gegeven dat – kennelijk - van een schriftelijk aanbod geen sprake is geweest, duidt er veeleer op dat het stadium van verkennende gesprekken, die aan daadwerkelijke onderhandelingen voorafgaan, nog niet was gepasseerd.

Na 5 december 2002 is de arbeidsovereenkomst nog ruim twee jaren in stand gebleven. Eerst op 17 december 2004 is de arbeidsovereenkomst geëindigd doordat PNA [eiser] op staande voet heeft ontslagen. [eiser] heeft niet gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de beëindigingsvergoeding van NAf 1.342.000,- ook verschuldigd zou zijn bij ontslag op staande voet. Genoegzaam staat dan ook vast dat de beëindigingsvergoeding waarover is gesproken, niet verschuldigd is in het geval dat [eiser] wordt ontslagen op staande voet omdat hij aan PNA een dringende reden voor ontslag geeft.

4.5

Zelfs indien tussen PNA en [eiser] wel een beëindigingsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen (zoals [eiser] bij de eis tot verificatie heeft gesteld) “om tegen de vergoeding van Naf. 1.342.000,00 de arbeidsrelatie met POST NA N.V. te beëindigen”, dan nog was PNA niet gehouden dat bedrag aan [eiser] te betalen.

In artikel 6:248, lid 2, BW is het volgende bepaald:

“Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”.

De verbintenis tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst door betaling van de beëindigingsvergoeding is naar het oordeel van het gerecht in dit geval niet van toepassing.

Volgens [eiser] was de reden van de afkoopregeling dat PNA aan de koper Canadian Post zou worden overgedragen zonder directeur.

Uiteindelijk is de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet geëindigd in verband met de overdracht (van de aandelen van PNA) aan Canadian Post, maar omdat [eiser] PNA een dringende reden voor ontslag had gegeven. Kort weergegeven bestaat die dringende reden er in dat [eiser] PNA ernstige schade (onder meer tot een bedrag van NAf 457.670,67) heeft toegebracht door bij de oplichting van PNA door de onderneming van zijn echtgenote wel degelijk een rol te spelen. Daaraan doet niet af dat het opzet tot oplichting bij [eiser] door het hof niet bewezen is verklaard.

Onder deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat PNA tot betaling van enige beëindigingsvergoeding aan [eiser] is gehouden.

Derhalve dient de vordering te worden afgewezen.

4. De kosten

[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten deze procedure, voorzover aan de zijde van de curator gevallen, worden verwezen.

5. De beslissing

Het gerecht:

- wijst de vordering af;

- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van de curator gevallen en tot op heden begroot op NAf 9.800,-.

Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 november 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature